RELIGIE EN GEWETEN
Huub Oosterhuis
1.
Het is een gouden interviewformule: je vraagt die ander tegenover je ‘waar hoor je bij’, en vooral ‘bij wie’; bij welke kerk, politieke partij, bij welke stroming; hoe, helemaal of een beetje? De vragen vermenigvuldigen zich: in welke oude verhalen herken je je nog, in welke films en romans, gedichten; in welk landschap, in welke muziek? Bij welke toekomst wil je horen? Geloof je nog in een ‘bezield verband’?
2.
Religio, het Latijnse woord waar het Nederlandse ‘religie’ van komt, betekent niet ‘godsdienst’ zoals in veel woordenboeken (ook in Van Dale) beweerd wordt -het betekent: verbondenheid. En ‘religieus’ betekent: erbij horend. Religieus gevoel, dat is: je voelt je opgetild, omhoog gehouden, je voelt je horen bij de aarde, laag, bij de hemel, hoog; soms op golven van muziek, soms in doodse stilte. ‘Wij en alles horen bij elkaar,’ schreef dichter Leo Vroman. Religieus gevoel is ‘het alles-gevoel’.
3.
Het alles-gevoel is de intuïtie: dat je een van allen bent, dat je hoort bij het heelal, bij de sterren die daar zijn bevestigd, en dat je aan dat ‘alles’ je eigen leven mag bijdragen. Het is verlangen naar verbondenheid, mededeelzaamheid, en weten van wij-mensen. Het is ontroering om alle dood en om iedere geboorte. Hoe komen we aan dat ‘alles-gevoel’ -is het ons aangeboren, ingeschapen, als erotiek?
De intuïtie dat we bij alles horen, kan tot geweten worden. Het ‘alles-gevoel’ kan uitgroeien tot besef van verantwoordelijkheid, en tot inzicht voor hoeveel van ‘alles’ jij verantwoordelijk bent: voor wie, in welke mate -hoever ‘moet je gaan, in toewijding, ontferming, solidariteit, in ‘liefde’?
Het ‘alles-gevoel’ kan diep of vluchtig zijn, aanhoudend of plotseling ver weg, al naar jé geaard bent. Maar hoe dan ook, het zal niet uitgroeien tot geweten en besef van verantwoordelijkheid, als het niet aangesproken wordt, wakker geroepen. Als er geen beroep gedaan wordt op ons geweten, suft het weg, vervaagt het.
Geweten, verantwoordelijkheidsbesef, toewijding moeten zelfbewust worden gemaakt en steeds opnieuw uitgedaagd. In de bijbels-profetische traditie waaraan wij deelhebben, worden wij op ons geweten aangesproken in vele toonaarden, in groot verhaal en vervoerend lied. De spreuk waarin die traditie is samengevat, luidt: ‘Heb liefde tot je naaste die is zoals jij’ (Leviticus 19:19). Die woorden betekenen: doedaden van solidariteit, van recht en ontferming aan hen die binnen je bereik zijn. Het is in de geest van die bijbels- profetische traditie dat bereik niet te onderschatten, misschien is het op bepaalde momenten wel zo wijd als heel de wereld.
4.
Het is door je open te stellen voor de allesomvattende woorden van die traditie dat je je zelfbewustzijn vormt. In de eerste psalm van de joodse bijbel word je gelukkig geprezen, wanneer je deze woorden dag en nacht overweegt en proeft, en zegt tot jezelf, tot je hart, in je ziel. Gelukkig ben je, als de thora over ‘de liefde’ je leermeester is die je leert doen wat ondoenlijk schijnt, en je gezellin die je leert gaan waar geen weg is.
Mensen zijn niet ‘geboren’ verantwoordelijk, gewetensvol, aardig, onbaatzuchtig, op anderen gericht. Ze zijn geboren egocentrisch. Maar we kunnen leren groeien, als we willen. En we kunnen leren willen, als er een bero ep op ons wordt gedaan, als de woorden over recht en ontferming ons wakker houden. En degenen onder ons die iets meer ‘aangeboren verantwoordelijk’ zijn, kunnen dat uitstralen en proberen een barmhartiger en rechtvaardiger klimaat te scheppen, een ‘milieu’ waarin woorden over solidariteit meer gehoor kunnen vinden en daden van ontferming gestimuleerd worden; een milieu waarin wij, geboren egoïsten, op andere gedachten komen, op gedachten-aan-anderen.
5.
Ga zitten. Je mobielt de wereld door, je moet nog dit en dat. Maar nu zit je. ‘Heb liefde tot je naaste die is zoals jij’ – aan wie denk je nu? Aan een twee drie mensen binnen je bereik die aandacht, vergeving en van alles nodig hebben. Van jou. Van wie anders? Noem in stilte hun namen, nu. En doe dat, van nu af, iedere dag, ’s morgens en ‘s’avonds.
6.
Aan Franciscus van Assisi, Europa’s lievelingsheilige, wordt het volgende gebed toegeschreven: ‘Heer, maak mij tot een werktuig van uw vrede: waar vijandschap heerst, laat mij vriendschap brengen.’ In deze twee regels is een verlangen onder woorden gebracht dat door velen herkend zal worden en dat soms hoog in ons opvlamt, in dagen van oorlog, nu hier dan daar: je zou een werktuig van vrede willen zijn, je zou iets willen doen, we schamen ons voor onze machteloosheid; en misschien, als het iets zou uithalen, zouden wij zelfs tot grote offers bereid zijn. Zouden er mensen te vinden zijn, die bereid zijn een derde van hun jaarinkomen te offeren als zij daarmee één vierkante kilometer onschendbaarheid zouden kunnen verwerven, dáár?
7.
Wij zijn omgeven door verschrikkingen. Zover onze ogen reiken, stortten steden in, wordt er geslagen, gemoord. Maar deze bijeenkomst moge ons geven kracht: dat wij niet wanhopen aan ooit vrede op aarde. Probeer te denken aan al het goede dat gedaan wordt; de ongekende, onschatbare’ liefde, ontferming, onbaatzuchtigheid die mensen betonen aan elkaar, overal in deze wereld -dat gebeurt ook, tegen alle verschrikkingen in. Hoe zouden hemel en aarde anders nog bestaan, nog steeds?
De tegenkracht van ‘al het goede dat gedaan wordt’? Je zou willen bijdragen aan die tegenkracht, aldoende wat je kunt, daar waar je bent; waar je moet zijn, mag zijn,Je hoopt dát het goede in jou zich voegt bij alle solidariteit en trouw die mensen elkaar betonen, overal in deze wereld, tot een tegenbeweging tegen de verschrikkingen. Het klinkt onmogelijk, maarbij God-Ik zal er zijn is niets onmogelijk -heb ik gelezen, het staat geschreven, het is gezegd, door Jezus-hebt elkander lief; Jezus Christus? Ja, Jezus Messias, dienstknecht.
Wij hebben ooit met elkaar afgesproken, op een avond voor Kerstmis, dat wij zuilen blijven verlangen naar een wereld van verzoening en vrede, en dat wij onze ‘normen en waarden’ en politieke keuzes zullen toetsen aan dit elementaire ideaal. En dat wij de, kleinste, meest onooglijke gebaren van goedheid en liefde zullen verstaan als tekenen van de mogelijkheid dat zo’n wereld komen zal. ,
9.
Er is een lied van vriend en leefmeester Willem Barnard, waarin deze regel:
‘De heilige geest legt het woord van God in onze hand.’
Woord-van-God: alles wat wij moeten weten om te leven, richtingwijzend woord, thora. Het wordt ‘in onze hand’ gelegd, want het is een woord om te doen, te volbrengen. Het is niet alleen om te horen, verder te spreken, omhoog te zingen. Spreken, zingen is niet genoeg om een mens te zijn. Woorden-over-liefde zijn niet de hele liefde; zijn een begin, scheppen ruimte voor liefde. Maar dan moet liefde gedaan, ‘volbracht’ worden.
Het woord ‘liefde’ wordt volbracht als mensen getroost, verwarmd, genezen, gespijzigd, gehuisvest worden, dan. Ongedane woorden over liefde spotten met het leven. Gedane liefde is leven in overvloed. Dat de heilige geest het woord van God in onze hand legt, betekent: we nemen het niet zelf, zo van ‘dat doen we wel even’. Het moet ons gegeven worden. Het is genade.
10.
Zendt Gij uw geest, wij worden herschapen. Gij geeft de aarde een nieuw gezicht.
Kom over ons met uw geest: dat het mag lukken en duren –
dat wij nog leven, dat het nog duurt.
Zo moge het zijn.
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 30 juli 2006