boek

Bij de voorbereiding op een overweging bleef mijn oog haken aan een woordje: BOEK.

De boeken werden geopend en nog een ander boek: het boek des levens.

Wat is dat? Staan wij allen opgetekend in een boek?

Is dat niet een verouderd beeld in ons cd-rom en computertijdperk?

Maar dan heb ik het slechts over de buitenkant, niet over de binnenkant.

Laten we ons eens concentreren op het boek: de inhoud ervan.

“Wat maakt een boek tot boek, tot het boek der boeken?

Waarom wordt een boek bijbel?” vraagt M.A. Ouaknin, een joodse filosoof.

Hij schrijft:

“Een boek dat die naam waardig is, is een boek waar de kracht van het gezegde uitstijgt boven de intentie van het zeggen.

Het bevat meer dan het bevat.

In Het boek trekt de betekenis, die statisch is aangeduid in de lettertekens, de tekst open die erin wordt beschreven.

Het bijbelse boek is een uitbarsten van het kleinere dat iets groter’s bevat – op weg naar de ervaring om het oneindige te denken.

Het grotere binnen het kleinere, dat wordt geopenbaard in het boek, dat is het idee van de levende transcendentie in het Jodendom.”

Het boek bevat dus iets dat veel groter is: zoals ons boek Openbaring iets zichtbaar maakt – iets onthult wat verborgen was – maar dat veel verder gaat dan wat er feitelijk in beschreven is: tallozen zijn in de afgelopen eeuwen aangestoken door het vuur dat uit deze letters spat. En zijn er naar gaan handelen terwijl ze dachten dat de eindtijd was aangebroken. Dat is de kracht van het boek.

Ouaknin merkt op dat het niet erom gaat dat het grotere, het oneindige, het transcendente, een plek krijgt in het eindige, het kleinere, de woorden van het boek, maar dat de woorden als het ware overvloeien – meer betekenis vrijmaken bij de lezer, de lezer die de woorden tot de zijn maakt.

En dit overvloeien van de woorden noemt Ouaknin een zegenspreuk, een gebed.

Bijbel, het bijbelboek stroomt over – en is dus gebed – zegen.

En om het nog ingewikkelder te maken:

Het boek is dus de toonbeeld van een paradox – of van een ontmoeting.

Het boek ontvangt het oneindige, maar tegelijk maakt het de onmogelijkheid zichtbaar voor deze ontvangst.

Het boek laat zien dat het oneindige zichzelf niet toestaat om omvat te worden of opgesloten te worden in het heden waar wij mensen een overwicht over hebben.

Want dan maken wij het boek naar ons beeld – en scheppen wij de wereld zoals wij haar kennen – binnen onze mogelijkheden en grenzen.

Het oneindige wil niet worden opgesloten in het boek en in onze interpretaties maar tegelijkertijd heeft het oneindige onze interpretatie nodig om zich te manifesteren.

Interpretatie is niets anders dan schepping van het surplus van betekenis dat de uitbraak mogelijk maakt en de transcendentie. De paradox is de volgende: Het boek is een boek wanneer het niet langer een boek is.

De hoop komt op de volgende pagina. Sluit het boek niet.

Ik heb verschillende pagina’s van het boek omgeslagen zonder de hoop te ontmoeten.

Misschien is de hoop het boek.

Als de aarde niet meer bestond en geen hemel, zo zouden wij zijn in de naaktheid van de bewaarde jaren.

Nooit veliest men het boek, men verliest zichzelf.

De kennis die wij van onszelf hebben steunt op de interpretatie van een voorafgaande interpretatie die wij, meteen bij het ontwaken, goed keuren. In de dood krijgen wij de ze kans niet meer en is de interpretatie ons voor.

Achter het boek is het achterboek; achter het achterboek is de ontzagwekkende ruimte en is ook het boek is in deze ruimte binnengelaten; het boek dat we zullen schrijven in zijn raadselachtige verketening.

Alles is voor alles. Het woord is de morgen voor het woord, en de boek, de morgen voor het boek.

Zodat wij voortdurend datgene omcirkelen wat was en wat zijn zal, naar het beeld van God in zijn heerlijke afwezigheid, dat blijft wat is, namelijk: de geheimvolle verbintenis met het Al en de plaats, waar dit nog te ontdekken Al bestendig is.

Het vergeten aan boren; want het vergeten is de dikke korst van de oorsprongen.

De erfzonde is zondigen aan de herinnering.

Nooit zullen wij tot het einde van de tijd doordringen.

De pre-existentie van het laatste boek.

Het laatste boek is Gods boek; een boek dat voor de mens het eerste zou zijn geweest, als hij het had kunnen schrijven.

Zo bestaan er boeken en boeken, die zich voor het laatste uitgeven.

Het laatste boek blijft ons steeds onbekend; echter misschien daarom, omdat het in alle tijd vaag bekend was. Zo ook God.

Je schrijft niet wat je weet, veelmeer dat, waarvan je niet weet, dat je het geweten hebt;

Wat jij, zonder verrast te zijn, als reeds altijd geweten ontdekt.

Zoals men weet dat de dood het einde is, of dat het in een paar seconden licht wordt.

Zoals je verkent, ten laatste, een van je herinnering afgewend verleden, dat oorspronkelijk van jou was.

Edmond Jabès, Vom Buch zum Buch, München Wien 1989, (Carl Hanser Verlag)

alle afbeeldingen naar aanleiding van Jabès op:

http://landscape.canandanann.nl/paginas/jabes/indexjabes.htm

John Hacking