Dies ist das Messer Wahrheit
(Abraham Sutzkever, in: Die Ghetto-Tore 1936)
Ein argloses Wort ist ein Messer, (Abraham Sutzkever Wilnaer Ghetto / Moskau 1941-1944), een kind dat zomaar iets vraagt, een opmerking zogenaamd ‘ins Blaue hinein’, een gevonden zinnetje in een gedicht dat meteen raakt aan je leven en aan je doorstane pijn, het kan binnenkomen alsof een mes in je huid snijdt. “Mama, waar is papa?”, :mama, wat is er met opa en oma gebeurd?”, “mama wanneer gaan we eten?”, “mama waarom bombarderen ze ons, we hebben toch niets gedaan?”….
Afhankelijk van de context kunnen deze woorden binnenkomen in je ziel en je ziel verwonden. Als je vader in de gevangenis zit, als je vader doodgeslagen is op straat door schreeuwend tuig, als je opa en oma zijn verbrand in de ovens in een concentratiekamp of op een brandstapel nadat ze eerst zijn afgeslacht samen met veel anderen. Als je al weken nauwelijks te eten hebt gehad en elke dag maar een heel klein beetje voedsel beschikbaar is omdat de grenzen zijn afgezet en geen hulp wordt doorgelaten, omdat de vijand van mening is dat de hongerdood een makkelijke dood is. Omdat er ‘leiders’ zitten in grote gebouwen die met hun handlangers hebben besloten om oorlog te voeren, om wat voor onduidelijke en vage reden dan ook, puur uit machtswellust en hebzucht, zodat hun ster kan stralen…want alles wat ze als argument naar voren brengen snijdt geen hout. Wraak is geen argument want het middel is te extreem, een land groot maken is al helemaal geen argument als miljoenen anderen daaronder moeten lijden. En wat voor land krijg je dan als het eenmaal na heel veel offers groot is geworden, wat voor soort mensen wonen daar dan en wat denken ze van zichzelf?
Oorlog en geweld maken geen betere mensen, haat brengt geen goede vruchten voort. De slachtoffers van al dat geweld hebben er over verteld, er boeken en gedichten over geschreven, de getuigenissen zijn helder en duidelijk. Een schande voor de mensheid, een aanklacht tegen het misdadig gedrag van mensen dat het begrip schandelijk oneindig overstijgt. Abraham Sutzkever heeft de Tweede Wereldoorlog met al zijn verschrikkingen overleefd. Tijdens zijn gevangenschap in het getto, blijft hij gedichten schrijven. Willy Brill die veel van zijn gedichgten in het Nederland heeft vertaald schrijft:
Abraham Sutzkever werd geboren in 1913 in Smorgon, een stad in de omgeving van Wilna, het huidige Vilnius. In 1922 kwam het gezin terecht in Wilna en Abraham werd er spoedig opgenomen in de dichterskring ‘Joeng Wilna’. Gedurende de Tweede Wereldoorlog vocht hij mee in het getto, en sloot zich daarna aan bij het partizanenleger. De gebeurtenissen uit deze perioden hebben een grote invloed gehad op zijn hele poëtische oeuvre. Na de bevrijding vestigde hij zich in Israël.

Voordat die oorlog uitbrak schreef Sutzkever over de wereld die hij als kind beleefde. Hoe groot is de wereld, waarom strekt ze zich uit en wat is er achter de horizon? Vragen die ik ook aan mijn vader stelde toen we over de grens wandelden in België. Mijn vader gaf ten antwoord, dat daar ergens de wereld met kranten was dichtgeplakt, daar was het einde. Maar die kranten heb ik nooit gezien en tot op de dag van vandaag denk ik aan die woorden als wij weer in deze streken wandelen. In het jiddisch luidt het gedicht over het kennen van de wereld zo, de Duitse vertaling volgt:
Derkentenish
1
»Zog, wu endikt zich di welt, o, tate?!«
Filosofish mon ich a bashejd.
Kumt an entfer: »Hinter jener chate
ojfn bargshpits, wu di zun fargejt«.
Emes take? Ojb azoj, – nit klern,
onjogn di shkie! Un ich lojf
ojbil, durch a zilbernets fun trern,
wu di welt zich endikt, barg arojf.
Bajm sibirer got di ojgn monen,
s’zol nit zajn majn benkenish umzist.
Ale jorn biz-mir, jor-miljonen,
tsaplen fun di shnejen: Zaj bagrist.
2
Hinter mir – a pintele a tate.
S’harts, der zun antkegn, in galop.
Shojn, derlofn ojbn tsu der chate!
Nor di shpanung manjet, lozt nit op.
Majne lipn tsien zich tsum shajter,
wos bashajnt dem wojendikn dno.
Tatinke! Es tsit di welt zich wajter,
un kejn suf – nito, nito, nito.
Tate hert nit. Shtern faln grine.
Tate set nit, az fun heler hojt
wer ich fun a jingl – a lawine,
wemen licht un wunder hot gebojt.
Erkenntnis
1
»Sag, wo ist die Welt zu Ende, Vater?!«
Philosophisch fordre ich Bescheid.
Kommt die Antwort: »Hinter jener Kate
auf dem Gipfel, wo die Sonne untergeht.«
Wirklich wahr? Wenn ja – nicht lang besinnen,
nachjagen der Abendsonne. Und ich lauf
aufwärts durch ein Silbernetz von Tränen,
dorthin, wo die Welt zu Ende ist, bergauf.
Bei Sibiriens Gott erflehn die Augen, mahnen,
dass die Sehnsucht in mir.nicht vergebens ist.
Alle Jahre bis zu mir, die Jahrmillionen,
leben auf im Schnee: Sei uns gegrüsst.
2
Hinter mir, ein Pünktchen noch, der Vater.
Und mein Herz, zur Sonne eilend, im Galopp.
Bin schon angekommen oben bei der Kate!
Doch die Spannung bleibt, sie nimmt nicht ab.
Meine Lippen zieht es hin zum Feuer,
weithin über das Geheul der Tiefe scheint es.
Papa! Diese Welt ist grösser, weiter,
und kein Ende gibt es, keines, keines, keines.
Vater hört nicht. Sterne fallen, grüne.
Vater sieht nicht, dass im Handumdrehen
ich vom Jungen mich verwandle – zur Lawine,
Licht und Staunen liessen sie entstehen.
De lawine waarin de jongen verandert, die zich verwondert over de grootte van de wereld, de eindeloosheid ervan, is het dichterschap, de woordenstroom die niet meer stoppen zal. Licht en verwondering blijven de voedingsbodem voor zijn spreken, zijn schrijven, zijn staan in de wereld. Zo staat ook de sneeuw, een bijna vergeten fenomeen in onze contreien, voor een onbezorgde jeugd, voor genieten, voor avontuur en voor bewondering. Hij schrijft: In de sneeuw, de diamantblauwe sneeuw, schrijf ik niet met een pen, maar met de adem van de wind, kan ik ronddwalen, kan ik staren naar de schittering diep in zijn kindertijd. Nooit heb ik zo’n helderheid gezien – en het kan elke schaduw van eenzaamheid in mijn geest overwinnen…Het oorspronkelijke gedicht luidt met Duitse vertaling:
Wi a shlitn in farbenktn klingen
Ojfn shnej dem dimentenem, bloen
shrajb ich mitn wint wi mit a pen,
blondzhe ojf di glimerdike dnoen
fun zajn kindhejt. Hob noch nit gezen
aza lojterkejt, wos kon batswingen
ale elnt-shotns fun gedank.
Wi a shlitn in farbenktn klingen
gleklt do majn lebn din un lang
durchn owntstep, wos in zajn shpigl,
tsugetuljet mit der noz arop,
lojert di lewone, un tswej fligl
shlogn op.
Wie des Schlittens sehnsuchtvolles Klingen
Auf dem Schnee, dem diamantenblauen,
schreib ich statt mit einer Feder mit des Windes Wehen,
kann ich schweifen, kann das Funkeln schauen
tief in seiner Kindheit. Nie hab ich gesehen
eine solche Klarheit – und sie kann bezwingen
jeden Schatten Einsamkeit in meinem Sinn.
Wie des Schlittens sehnsuchtsvolles Klingen
läutet da mein Leben, lang und dünn,
durch die Abendsteppe weit. In deren Spiegel,
seine Nase angeschmiegt mit Wohlbehagen,
liegt der·Mond auf seiner Lauer. Und zwei Flügel
schlagen.
De slee in de sneeuw, getrokken door de hond, de beleving van het heldere koude landschap, het lichaam dat met alle zintuigen aanwezig is en geniet. In zijn gedichten tovert Sutzkever beelden die hem doen terugverlangen naar zijn jeugd en die de basis vormen voor zijn optimisme en zijn moed om het vol te houden. Ook in moeilijke, in onmenselijke omstandigheden. De geciteerde gedichten stammen allemaal van voor die tijd, midden jaren dertig van de vorige eeuw. Sutzkever was een goede waarnemer, en een goede interpreet van wat hij zag, dat blijkt ook uit het volgende gedicht:
Far tog
Di simonim-lapes, wos a chaje
hot farzejt wi rojzn inem shnej,
wen di zun, an umbakante, naje,
hot derlangt ir shpizikn geshrej –
zenen kojm bagildt fun ojbn. Untn
fintstert noch. Di wortslen funem wald
kritsn mit di tsejn in tife gruntn.
Funem hunt, geshpant in shlitn, pralt
lebediker damf. Der damf bagegnt
shtajgndik a kojmenrojch wos helt
un a mentshn-otem fun der gegnt –
biz in luft blajbt hengen a getselt.
Vor Tag
Die Pfotenspuren, die ein Tier
wie Rosen ausgestreut hat in den Schnee,
indes die Sonne – alles fremd und neu an ihr –
ausbrach in ihr spitzes Sonnenstrahlgeschrei,
kaum sind golden sie gefärbt von oben. Unten
herrscht noch Finsternis. Die Wurzeln unterm Wald
knirschen mit den Zähnen tief in ihren Gründen.
Von dem Hund, der angeschirrt ist vor dem Schlitten, quillt
lebenswarmer Dunst empor. Der Dunst begegnet
steigend einem Schornsteinqualm, der oben treibt,
und dem Atem eines Menschen aus der Gegend –
bis ein Zelt, hoch in den Lüften schwebend, bleibt.

De rook uit de schoorsteen, de adem van een mens en de hond stijgen omhoog, en tekenen zich af tegen de koude lucht…allemaal met elkaar. verbonden, verwijzend naar al datgene wat ons ten diepste verbindt en dat het wezen uitmaakt van onze (aardse) levensziel: mystiek vanuit de sneeuw, mystiek vanuit de adem die aan allen gelijk is, de rook die door mensenhanden vol leven en levensadem ontstaat als product van zijn handelen, het huis warm houdend, het leven overeind in al die koude nachten. De bomen leveren het hout, zij staan garant voor het leven van de mensen die anders door de koude niet zouden overleven. Heel veel later zal Sutzkever dichten:
Reife Gesichter
(Tsajtike penemer, 1970)
Das Seelenauge weint in Bildern
für sich selbst wie für den anderen,
für den anderen wie für sich selbst.
Das Seelenauge weint in Bildern,
wie Sonnenuntergang in Wolken:
Wo und wem sich anvertrauen?
Meinen Schreibtisch habe ich verbrannt. Wie schändlich,
sich vor Holz zu beugen. Und im Tausch für ihn: ein wilder
Kampf in Nacht und Wüste unter eines Adlers Zelt,
wo das Seelenauge weint in Bildern,
ursprünglichen, die mahnen: Schildern musst du, schildern,
für dich selbst und für die andre Welt.
1968 Abraham Sutzkever
De sneeuw, is voor het ‘zielenoog’, herinnering aan een jeugd, een herinnering als bron van kracht, een vorm van energie om later te beseffen dat het kwade en slechte niet alleen bestaat. De sneeuw heeft ook nog andere connotaties: In de sneeuw wordt zijn vader weggebracht als hij jong is overleden. De slee met zijn kist en daarachter een bedroefde zoon. In prachtige metaforen drukt de dichter zich uit, zoals in dit gedicht:
Tsum Tate
Tate, nochn shlitn mit dajn orn
nochgelofn bin ich dir, kedej
ontsujogn ergets dajn zikorn
mit a tojb in buzem wajs wi shnej.
Wen es hot a chuter dir a najem
ojsgehakt a hartsklapiker lom,
un farshlungen hot dich bald a thom
wu du finklst unter ajz adajem –
hob ich dort arajnfaln gewolt!
Nor majn tojb iz demolt grod farflojgn,
owntzun bakrejnt mit wajsn gold,
un arojf tsum lebn mich getsojgn …
Zum Vater
Vater, als der Schlitten fuhr mit deinem Sarg darauf,
bin ich dir noch nachgerannt, um irgendwie
zu erjagen die Erinnerung an dich im Lauf,
eine Taube an der Brust, weiss wie der Schnee.
Als dir eine Hütte, eine neue,
ausgemeisselt, pochend wie ein Herz, ein Eisenstab,
und die Tiefe schlang dich bald danach hinab,
wo du funkelst unter Eis bis heute,
hab ich dort hineinfallen gewollt.
Da jedoch ist meine Taube aufgeflogen,
Abendsonne wie gekrönt mit weissem Gold,
und sie hat hinauf zum Leben mich gezogen …
Voor Paul Celan, een andere dichter uit deze contreien, was de sneeuw ook en vooral de herinnering aan de moord op zijn ouders, zijn moeder die daar werd vermoord, door de nazi’s die geen enkele vorm van medelijden kenden.In deze blog vindt je deze teksten bij elkaar: https://levenshorizonten.com/landschap-en-betekenis-welkom/paintings-inspired-by-poems/sneeuwgedicht/

De ervaringen van Sutzkever in de periode 1941-1944 zijn bijna onbeschrijflijk zijn door het brute geweld, de moorden en de doodslag, de executies en de martelingen. De dichter probeert dit te vangen in beelden:
Het gedicht over de verbrande parels, die getuigenis afleggen van de dood in de gaskamer en de verbranding van het lijk van de draagster op de brandstapel, het gedicht over een wagon vol schoenen, ook kinderschoenen, op weg naar Berlijn. De plek met de naam Ponar waar het doden plaatsvond en waar het gras rood kleurde.
Op mijn andere blog mystiekfilosofie.com zijn ze binnenkort te vinden in een bericht met de titel Abraham Sutzkever. In Wilner Getto 1941-1944, Zürich 2009, (Ammann Verlag), een autobiografisch getuigenis, vertelt de dichter over zijn ervaringen in de periode 1941-1944. Bijna emotieloos schrijft hij over de dood van zijn kind en van zijn moeder, (in gedichten komt hij hier op terug, maar dan is de emotie voelbaar tussen de regels door):
DER TOD MEINER MUTTER
Ich ging zu meiner Mutter. Sie verkündete mir eine Freudenbotschaft: Meine Frau hat im Gettospital ein Kind geboren. Meine Mutter hatte Murers Gesetze vergessen, dass die im Getto geborenen Kinder getötet werden müssen. Am nächsten Tag, als ich zu meinem Kind kam, lebte es schon nicht mehr: Murers Befehl war ausgeführt worden. Nach dem Unglück mit dem Kind war ich noch gar nicht zu mir gekommen, da überfiel mich ein neues Unglück: Ich geh zu meiner Mutter, und meine Mutter ist verschwunden. Wie ich erfahre, war das die Arbeit des deutschen Agenten Oberhardt. In der Nacht war er in die Schpitol-Strasse 7 gekommen, wo meine Mutter wohnte, und hat den ganzen Hof ins Gefängnis weggeführt.(pag. 78)

Sutzkever beschrijft in zijn boek over het getto hoe de Duitsers binnenkwamen en onthaald werden als bevrijder. Hoe de bevolking enthousiast meedeed aan het jagen op de Joden en het moorden. Kleine mensen die opeens de kans kregen om zich te doen gelden, om hun opgekropte frustraties de vrije loop te laten, gevoed door haatzaaiers en ander tuig dat alleen maar aan zichzelf dacht en waar een medemens van nul en generlei waarde was als hij niet in het plaatje paste dat men voor zichzelf en de toekomst van het land geschapen had.
STADT UND GETTO
Die Deutschen kamen unter der Maske der »Befreier« nach Litauen. Sie schrieben Artikel über die »historische Verbrüderung mit dem litauischen Volk« und steckten die einheimische Polizei in litauische Uniformen.
Um zu zeigen, dass die Litauer sozusagen die Herren im Lande seien, wurde der Hass der Litauer gegen die Polen aufgeblasen. Am Kaffeehaus »Der grüne Strahl« hing ein Schild: »Für Juden und Polen – Eintritt ver boten!«
Martin Weiss, der Führer der litauischen faschistischen Ypatinga, kleidete seine Mitarbeiter in alte litauische Uniformen. Ihre »Arbeit« in Ponar wurde gefilmt. Später drohten die Deutschen den Litauern: »Wenn ihr nicht tut, was wir euch sagen, werden wir der Welt zeigen, wie ihr die Juden ermordet habt.« Danach hat man die Filme in Berlin gezeigt.(pag. 79)
Dies ist das Messer Wahrheit. Dit is het mes waarheid:
Trek een mens een uniform aan, geef hem een pet, en er vindt een transformatie plaats. Opeens stelt hij iets voor, ‘is’ hij iemand, zoals ook de filmbeelden laten zien van de NSB in oorlogstijd in Nederland. Oude (en jonge) kerels met een uniform – nu tellen ze mee, nu doen ze mee in het land, nu mogen ze mee bepalen en mogen ze mee leiding geven…maar wel onder de knoet van de bezetter, de bondgenoot, hun ‘vriend’ die al snel vers kanonnenvoer nodig heeft voor het Russische front en arbeiders om in het eigen land slavenarbeid te verrichten.
Ideologie is als sneeuw: het land bedekt onder een laag. Alles lijkt veranderd, alles nieuw, alles zie je nu met nieuwe ogen. Maar de schijn bedriegt. Onder al die lagen sneeuw is het nog steeds dezelfde aarde, is de nieuwheid aan de buitenkant slechts schijn. Als de tijden veranderen, de lente komt, de dooi intreedt, is het snel voorbij. Dan houdt geen enkele ideologie stand. Maar de herinnering, de sporen ervan, blijven achter in de hoofden van de volgelingen, de meelopers, de teleurgestelden dat hun droom niet uitkwam. Ook al kostte die waan miljoenen het leven, ook al waren er honderdmiljoenen wandaden voor nodig om die droom uit te laten komen.
Tegenwoordig doen alsof het allemaal niet zo erg was, of dat de nieuwe generatie het helemaal anders ziet, alsof het slechts een te vergeten en vergeven periode was in onze geschiedenis, is een rehabilitatie van al die onmenselijkheid. Ik kan rechts-extremisme en de lui die ervoor staan alleen maar zien door de ogen van de slachtoffers van toen: de eindeloze moordpartijen, het oneindige brute en wraakzuchtige geweld waarmee deze lakeien van de macht hun woede botvierden op miljoenen onschuldigen.
Er is geen menselijk nazisme, geen menselijk facisme, geen menselijk rechts-extremisme. Het is moord met voorbedachte rade, eerst verhuld als een soort alternatief met een mooi masker en verlokkende taal, de taal van de ‘loknazi’: als ‘Patriotten voor Europa’, als ‘Alternatieven voor Duitsland’, als Forum voor Demagogie en voorstanders van een ‘Putin-Jugend’, als ‘Nationaal Front’ in Frankrijk en Italië (vechten dan waartegen?), maar eenmaal aan de macht met hun ware gezicht: intolerant, onderdrukkend, vervolgend, moordend. Er is geen excuus om dit tuig niet te bestrijden. En al het ‘stemvee’ dat eindelijk verlossing verwacht van deze valse messiassen, ‘stemvee’ omdat ze niet nadenken, omdat ze een heel kort geheugen hebben, omdat ze zich door emotie en woede laten leiden, omdat ze niet in de gaten hebben dat er geen makkelijke oplossingen bestaan, omdat ze zich laten voorliegen, omdat ze graag erop los willen meppen, zal ervaren waar dit alles toe zal leiden: een nieuwe afgrond, een nieuw dieptepunt in de menselijke geschiedenis. Dood op bestelling, niemand gespaard.

Voor Sutzkever is de sneeuw herinnering, is de sneeuw een spannende jeugd, een prachtig natuurbelevenis. Sneeuw negatief als ideologie, als herinnering aan een moord, als herinnering aan gruwelijke nederlagen in oorlogen die niks opleverden (zoals bij Napoleon en later bij de Duitsers), het kan allemaal. De sneeuw leent zich ervoor, hij heeft geen weerwoord, geen stem. De sneeuw valt zachtjes zonder mitsen en maren en eenmaal op de aarde ligt hij daar. Elke vlok uniek, elke vlok een wonder. Toen ik klein was, lang, lang geleden, lag de achtertuin vol sneeuw, wel 50 cm hoog. Ik heb er nog foto’s van. En ook de sneeuwman staat op beeld. Met hoed, wortelneus en kolenoogjes. Sutzkever heeft er prachtig gedicht over geschreven: sneeuwmens:
Shnejmentsh
1
Shnejmentsh, denkmol noch a kindhejt, hiter
fun a kaltn ojtser! Nit umzist
glejbn glejb ich: du bist majn gebiter.
Zaj mir, shnejmentsh, tojznt mol bagrist!
Bist der got fun kinder un fun wintn,
leben dir majn cholem shtejt geknit.
S’kumen welf in gantsene gezintn
un zej rufn: Shnejmentsh, hit, bahit!
Ejbik bistu shnejmentsh, nit tseshmoltsn
wert dajn finkl-pantser fun krishtol.
O, wi shejn du tantst ojf dajne shtoltsn
far di shternmentshelech in tol!
2
Shnejmentsh, umgelumper, mit a tepl
ojfn kop anshtot a krojn! Bawajz
noch a mol dajn shmejchl funem nepl,
warem on majn elnt mit dajn ajz.
Ojb majn benkshaft iz tsu dir dergangen –
in di zelbe trit-simonim gej,
westu in a shtibele fun klangen
mich gefinen tfile ton tsu shnej.
Nit gefunen – hob nit kejn faribl,
kentik, az mir hobn zich gemajdt.
Jarshn majn geweznkejt fun shtibl
un farendik otemen majn tsajt.
1
Schneemann, Denkmal einer Kindheit, Hüter
eines kalten Schatzes! Ja, du bist
-nicht vergebens glaub ich ’s – mein Gebieter.
Sei mir, Schneemann, tausendmal gegrüsst!
Bist der Gott der Kinder, Gott von Winden,
neben dir beugt selbst mein Traum das Knie.
Wölfe, ganze Rudel, kommen dich zu finden.
»Schneemann, sei auf deiner Hut!«, so rufen sie.
Ewig bist du, Schneemann, niemals schmelzen
wird dein Funkelpanzer aus Kristal!.
Oh wie schön du tanzen kannst auf deinen Stelzen
für die kleinen Sternenmenschen in dem Tal.
2
Schneemann, unbeholfner, einen Kübel
auf dem Kopf statt einer Krone! Zeig
dein Lächeln mir noch einmal aus dem Nebel,
wärm mit deinem Eis mir meine Einsamkeit.
Ist erst meine Sehnsucht bis zu dir gedrungen,
in den selben Spuren mach dich auf und geh,
und du wirst in einer Hütte ganz aus Klängen
mich dann finden beim Gebet zum Schnee.
Nicht gefunden? – Lass dich nicht verdriessen,
offenkundig schieden unsre Wege sich zu weit.
Erbe du aus meiner Hütte, was gewesen,
atme du zu Ende meine Zeit.
John Hacking
14 november 2025
Bronnen:
Sutzkever, Abraham, Geh über Wörter wie über ein Mienenfeld. Lyrik und Prosa, Einleitung von Heather Valencia. Auswahl, Übersetzung und Anmerkungen von Peter Comans, Frankfurt/New York 2009 (Campus Verlag)
Sutzkever, Abraham, Gesänge vom Meer des Todes, Zürich 2009, (Ammann Verlag)
Spiegel van de moderne Jiddische poëzie, samengesteld en vertaald uit het Jiddisch door Willy Brill, Amsterdam 2007 (Meulenhoff)
Sutzkever op You Tube:
