Muziek teksten
Inhoud:
- In de tuin
- GELOOF HET NIET, M’N LIEFSTE
- GEEN WOORDEN, GELIEFDE, NOCH ZUCHTEN
- O ZACHTE SMART
- WAAROM BUIG JE JE HOOFD
- WAAROM
- ALLEEN DEGENE DIE WEET WAT VERLANGEN BETEKENT
- SERENADE VAN DON JUAN
- ‘T WAS IN DE EERSTE LENTESTRAAL
- TEMIDDEN VAN HET BRUISENDE BAL
- O KON IK JE NOG EENS ZIEN
- UIT HET HIERNAMAALS
- OCHTENDSCHEMERING
- SERENADE
- TELEURSTELLING
- SERENADE 2
- OKTOBERGEDICHT
- DE TRANEN
- PASTORAL
- ELEGY
- DIRGE
- NOCTURNE
- HYMN
- SONNET
- Comme un souffle fragile
- Feierliche Abendmusik
- Il coro delle Malmaritate koor van ongelukkig gehuwde vrouwen
- Il coro dei Malammogliati koor van ongelukkig gehuwde mannen
- Cor meum
- Fuyo-go-mori
- To see a World in a Grain of Sand, Alleluia
IN DE TUIN
In de tuin bij het riviertje
wil de klaproos niet meer bloeien
en het meisje gaat niet meer
aan de doorwaadbare plaats water halen.
In de tuin verwelkt de hop
en wil niet meer groen worden,
’t blank gezichtje met de zwarte wenkbrauwen
kijkt zo triest.
Over de tuin bij het riviertje
hangt diep de weide,
het bleke gelaat van het meisje
toont verdriet en kommer.
Ach, het huilen doet haar rillen
en uit haar hart breekt een snik,
maar over het klagende meisje
moet de jongeman lachen.
GELOOF HET NIET, M’N LIEFSTE
Geloof het niet, m’n liefste,
wanneer ik, in een vlaag van droefheid,
zeg, dat ik niet meer van je houd.
Na eb keert de zee immers steeds weer
liefdevol terug naar de kust.
Ik verlang naar m’n vroegere passie;
ik sta opnieuw mijn vrijheid aan je af.
Van ver keren de golven steeds weer terug
naar de oevers waarvan ze houden.
GEEN WOORDEN, GELIEFDE, NOCH ZUCHTEN
Geen woorden, geliefde, noch zuchten,
laat ons zwijgzaam zijn,
zo zwijgzaam en eenzaam als de treurwilg,
die zich buigt over de grafsteen.
Evenals hem buig ik m’n hoofd
en zie ik mijn zieke hart
de dagen van geluk en schoonheid,
die nu slapen in het graf.
O ZACHTE SMART
O zachte smart!
Wanneer de eerste gevoelens van verliefdheid ontluiken,
ben je eerst opgewonden,
het hart is vol verwachting.
De ene keer sta je in vuur en vlam,
dan weer verbleek je!
Het onvermijdelijk moment breekt aan,
het moment van de eerste ontmoeting.
Bevend, en meer dood dan levend,
luister je angstig naar de vurige liefdesverklaring,
die je verwart en een beklemmend gevoel geeft.
Je zoekt naar woorden, die je hart je ingeeft,
woorden, die zeggen, dat je van hem houdt,
dat hij de enige ware is!
Je houdt echter je mond,
je bent bang!
Veel later, wanneer het t‚ laat is,
en de ziel verzwakt en uitgeblust is,
verdwijnt de angst;
tevergeefs en bevrijd realiseer je je,
dat er helaas niemand is,
die je liefdesverklaring kan horen.
WAAROM BUIG JE JE HOOFD
Waarom buig je je lieflijke blonde hoofd?
Huil niet, je bent me dierbaar,
maar mijn liefde is als een diepe zee,
die buiten haar oevers wil treden,
de haar opgelegde grenzen verachtend.
De bittere smart der aarde is geen traan waardig;
spoedig zullen we haar ontvluchten.
Als we vredig sterven en alle verdriet van dit leven vergeten,
zal een oprechte liefde ons verenigen.
WAAROM
Waarom is de kleur der rozen zo flets,
allerliefste, kun je me dat vertellen?
Waarom zijn de oogjes van de viooltjes
in het gras nat van tranen?
Waarom klinkt met droeve toon
het lied van de leeuwerik uit de lucht?
Waarom ruist de wind door de bomen,
alsof het klagende stemmen zijn?
Waarom kijkt de zon zo koud en lusteloos
neer op het bos?
Waarom is de aarde zo grauw en bar,
waar ik ook kijk?
En waarom ben ik zelf zo verdrietig?
Waarom zie ik alles door tranen?
Zeg waarom, allerliefste, spreek,
waarom heb je mij verlaten?
ALLEEN DEGENE DIE WEET WAT VERLANGEN BETEKENT
Alleen degene die weet wat verlangen betekent,
weet hoezeer ik moet lijden!
Alleen, en gescheiden van alle vreugd’
zie ik op naar het firmament, naar gene zijde.
Ach, die van mij houdt en mij kent,
is verre van mij.
Ik word er duizelig van, ik brand van binnen.
Alleen degene die weet wat verlangen betekent,
weet hoezeer ik moet lijden!
SERENADE VAN DON JUAN
De duisternis doet de goudomwonden randen
van de Alpujarra verdwijnen.
Volg het geluid van de gitaar, liefje, kom naar buiten!
Als iemand het waagt je te prijzen, een ander dan ik,
dan zal hij dat eerst met mij moeten uitvechten.
Dan, dan treft hem een degensteek!
Door de twijgen glanst het maanlicht reeds.
Nisetta, verschijn op het balkon!
Van Sevilla tot Granada klinkt in de nacht
degengevecht en een serenade.
Zo wordt de macht van de liefde ge‰erd.
Voor de mooie vrouwen klinken vele liederen
en vloeit ook bloed.
Doch voor de heerlijkste van allen,
voor haar, voor haar geldt mijn lied,
mijn bloed en eigendom.
Door de twijgen glanst het maanlicht reeds.
Nisetta, verschijn op het balkon!
‘T WAS IN DE EERSTE LENTESTRAAL
’t Was in de eerste lentestraal.
Het gras was nauwelijks ontsproten,
in het dal was nog geen drukkende hitte merkbaar,
de beekjes stroomden levendig.
De fluit van de jonge herder klonk nog niet in de ochtend,
de viooltjes hielden zich nog schuchter verborgen.
Dat was in de eerste lentestraal, in de schaduw van de berk,
waar wij voor de eerste keer over de liefde spraken.
Toen ik je zei: “Mijn hart is van jou”, sloeg je je ogen neer.
O wereld! O bos! O zonneschijn! O jeugd!
Kwam je maar terug!
Toen ik je zo zag, verdwenen de tranen uit mijn gezicht.
’t Was in de eerste lentestraal,
’t gebeurde in het woud.
Tranen, jullie zal ik nooit vergeten.
Tranen, dromen.
O woud, o wereld, o zonneschijn, geurende schaduwrijke bomen.
TEMIDDEN VAN HET BRUISENDE BAL
Temidden van het bruisende bal,
in het ijdele, wereldse gedrang, zag ik jou.
Een geheim bedrukte echter je peinzend gelaat.
Je heldere ogen keken vol weemoed,
maar je stem klonk als zilver, als het spel van de golven,
als de klank van schalmeien uit de verte.
Je leek in gedachten verzonken,
je slanke verschijning zo mooi.
Je lach, versmolten tot parels,
weerklinkt sindsdien in mijn hart.
In eenzame nachtelijke uren ga ik graag liggen.
ik zie dan die treurige ogen,
ik hoor het vrolijke gesprek.
Maar treurig sluimer ik in en heb ik onbekende dromen.
Of ik van je houd, weet ik niet,
maar ik denk het wel.
O KON IK JE NOG EENS ZIEN
O kon ik je wrange leed, het verdriet, dat je onderdrukt, nog maar eenmaal vergeten.
O kon ik je, net als toen ik zo gelukzalig naast je zat, nog eens zien.
Nog steeds worden je ogen vochtig van verdriet.
Zul je het verdriet niet meer kwijtraken,
zoals de stormen door de lente verdreven worden,
zoals de wolken, die gehaast naar de horizon vluchten?
O kon ik je, net als toen ik zo gelukzalig naast je zat,
nog eens zien.
UIT HET HIERNAMAALS
Al is mijn graf met koude aarde en een steen bedekt,
mijn ziel vertoeft toch bij jou!
Liefde, smart en liefdesverdriet stierven niet.
In het bestaan van rust en vrede leeft alles voort.
Toen ik op dat vurige tijdstip overleed,
hoopte ik op een eeuwige scheiding.
Dat gebeurde echter niet.
Wat moet ik nu in dit Heilige Rijk,
terwijl het aardse verdriet, het verlangen,
me nooit zal verlaten?
Een hersenschim streelt mijn gevoelens.
Zoals eertijds volgt na verbittering, slechts teleurstelling.
Zoals vroeger zie ik je koele blikken, je stralende ogen,
zoals vroeger beeft mijn ziel in stil verdriet.
De woorden die ik eens hoorde, hoor ik nog.
De hoop die je bij me vernietigde, stierf echter niet.
OCHTENDSCHEMERING
Hoezeer gloeit het morgenrood,
de zon zal weldra stralen.
Luister, de nachtegaal zingt zijn welluidend lied.
Steeds feller en feller gloeit het morgenrood.
Aanschouw, hoe de nevel boven de rivier omhoog stijgt.
Rondom de weidebloemen stroomt de geur,
en in het gras schittert de dauw als zilver.
Aanschouw, hoe de nevel boven de rivier omhoog stijgt.
Gebogen over de golven fluistert zacht het riet,
en de weiden rondom zijn zo onbeweeglijk en stil; ach!
Hoe blij ik ben, en opgewekt, hoe de borst vrij ademt!
En spreek zo je gebed, bid nu
en haast je dan flink aan het werk.
SERENADE
Waarheen ga je, ochtendzuchtje, zoete wind,
zojuist ontluikt, frisse adem van een mooie dag?
Waarheen ga je, ontrouw briesje,
als de ruisende bladeren lijken te trillen van liefde?
Ga je naar het dal, beneden, in de verwilderde top
van een wilg, waarin de houtduif slaapt?
Achtervolg je de helderrode bloem, of de vlinder,
gewekt door de gouden ochtendgloed?
Ochtendzuchtje, ga liever m’n geliefde wiegen:
breng naar haar welriekend bed de geur van bos en mos,
en enkele woordjes, lieflijk als de rozen in mei.
TELEURSTELLING
De zon scheen nog steeds.
Ik had het grote bos willen terugzien,
waar wij vroeger wandelden, vol liefdesgloed.
Ik zei tegen mezelf: “Op deze weg zal ik haar zonder twijfel
weervinden; mijn hand zal zich naar haar hand uitstrekken
en wij zullen samen de weg vervolgen.”
Ik kijk overal: tevergeefs!
Ik roep! En alleen de echo hoort me!
Ach, arme bleke zon!
Ach, arme bos zonder vogelgezang!
Ach, m’n arme liefde, wat jammer!
Zo snel verloren in de vergetelheid!
SERENADE 2
Ik houd van het stralende heldere morgenrood:
het is de weerspiegeling van jouw mooie ogen;
ik houd van het vroege gezang van de vogels:
het is de echo van jouw blijde lach.
Ik houd van de vredigheid der leliën:
het is jouw serene rust,
hun reinheid jouw blanke gelaat;
ik houd van de geur van de rozen, als van je adem
en van hun frisheid, jouw frisheid.
Ik houd van de zee, door eb en vloed bewogen:
het is je kinderlijke wispelturigheid
en ik houd van de lange klaagzang van de wind
als het zuchten van je trillend hart.
Ik houd van de felle zonnestraal die oplicht als de
trotse hartstocht, wiens vlam aan jouw hart likt
en ik houd van het kuise donker van de nacht:
het is de bekoorlijke eerbaarheid van je geest.
Ik houd van de ontluikende lenteknoppen:
zij zijn de dwaasheid en de verwachtingen van je jeugd
en het vage vallen van de avond is als de zachtheid
van jouw melancholie, waarvan ik houd.
OKTOBERGEDICHT
Wat doet het ertoe, dat de winter het licht dooft
van de tanende zon aan het trieste firmament?
Ik weet waar ik de schitterende stralen van een
dageraad, veel mooier dan die aan de hemel, nog kan vinden.
In jouw ogen, geliefde.
Wat doet het ertoe, dat de winter zonder mededogen de benevelde geuren van de
vergane lentes heeft verwaaid?
Ik weet, ondanks de snijdende wind, een nietverwelkte prachtig
bloeiende roos te vinden.
O, mijn liefste, in jouw hart.
Dit stralende licht, dat de donkerste nacht trotseert
en steeds helder en puur uit je ogen schijnt;
deze immer geurende bloem, die in je hart opgesloten
en de zomer zal overleven,
zij maken jouw schoonheid, mijn allerliefste.
DE TRANEN
Als jullie kalmte brengen na zoveel beroering,
als jullie mijn kwetsuren met vergetelheid bedekken,
als jullie zachtjes mijn wonden wassen,
o, tranen, dan stroom!
Maar als jullie, zoals toen, verscheuren
en knagen aan een reeds gepijnigd hart,
vergroot dan niet de smart, spaar mijn oogleden,
o tranen, laat me met rust.!
Ja, laat me met rust! Mijn pijn wordt steeds schrijnender.
Jullie hebben lang vervlogen dromen weer opgeroepen,
heb medelijden! Gun mijn stervende geest de rust!
Tranen, stroom niet, stroom niet!
Pastoral – Charles Cotton (1630-1687)
The day’s grown old; the fainting sun
Has but a little way to run,
And yet his steeds, with all his skill,
Scarce lug the chariot down the hill.
The shadows now so long do grow,
That brambles like tall cedars show;
Mole hills seem mountains, and the ant
Appears a monstrous elephant.
A very little, little flock
shades thrice the ground that it would stock;
Whilst the small stripling following them
Appears a mighty Polypheme.
And now on benches all are sat,
In the cool air to sit and chat,
Till Phoebus, dipping in the West,
Shall lead the world the way to rest.
Nocturne – Alfred Tennyson (1809-1892),
“Blow, Bugle, blow”.
The splendour fans on castle walls
And snowy summits old in story:
The long night shakes across the lakes,
And the wild cataract leaps in glory:
Blow, bugle, blow, set the wild echoes flying,
Bugle, blow; answer, echoes, dying, dying, dying.
0 hark, 0 hear how thin and clear,
And thinner, clearer, farther going!
0 sweet and far from cliff and scar
The horns of Elfland faintly blowing!
Blow, let us hear the purple glens replying:
Bugle, blow; answer, echoes, dying, dying, dying.
0 love, they die in yon rich sky,
They faint on hill or field or river:
Our echoes roll from soul to soul
And grow for ever and for ever.
Blow, bugle, blow, set the wild echoes flying,
Bugle, blow; answer, echoes, dying, dying, dying.
Elegy – William Blake (1757-1827)
0 Rose, thou art sick!
The invisible worm
That flies in the night,
In the howling storm,
Has found out thy bed
Of crimson joy:
And his dark secret love
Does thy life destroy.
Dirge – Anoniem (15th cent.)
This ae nighte, this ae nighte,
Every nighte and alle,
Fire and fleete and candle-lighte,
And Christe receive thy saule.
When thou from hence away art past,
Every nighte and alle,
To Whinnymuir thou com’st at last;
And Christe receive thy saule.
If ever thou gav’st hos’n and shoon,
Every nighte and alle,
Sit thee down and put them on;
And Christe receive thy saule.
If hos’n and shoon thou ne’er gav’st nane,
Every nighte and alle,
The winnies shall prick thee to the bare bane;
And Christe receive thy saule.
From Whinnymuir when thoU may’st pass,
Every nighte and alle,
To Brig 0′ Dread thoU com’st at last;
And Christe receive thy saule.
From Brig 0′ Dread when thou may’st pass,
Every nighte and alle,
To Purgatory fire thou com’st at last;
And Christe receive thy saule.
If ever thou gav’st meat or drink,
Every nighte and alle,
The fire shall never make thee shrink;
And Christe receive thy saule.
If meat or drink thou ne’er gav’st nane,
Every nighte and alle,
The fire will burn thee to the bare bane;
And Christe receive thy saule.
This ae nighte, this aenighte,
Every nighte and alle,
Fire and fleete and candle-lighte,
And Christe receive thy saule.
Hymn – Ben Jonson (‘572-’63n
Queen and huntress, chaste and fair,
Now the sun is laid to sleep,
seated in thy silver chair,
State in wonted manner keep:
Hesperus entreats thy light,
Goddess excellently bright.
Earth, let not thy envious shade
Dare itself to interpose;
Cynthia’s shining orb was made
Heav’n to clear when day did close;
Bless us then with wished sight,
Goddess excellently bright.
Lay thy bow of pearl apart,
And thy crystal shining quiver;
Give unto the flying hart
space to breathe, how shot so-ever
Thou that mak’st a day of night,
Goddess excellently bright.
Sonnet – John Keats (1795-’82’)
O soft embalmer of the still midnight ,
Shutting with careful fingers and benign,
our gloom-pleas’d eyes, embower’d from the light,
Enshaded in forgetfulness divine:
O soothest Steep! if so it please thee, close
In midst of this thine hymn my willing eyes,
Or wait the “Amen” ere thy poppy throws
Around my bed its lulling charities.
Then save me, or the passed day will shine
Upon my pillow, breeding many woes, –
Save me from curious Conscience, that still lords
Its strength for darkness, burrowing like a mole;
Turn the key deftly in the oilèd wards,
And seal the hushèd Casket of my Soul.
Comme un souffle fragile
t. P. Jacob; onbekende vertaler
m. G. de Courreges
Refrein:
Comme un souffle fragile
Als een breekbare adem
ta parole se donne
geeft je woord zich
comme un vase d’ argile
als een vaas van klei
ton amour nous façonne.
vormt je liefde ons.
Ta parole est murmure
Je woord is gefluister
comme un secret d’ amour.
als een liefdesgeheim.
Ta parole est blessure
Je woord is verwonding
qui nous ouvre le jour.
die het daglicht voor ons ontsluit.
Refrein.
Ta parole est naissance
Je woord is geboorte
Comme on sort de prison
zoals iemand zijn gevangenis verlaat.
Ta parole est semence
Je woord is zaad
qui promet la moisson.
die de oogsttijd belooft.
Refrein.
Ta parole est partage
Je woord is verdeling
comme on coupe du pain.
als een snee van het brood.
Ta parole est passage
Je woord is doortocht
qui nous dit un chemin
die ons een weg wijst.
Refrein.
Feierliche Abendmusik
Gewölkzerreisst;
vorn glühenden Himmel her
Int taurnelndes Licht über geblendete Taler.
Mitgeweht vom föhnigen Sturm
Flieh ich mit unermüdetem Schritt
Durch ein bewölktes Leben.
Oh, dass nur immerfür Augenblicke .
Zwischen mir und dem ewigen Licht
Gutig ein Sturm die grauen Nebel
verweht!
Fremdes Land umgibt mich,
Losgerissen treibt von der Heimat fern
Mich des Schickals mächtige Woge umher.
Jage die Wolken, Föhn,
Reisse die Schleier hinweg,
Dass mir Licht auf die zweifelnden Pfade falle!
Wolkendek breekt open;
vanuit de gloeiende hemel
Dwaalt tuimelend licht over verblinde dalen.
Meegeblazen door de warme storm
Vlucht ik met onvermoeide pas
Door een bewolkt leven.
O, dat toch steeds weer voor ogenblikken
Tussen mij en het eeuwige licht
Goedig een storm de grijze nevelen
uiteen blaast!
Vreemd land omringt mij,
Losgescheurd jaagt, ver van mijn thius
De machtige beweging van het lot mij voort.
Verjaag de wolken, warme wind,
Ruk de sluiers weg,
Opdat licht op de twijfelen,de wegen valt!
Immer wieder tröstlich
Und immer neu
in ewiger Schöpfung Glanz
Lacht mir die Welt ins Auge,
Lebt und regt sich
in tausend atmenden Formen,
Flattert Falter im sonnigen Wind,
Segelt Schwalbe in seliger Bläue,
Strömt Meerflut am felsigen Strand.
Immer wieder ist Stern und Baum,
Ist mir Wolke und Vogel nahe verwandt,
Grüsst mich als Bruder der Fels,
Ruft mir freundschaftlich
das unendliche Meer.
Unverstanden führt mich mein Weg
Einer blau verlorenen Ferne zu,
Nirgend ist Sinn, nirgend ist sicheres Ziel –
Dennoch redet mir jeder Waldbach,
Jede summende Fliege von tiefem
Gesetz,
Heiliger Ordnung,
Deren Himmelsgewölb’ auch mich
überspannt
Deren heimlichesTönen
Wie im Gang der Gestirne
so auch in meines Herzens Taktschlag klingt
Steeds weer troostrijk
En steeds nieuw in de glans
van de eeuwige schepping
Lacht de wereld mij toe,
Leeft en beweegt
in duizend ademende vormen,
Fladdert vlinder in de zonnige wind,
Zeilt zwaluw in het zalige blauw,
Stroomt zeewater aan het rotsachtige strand.
Steeds weer is ster en boom,
Is mij wolk en vogel eng verwant,
Groet mij als broeder de rots,
Roept mij vriendschappelijk
de oneindige zee.
Onbegrepen voert mij mijn weg
Naar een blauwe, verloren verte,
Nergens is zin, nergens is een zeker doel –
Toch spreekt elke bosbeek:
Elke zoemende vlieg mij van de diepe
wetmatigheid,
Van de heilige ordening,
Wier hemelgewelf ook mij
omspant
Wier verborgen klank,
Zoals in de gang van de sterren
Zo ook in het ritme van mijn hart klinkt.
Traum gibt, was Tag verschloss;
Nachts, wenn der Wille erliegt,
Streben befreite Krafte empor,
Göttlicher Ahnung folgend.
Wald rauscht und Strom,
und durch den regen Seele
Nachtblauen Himmel Wetterleuchten weht.
In mir und ausser mir
ist ungeschieden, Welt und ich ist eins.
Wolke weht durch mein Herz,
Wald traumt meinenTraum,
Haus und Birnbaum erzählt mir
Die vergessene Sage
gemeinsammer Kindheit.
Ströme hallen und Schluchten
schatten in mir,
Mond ist und bleicher Stern
mein vertrauter Gespiele.
Aber die milde Nacht,
Die sich über mich
mit sanftem Gewölke neigt,
Hat meiner Mutter Gesicht,
Küsst mich lachelnd
in unerschöpflicher Liebe,
Schuttelt träumerisch wie in alter Zeit
Ihr geliebtes Haupt, und ihr Haar
Wallt durch die Welt, und es zittern
Blass aufzuckend darin die tausend Sterne.
Droom geeft, wat dag verborgen hield;
’s Nachts: wanneer de wil zich buigt
Reiken bevrijde krachten omhoog,
Goddelijke intuïtie volgend.
Woud ruist en stroom,
en door de beweeglijke, ziel
Nachtblauwe hemel waait het weerlicht.
In mij en buiten mij
Is niet gescheiden, wereld en ik is één.
Wolk waait door mijn hart,
Woud droomt mijn droom.,
Huis en perenboom vertelt mij
De vergeten sage van
gemeenschappelijke jeugd.
Stromen weerklinken en kloven werpen
schaduw in mij,
Maan is en bleke ster
mijn vertrouwde speelkameraad.
Maar de milde nacht,
Die zich over mij
met zachte wolken buigt,
Heeft het gezicht van mijn moeder,
kust mij glimlachend
in onuitputtelijke liefde,
Schudt dromerig als in oude tijden
Haar geliefde hoofd, en haar haar
Golft door de wereld, en bleek oplichtend
Trillen daarin de duizend sterren.
Herman Hesse – vertaling: Irene van Ommering
Il coro delle Malmaritate
All’altrui spese, donzelle, imparate,
All’altrui spese imparate, donzelle,
Per non aver a dir piangendo poi:
Triste, malmaritate!
Quant’era me’ per noi!
Chiuderci per le celle,
Scavezzarci le chiome,
Mutarci abito e nome,
Vestir nero, bigio o bianco,
Arrandellarci ‘l fianco
Di cordigli e di cuoi
Quant’era me’per noi!
Quant’era me’per noi
Levarci a’mattutini,
Dar mano a’lumicini
Prima che canti’l gallo!
Cacciarci in un Bigallo,
Entrare in un Rosano,
Metterci in un Majano,
Al Portico, al Boldrone
Darci, o’n Pian di Mugnone
Farci vestir a Lapo,
O ver ficcare’l capo
‘N un Monticel di buoi
Quant’era me’per noi! Pero imparate
E pensateci ben ben ben ben prima,
Che’non vi s’abbia a dir poi: lima, lima.
Koor van ongelukkig gehuwde vrouwen
Leer van andermans fouten, meisjes
Leer, meisjes, van andermans fouten
Om straks niet te hoeven zeggen:
Wij droevigen, ongelukkig gehuwden!
Hoeveel beter zou het voor ons zijn geweest!
Ons in kerkers op te sluiten.
De haren uit het hoofd te trekken
Te veranderen van kleding en naam
Zwart, grijs, of wit te gaan dragen
Onze zij te striemen
Met koord en leren riemen
Hoeveel beter sou het voor ons geweest zijn!
Hoeveel beter zou het voor ons geweest zijn
Om. op te staan voor zonsopgang,
Kaarsjes ter hand te nemen,
Nog voordat de haan kraait!
Om ons te verstoppen in Bigallo,
In te treden in Rosano
Ons te plaatsen in Majano,
In Portico, in Boldrone
Ons te begeven naar Makte van Mugnone
Ons in Lapo te laten kleden
Of onze kop te steken
In een berg koeienstront
Hoeveel beter zou het voor ons geweest zijn! Maar
leer ervan en denk er eerst goed, goed, goed aan,
Zodat men straks niet zegt: sliep uit, sliep uit!
Michelangelo Buonarroti il giovane (1568-1642)
Il coro dei Malammogliati
Chi imparar vuole a tòr moglie
Mastri esperti eccoci qui;
E diciam che chi la toglie
Dato aver vedrà in duo dì
‘N una diavolo infernale,
‘N una zucca senza sale.
Me ne stetti al detto altrui:
Un buon uom mi disse: “Fa”;
h minchion, minchion ch’io fui!
Inciampai (e ben mi sta)
‘N una diavola infernale,
‘N una zucca senza sale.
Ohimè! Chè per bellena
Ch’era tutta frondi e fior
Colsi poi frutti d’asprena
M’incontrai, ebbro d’amor,
‘N una diavola infernale,
‘N una zucca senza sale.
Zie, sorelle, madri e nonne
Lo staranno a inzipillar
E dieci altre mone Cionne
Per finirlo d’affogar
‘N una diavola infernale,
‘N una zucca senza sale.
Koor van ongelukkig gehuwde mannen
Wie wil er leren een vrouw te kiezen?
Hier zijn. wij, deskundige meesters!
En we zeggen je dat hij die er een neemt,
Na slechts twee dagen zal vinden
Dat hij zich aan een helse duivelin,
Een kip zonder kop heeft gegeven.
Ik hield me aan andermans advies:
Een goede man zei me: “Doe ‘t!”
Ach, sukkel, sukkel die ik ben geweest!
Ik struikelde (eigen schuld, dikke bult)
Over een helse duivelin,
Een kip zonder kop.
Arme ik! Want wat een schoonheid
die ze was, een en al sier en bloesem.
Later kon ik de zure vruchten plukken.
Ik trof, dronken van liefde,
Een. helse duivelin,
Een kip zonder kop.
Tantes, zusters, moeders en oma’s
zullen hem net zo lang blijven kwellen,,”
Samen met nog tien anderen vrouwen,
Tot hij uiteindelijk verdrinkt
In een helse duivelin,
Een kip zonder kop.
Michelangelo Buonarroti il giovane (1568-1642)
Cor meum
Cor meum est templum sacrum
Sanctius quam etiam mente concipiam
Sapientius quam etiam mea labra loqui possint
Fons mysterii et gratiae.
Cor meum primo tu creavisti vero
Et multis cum mirandis complevisti.
Quod fingens cum manibus tuis formasti
Et simul cum spiritu tuo tetigisti.
Cor meum in tempestavistate sua mihi se detegit
Et aurea venustate flumina
Fluentia monstrans
Me ad itinera infiniti splendoris abscondita perducit.
Tranquillitas tua expectantem tempus eius me tangit.
Et cor meum tuum ut
domum ubertim et perplexum fecisti,
Ut aedem sapientiae ultro
intelligentiam meam formasti
Ut templum gratiarum et mysteriorum
cum tuis manibus finxisti.
Translated into Latin by Edward J. Vodoklys, S.J.
My heart
My heart is a holy place
Wiser and holier than I know it to be
Wiser than my lips can speak
A spring of mystery and grace.
You have created my heart
And have filled it with things of wonder.
You have sculpted it, shaped it with your hands
Touched it with your breath.
In its own season it reveals itself to me
It shows me rivers of gold
Flowing in elegance
And hidden paths of infinite beauty.
You touch me with your stillness as 1 await its time.
You have made it a dwelling
place of richness and intricacies
Of wisdom beyond
my understanding
Of grace and mysteries,
from your hands.
Patricia Van Ness
Fuyo-go-mori
Haru sarikureba
Naka-zarishi
Tori mo kinakinu
Saka-zarishi
Hana mo sakeredo
Yama o shigemi
Irite mo torazu
Kusabukami
Torite mo mizu
Akiyama no
Konoha o mite wa
Momichi o ba
Torite so shinofu
Aoki o ba
Okite so nageku
Soko shi urameshi
Akiyama so are wa
Princess Nukata (seventh century),
Manyoshu 1/16
Long hidden deep in winter’s keeping
Spring bursts forth from its slumber.
The once-silent birds
Commence their song.
The incipient buds
Now bloom in bright array.
Yet in the hills the growth is so thick with trees
Our delights are out of reach.
So thick the weedy grass
We cannot find the flowers to pick them.
But in the hills in the autumn-time
We gaze upon the rich-colored foliage.
The leaves of brightest gold
Longingly we take for picking.
The stubborn leaves that are still green
Regretfully we leave behind.
There is a melancholy in our delight:
Oh, the beauty of the golden hills!
Translation: Jackson Hill
To see a World in a Grain of Sand, Alleluia
He who kisses the joy as it flies,
And a Heaven in a Wild Flower, Alleluia
Lives in Eternity’s sunrise.
Holy Infinity in the palm of your hand, Aeluia
He who kisses the joy as it flies,
And Eternity in an hour, Alleluia
Lives in Eternity’s sunrise.
From “Auguries of Innocence”
1800-10 and ”Eternity“ 1793-99
William Blake (1757-1827)
Pour voir un monde dans un grain de sable, Alléluia
celui qui embrasse la joie au vol,
et le ciel dans une fleur sauvage, Alléluia
vit dans les limbes de l’Éternité.
Tiens l’lnfini dans la paume de ta main, Alléluia
celui qui embrasse la joie au vol,
et l’Éternité en une heure, Alléluia
vit dans les limbes de l’Éternité.
Eine Welt in einem Sandkorn sehen, Alleluja
Wer die Freude im Fluge küsst,
Und einen Himmel in einer wilden Blume, Alleluja
Lebt im Morgenglanz der Ewigkeit
Bewahre die Unendligkeit in deiner Hand, Alleluja
Wer die Freude im Fluge küsst,
Und die Ewigkeit in einer Stunde, Alleluja
Lebt im Morgenglanz der Ewigkeit.