Rond rouw verdriet

rouw en verdriet

Meer afbeeldingen van mijn werk: Saatchi –  Weebly – Behance

Luister ook eens naar:

https://levenshorizonten.com/het-nemen-van-afscheid-van-een-dierbare/muziek-geluk-en-troost/

Rond rouw

‘De dood mag je niet doodzwijgen’
‘Een mens gaat dood, de wereld draait verder.’

Rouw en verdriet
Een van de studenten die onlangs meedeed aan een onderzoek om zichzelf beter te leren kennen vroeg zich af hoe het zou zijn als hij een van zijn dierbare familieleden of vrienden zou verliezen. Hij zei: ‘Ik heb in mijn leven nog nooit een naaste verloren of iemand uit mijn directe omgeving gekend die ongeneeslijk ziek was. Hoe kijk ik straks tegen de wereld aan als een familielid of goede bekende sterft?’
Deze vraag hield hem bezig omdat hij een vermoeden had dat zijn kijk op de wereld wel eens zou kunnen veranderen. Maar wat verandert er dan als je geconfronteerd wordt met het verlies van een dierbare?
Als je plotseling oog in oog komt te staan met de dood van je opa, je oma, een van je ouders, een broer, zus, oom, tante, neef, nicht, vriend, vriendin? Is de wereld en jouw gevoel over de wereld nog hetzelfde? En als dat níet zo is, waarin zit dan het verschil? Verlies je misschien een stuk argeloosheid en naïviteit, een stuk vertrouwen dat je niets kan gebeuren? Volwassenen noemen dat vaak de consequentie van het ‘volwassen’ worden, ervaren en beseffen dat je anderen moet achterlaten, dat je leven ook getekend wordt door verliezen. Dit gevoel van verlies kan heel ingrijpend zijn. Studenten die meededen aan een gespreksgroep rond rouw en verdriet naar aanleiding van de dood van een dierbare, getuigen hiervan. De gespreksgroep vond plaats afgelopen najaar in de Studentenkerk op de campus van de KUN, de Katholieke Universiteit Nijmegen.
In dit artikel schets ik enkele dimensies die met dit rouwproces en de ervaring van verlies samenhangen. Ook geef ik enkele perspectieven om naar het proces van rouw en verdriet te kijken. Vanuit die perspectieven valt ook iets te zeggen over hoe je met rouw en verdriet zou kunnen omgaan als het jou overkomt. Ik put daarbij ook uit mijn eigen ervaring.

Ongelijktijdigheid
‘Een mens gaat dood en buiten viert de aarde lente’ schreef Ernest Claes. Een moeder die haar zoon verloor vertelde dat ze de nieuwe bloemen zo de grond in kon trappen toen de lente aanbrak. Voor haar kon dat niet samen gaan: het lentegevoel en het verdriet om haar kind dat nooit meer een lente zou meemaken.
‘Een mens gaat dood, de wereld draait verder.’ Dat doet misschien naast het gemis nog het meest pijn: jij hebt verdriet en alles gaat door. Aan de buitenkant is niets te merken, het verkeer is even druk als altijd en ieder gaat zijn gang alsof er niets gebeurd is. Mensen gaan naar hun werk, naar school, naar de winkel en ook jij moet boodschappen doen, koken, eten, telefoontjes beantwoorden. Je loopt rond met een leeg gevoel van binnen, verdoofd, misschien vol onbegrip, met pijn in je hart en met vragen waarom de dood zo wreed in je leven in kon breken.

‘Waarom’, deze onvermijdelijke vraag, spookt door je hoofd. Maar antwoorden krijg je niet. Misschien heb je het gevoel dat een leven goed is afgesloten als het een lang ziekbed was voor je opa of oma en als je goed en waardig afscheid hebt kunnen nemen. Misschien kwam de dood wel als een verlossing omdat een einde werd gemaakt aan vreselijke pijnen.
Maar wat als de dood onverwacht komt, niet gewenst, niet gewild, bij de dood van je vader of moeder, of mensen van jouw leeftijd, een broer of zus, een vriend of vriendin, door een vreselijk ongeluk of door zelfdoding?
Je wordt plotseling in een andere wereld gegooid, opeens, zonder voorbereiding, de wereld van rouw en verdriet. Een wereld getekend door pijn, onbegrip, onzekerheid, een lange donkere tunnel. Zo wordt die wereld beschreven door mensen in mijn vorige baan als basispastor en door studenten op de campus die dit nog dagelijks meemaken. Een van de studentes die mee deed aan een aantal gesprekken rond rouw en verdriet vertelde dat ze zeker een half jaar niks heeft kunnen doen aan haar studie, toen haar broer zich plotseling van het leven had beroofd. De eerste weken had ze alleen maar in bed doorgebracht, ze was tot niets in staat.
Is er licht, is er hoop, is er een uitgang uit deze donkere kamer, zodat je stapje voor stapje verder kunt, licht aan het einde van de weg, weer een beetje kunnen genieten, leven, blij zijn met de lente? Zijn er mensen om je heen die je helpen lopen op deze moeilijke weg, die je af en toe ondersteunen als je het gevoel hebt dat je het alleen niet meer aankunt? Kun je bij vrienden, vriendinnen terecht om je verdriet te delen, bij je ouders, bij andere dierbaren? En hoe lang zal het allemaal duren? Wanneer ben je er echt overheen en kan dat wel?
Een ander meisje vertelde in een persoonlijk gesprek dat ze nu het gevoel had dat het maar eens afgelopen moest zijn met haar verdriet. Ook háár broer had zich van het leven beroofd en iedereen had kunnen lezen wat hij als afscheid had geschreven. Ze vertelde dat ze hier eigenlijk vrede mee moest hebben, en dat had ze ook wel, maar waarom ging het verdriet dan toch gewoon verder, zelfs na één jaar? Ze had toch ook recht op het weer mogen genieten van de dingen om haar heen?

In een notendop heb ik hiermee samengevat wat er kan gebeuren als je geconfronteerd wordt met de dood van een dierbare. Je komt voor je gevoel terecht in een andere proces van tijd – jouw beleving van de tijd wordt opeens gekleurd door een ingrijpende ervaring die je leven op zijn kop zet. En het lijkt alsof de mensen om je heen, die niet geraakt zijn door jouw verdriet, verder leven in een andere wereld, in een andere tijd.
Dat geeft veel moeilijkheden in het dagelijks leven. Studenten uit de gespreksgroep maken er allemaal melding van dat na drie maanden de aandacht van medestudenten verslapt is of zelfs helemaal afwezig. Ook docenten die toch op de hoogte zijn van het gebeuren presteren het soms om je haarfijn te laten voelen dat je aanwezigheid bij een college en een tentamen belangrijker is dan dat je toegeeft aan je verdriet en er niet bent. Soms is er zelfs helemaal geen begrip en wordt met de regels geschermd. Er wordt dan gezegd dat je als student maar veel eerder bij de decaan of studieadviseur om uitstel had moeten vragen. Maar weet je in welke situatie je komt als de dood van een dierbare je treft? Heb je er een idee van dat je in je studie wel eens een paar maanden achter zou kunnen raken of zelfs nog langer? De regels op de universiteit schrijven voor dat je vóóraf uitstel moet vragen, maar soms kom je daar pas na een half jaar van verdriet achter. En dan heb je toch een probleem want je bent soms hopeloos achterop geraakt. Deze zorgen komen dan nog bij je verdriet.
Zijn er manieren om met de dood en het verdriet, de rouw en de pijn om te gaan in je studie, in je dagelijks leven, zodat wel recht aan jou wordt gedaan? Wat is belangrijk, waar kun je aan denken, wat is kostbaar, wat is je dierbaar, wat heb je nodig op dergelijke momenten als het je overkomt dat de dood in je leven inbreekt en nog meer op die hele lange tijd daarna?

De ervaring van de dood van een dierbare kan overweldigend zijn. Ze kan je als het ware de adem benemen. Er blijft weinig ruimte over voor andere dingen: het verdriet snoert je keel dicht, je verliest je interesses in de gebeurtenissen om je heen, opeens is het niet meer belangrijk. Dood neemt ruimte in, véél ruimte, soms alle ruimte. Het enige dat je kunt doen, de dood die ruimte laten. Je zou misschien wel anders willen, maar er is geen andere weg. De ervaring van de dood kan zo ingrijpend zijn dat je als het ware lam geslagen wordt.
Maar misschien is dat wel een natuurlijke reactie van je geest. Stel dat je niet versuft zou zijn, niet verward en verslagen, stel dat je in alle helderheid in één keer zou beseffen welke breuk de dood in je leven veroorzaakt, wat je opeens moet missen, wat je nooit meer zult meemaken, delen met elkaar, je zou het waarschijnlijk niet aankunnen, die pijn, dat verschrikkelijke gevoel van gebrokenheid. Later, vele maanden later, als de eerste verslagenheid voorbij is, wordt de pijn ook heviger, dieper, besef je veel meer dat de mens waar je zoveel van hield voorgoed uit je leven is verdwenen. Dát schrijnende, dát diep van binnen weten en voelen, dát diep van binnen ervaren van het ‘nooit meer’, dat is dan veel manifester dan aan het begin van het verlies. Maar dan kun je er misschien beter tegen, dan heb je al heel wat tranen vergoten en heb je al heel wat moeilijke uren meegemaakt en gedeeld met anderen. Vaak blijkt dan ook dat je dan veel beter kunt praten over wat je hebt meegemaakt. De eerste weken ben je daar helemaal niet goed toe in staat. Dat bleek ook in onze gespreksgroep. Studenten die langer in het rouwproces zaten konden hier veel beter mee uit de voeten. Ze konden ook beter naar medestudenten aangeven waar ze mee zaten en wat hun pijn deed. Vooral het feit dat sommigen die toch wisten wat er was gebeurd, deden alsof hun neus bloedde. Dat deed pijn en gaf een groot gevoel van eenzaamheid. Een meisje, dat haar moeder acht weken geleden had begraven vroeg dan ook aan de andere leden van de groep wat haar nog te wachten stond. Zelf had ze een beetje het idee dat het misschien wel mee zou kunnen vallen, maar de verhalen van de anderen deden haar terugkeren naar de realiteit van het dagelijkse bestaan. Als je geluk hebt tref je mensen aan die begrip voor je hebben, die zich proberen in te leven in datgene wat je meemaakt. Daarom ervoeren de studenten de gespreksgroep ook als weldadig, omdat hier ruimte werd gemaakt voor hun persoonlijke ervaringen en hun verdriet.

Ruimte
Dood neemt onherroepelijk ruimte in. Je enige antwoord kan zijn: geef de ervaring van die confrontatie de ruimte. Stop het niet weg, verdring niet je verdriet, vlucht niet in afleiding, waardoor je niet toekomt aan je verdriet. Het is een natuurlijke reactie: weglopen, niet onder ogen willen zien, vluchten, je heil zoeken in werk, in sport en in actie. Natuurlijk, je bent maar een mens, je hebt maar een beperkt incasseringsvermogen. Maar verdriet laat zich niet wegstoppen, het komt onherroepelijk in een later stadium weer boven.
Een goede vriendin, of vriend die naar je luistert, die er voor je is, die ruimte en tijd voor jou maakt, doet wonderen. Dat is ook de ervaring van de studenten uit de gespreksgroep. Sommige leden hebben na de gesprekken in de groep dan ook een nieuwe band opgebouwd met elkaar. Het delen van ervaringen in georganiseerd verband vormde de basis voor een nieuwe vriendschap. Dat is héél bijzonder en ook weer heel goed begrijpbaar: het delen van wat je ten diepste bezighoudt en raakt, van pijn en verdriet, geeft een nieuwe bodem om op te staan. Maar het blijft moeilijk. Soms wil je liever niet geconfronteerd worden met deze pijnlijke ervaringen. Sommigen in de gespreksgroep hebben een drempel moeten overwinnen om toch mee te doen en toen bleek pas hoe goed hen dit deed.

Ruimte maken voor de confrontatie met de dood begint al in het eerste stadium van afscheid nemen. Je kunt nadenken over en meewerken aan het afscheid, je kunt een (bescheiden) rol op je nemen bij dit afscheid, een tekst schrijven, muziek uitkiezen, een afscheidssymbool meegeven, nadenken over een persoonlijke invulling van het afscheid dat jou recht doet en allen om je heen en degene van wie je afscheid moet nemen.
In ons eerste gesprek in de rouwgroep hebben wij hier uitgebreid bij stil gestaan: hoe heeft iedereen dat laatste afscheid beleefd en wat was je rol. Een meisje heeft een gedicht voorgelezen en is veel gaan schrijven over haar relatie met haar vader die ze verloor. Een ander meisje heeft dingen gefotografeerd die typisch voor haar vader waren. Een ander meisje las een tekst voor die haar moeder dierbaar was. De afscheidsbrief van een verloren broer of zus kan een rol spelen, er zijn voorbeelden genoeg.
De kans om het afscheid zo plaats te laten vinden krijg je maar één keer. Die kans moet je niet laten liggen. En wat je ook kiest en doet, als het maar dicht bij jezelf is, bij degenen met wie je rond het afscheid verzameld bent. Dat geeft een band, dat schept een basis voor de tijd die nog komt en die nog zwaar genoeg zal zijn. Vul die ruimte van het afscheid daarom zo in, dat je met een goed gevoel kunt terugkijken, zodat je troost kunt putten uit die moeilijke momenten.
Voor alles wat hierna komt, geldt eigenlijk hetzelfde.
De ervaring van rouw en verdriet legt een claim op je leven, doe die claim van jouw kant recht. Kijk de dood recht in de ogen. Met het afscheid begint het pas, de ervaringen van verlies en gemis worden daarna steeds iets concreter, steeds pijnlijker ook.

Troost
Het geheim van de troost is het geheim van het delen. Het is goed om te weten dat mensen klaar voor je staan, al is het midden in de nacht. Daarom werd ook op de universiteit het idee geboren voor een gespreksgroep. De leden van de gespreksgroep zijn na vijf bijeenkomsten zelf verder gegaan. Eens in de drie weken komen ze nu bij elkaar bij iemand thuis, eten samen en bespreken een aspect van het proces waar ze in zitten. Soms gaat dat heel goed, als ze bijvoorbeeld muziek uitwisselen of gedichten, en soms gaat dat iets minder als niet iedereen evenveel affiniteit heeft met het thema en als er geen duidelijke leiding is.
Op de campus was er meer sturing. Namens de dienst Studentenzaken deed een psychologe mee aan de groep en samen hebben wij een programma uitgestippeld dat als een hulpmiddel kon dienen om de gesprekken en de andere activiteiten gestalte te geven. Het ging vooral om uitwisseling van ervaringen maar ook om het delen van gevoelens en emoties. Dat laatste hebben we ook geprobeerd via het tonen van een film en dia’s rond het thema van afscheid nemen en dood, via een meditatieoefening en via het luisteren naar muziek.
Al heel snel bleek ook de behoefte in de groep om foto’s uit te wisselen en andere dingen die symbool stonden voor de overledene. In de gesprekken werd ook heel bewust aandacht besteed aan de ervaringen die je goed deden en goed doen. Thuis een kaarsje aansteken, een bloem bij de foto van je vader of moeder, opa of oma zetten, luisteren naar mooie muziek, een gedicht schrijven, gaan wandelen met je vriend of vriendin en genieten van de natuur en nadenken over je verlies. Mogelijkheden om troost te ervaren zijn er genoeg, als je er in de indeling van je dagen maar tijd voor maakt. Als je maar dicht bij jezelf blijft en doet wat je hart je ingeeft en luistert naar datgene wat je op dat moment het meest nodig hebt.

Tijd
Moeders die een kind hebben verloren, hebben mij verteld hoe lang het kan duren voordat je leven weer een beetje in de pas loopt met het leven van anderen. In mijn eigen leven heb ik óók ervaren wat het betekent om een dierbare te verliezen, vier jaar geleden alweer. De plotselinge dood van mijn eigen moeder heb ik toen ervaren als een inslag van een ‘komeet’ in mijn leven. In mijn werk heb ik er toen aandacht aan besteed door er over te schrijven en dat heeft mij goed gedaan bij de verwerking van dit verlies. Het riep ook allerlei reacties op bij andere mensen die zich met ons verbonden voelden en die zo herinnerd werden aan hun eigen verdriet dat zij hadden meegemaakt. ‘De dood mag je niet doodzwijgen’ heb ik toen geleerd.
Een gezegde dat vaak te pas en te onpas wordt gebruikt als een vorm van troost luidt: ‘de tijd heelt alle wonden’. Maar dit is een uitspraak die moet worden genuanceerd omdat het géén medicijn is voor iemand die verdriet heeft. Het voortgaan van de tijd doet ervaringen vervagen. Beelden, herinneringen, gedachten, langzaam lijkt het alsof er een soort waas komt tussen je beleving hier en nu en je verleden. Als je dan opeens oog in oog staat met iets wat van je dierbare overledene is geweest, kan het gebeuren dat herinneringen als een donderslag boven komen, dat verdriet je overmant. Alles kan zo een teken zijn: een tekst, een gebed, een lied, een foto, een sieraad, een kostbaar ander kleinood dat met de persoon verbonden is die je mist.
De wonden die je met je meedraagt door de dood van een dierbare worden heel langzaam littekens, ze zijn een vorm van bagage die je met je meedraagt, soms weegt die last zwaar, soms iets minder. De tijd leert dat je die last nooit meer echt kwijt raakt. En je leert hoe je die last met je mee kunt dragen zonder dat je het gevoel hebt dat je bezwijkt.

In het begin van je verdriet kunnen anderen je helpen bij deze zware last, maar hoe verder je af komt te staan van de gebeurtenis hoe beter je leert om te dragen en te verwerken. Wat eerst misschien een onmogelijke opgave leek, wordt gaandeweg vanzelfsprekend. Niet omdat je dit proces in de hand hebt, of naar je hand kunt zetten, maar omdat het eenmaal zo loopt in het leven. Dat is het geheim van de tijd, dat wat ongelijktijdig was, wat je als ongelijktijdigheid beleefde, jouw gevoelsleven in contrast met het leven van anderen, langzaam weer in het spoor komt van de tijd van het leven van alledag.
De bagage die je met je meedraagt, hoef je niet neer te leggen. De bagage vormt tenslotte de enige band die je hebt met je dierbare, naast de concrete dingen die zijn overgebleven van de overledene. Deze bagage is dus kostbaar. Het is de schat aan herinneringen en gevoelens, ervaringen en momenten van genieten. Het is kortom datgene wat je met je dierbare telkens weer verbindt. Zonder die verbinding zou degene waar je zo van hield voorgoed gestorven zijn. Uitgevaagd door de tijd zoals stof op de weg verwaaien kan.
Omgaan met rouw en verdriet, het helen van de breuk in je leven, is dus niets anders dan het leren dragen van de bagage die het leven je oplegt, wandelen op de weg van het leven, samen met anderen om je heen die je kunnen helpen en waarvoor jij een hulp kunt zijn, en af en toe rusten, ruimte maken, een pas op de plaats om stil te staan bij wat je overkwam, waar je vandaan komt en waar je naar toe gaat.
Het geheim zit niet in de bezinning, het nadenken over, maar in het doen, het leven van die ervaring. Daarom veel sterkte voor hen die wandelen op de weg van het verdriet.

John Hacking
Dit artikel verscheen in het tijdschrift voor jongeren: J* (juli 2001)

rouw en verdriet

Alleen verder?
Afscheid nemen is loslaten, en toch nog iets van die persoon of plek (waar je geweest bent) in je houden.
Je kunt iemand niet vasthouden.
Je moet afscheid nemen ook niet als iets droevigs zien, eerder als blijdschap. Die mens, die plek, laat iets in jou achter, opdat jij er verder mee kunt.
Je kunt blij zijn omdat je rijk bent dat je die persoon hebt mogen ontmoeten dat je op die plaats bent geweest en er vol van bent.
Afscheid nemen is dag zeggen en proberen alleen verder te gaan met de steun die je gekregen hebt.

Abel Herzberg

Het vermogen om gelukkig te zijn
(column NRC)

Marjoleine de Vos

Ze is negentien, eerlijk, openhartig, gevoelig en sinds drie maanden diepgaand verliefd. Een halfjaar geleden stuurde het lot haar een pijnlijke boodschap. Na weken van vreselijke buikpijn was ze in het ziekenhuis opgenomen, waar de doktoren hadden kunnen vaststellen wat ze had: de ziekte van Crohn, een ongeneeslijke darmziekte, die steeds weer ontstekingen veroorzaakt, en die, als hij echt toeslaat, de darmen kan verwoesten.
Ineens bleken veel mensen door deze ziekte getroffen te zijn, een ziekte die de onaangename eigenschap heeft zich in de late puberteit of de vroege volwassenheid te openbaren en die zo een doem legt over nog vrijwel ongeleefde levens.
Een poosje geleden kwam de pianist Andras Schiff aan het woord in een televisieprogramma over Bach, die hij zeer bewondert. Hij vertelde dat hij iedere dag begint met wat Bach te spelen,  liefst ‘Das wohltemperierte KJaviet’. Dat is een goede oefening, zegt hij. En niet alleen dat, het is ook prettig: “It makes you feel happy to be alive.”
Het is altijd bijzonder als iemand zoiets zegt. Het voelt alsof even een deur openzwaait die zicht geeft op een geheim, het geheim van de levenslust. Het is het beste wat iemand kan doen, gelukkig zijn om in leven te zijn. Opstand, afkeer of tegenzin maken het leven, dat er nu eenmaal is, hoe het er ook uitziet, alleen maar zwaar. Toch liggen die gevoelens soms meer vooraan dan dat gevoel dat Schiff zichzelf elke dag probeert te bezorgen.
De zieke negentienjarige had na een half jaar haar tweede grote aanval van Crohn te verduren. Voorzichtige chirurgen vertelden haar ouders dat ze geschrokken waren van wat ze hadden aangetroffen in haar buik. Er waren gedeeltes darm weggenomen. Er was een tijdelijke stoma aangebracht. Met behulp van medicijnen werd het met slangetjes aan het leven verbonden meisje bewusteloos gehouden. In de nacht kwam ze een beetje bij. Met een viltstift schreef ze briefjes aan haar ouders: “Zijn jullie erg ongerust geweest?”
Ze heeft een enorm litteken, ze heeft een stoma, ze heeft een tijdbom in haar buik. Ze brengt desondanks bezorgdheid op voor de mensen die haar het naast staan. Ze heeft een geliefde die een van de liefste en wijste negentienjarige jongens moet zijn die er rond lopen, die overal met haar over durft te praten, alles durft te zien, en zo verliefd is dat hij haar met bom, stoma en al toch wil; steeds wil, aldoor wil. En zij hem.
Toch. Angst, afkeer, verdriet, tegenzin  – die voeren allemaal hun aanvallen uit. Hoe moet het verder met zo’n leven. Ze is de enige niet, anderen hebben hetzelfde te verduren en misschien ook nog eens zonder zo’n nauwe band, zonder een grote liefde die het hele leven wat beter te dragen maakt. Voor hen is het nog moeilijker om terecht te komen bij het gevoel dat het allemaal de moeite waard is, om niet te blijven steken in de vraag waarom ze dit nu toch moest overkomen -want die vraag ligt nogal voor de hand, al is hij dan niet te beantwoorden.
“0 Zeus wat moet ik zeggen? Dat u de mensen ziet? Of dat men dat zomaar van u gelooft, vergeefs,en alles op de wereld door het toeval wordt bepaald?” roept Hekabe in Euripides’ gelijknamige tragedie wanhopig uit. Geloof zou wellicht een goede troost zijn in moeilijke omstandigheden, maar juist in zulke omstandigheden wordt dat geloofzo enorm op de proef gesteld. Want welke barmhartige of goedertieren beschikking zou er achter een bijna ondraaglijk tot kunnen zitten? Dan klinken psalmen die spreken van vertrouwen,die bezweren dat ons niets kan overkomen zolang wij maar vertrouwen op God, als een bespotting. Vertrouwen, ja, maar waarin, overgave aan wat? Andere teksten lijken meer van toepassing: “Uw pijlen zijn op mij nedergekomen, uw hand is op mij neergedaald.” Maar dat zijn allemaal grote woorden, vragen en begrippen. Te grote.
In het ziekenhuis schuifelde over de gang een ongeveer veertienjarig meisje, sprietdun wit gezichtje, verrijdbaar infuus in haar arm. Aan haar voeten zag je haar vorm van hardnekkig plezier in het leven: haar dunne benen verdwenen in twee enorme, lachende-hondensloffen.
In het programma van Hanneke Groenteman vertelde Connie Palmen onlangs dat ze na de dood van Ischa Meijer, de ergste gebeurtenis die haar had kunnen overkomen, enigszins tot haar ontzetting gemerkt had dat, je vermogen om gelukkig te zijn niet aangetast is”. Het geluk is aangetast, meer dan dat, het is weg, maar het vermogen om opnieuw gelukkig te worden bestaat nog steeds. Dat is, als er iemand gestorven is zonder wie je dacht niet te kunnen leven, een bijna stuitende ontdekking. Maar het is een heel troostrijke ervaring om door te geven aan al degenen die vrezen dat het leven ze nog maar weinig te bieden heeft.
Het is een van de wonderbaarlijke vermogens van mensen, om gelukkig te zijn onder allerlei, soms de meest verschrikkelijke omstandigheden, al is het maar voor even en op grond van soms maar heel weinig. Bach is natuurlijk niet heel weinig, maar in zeker opzicht zijn een paar maten muziek wel weinig. En soms is een verwaand rondlopende spreeuw in zijn uitbundig bespikkelde verenkostuumpje al genoeg, of dat de krokussen ook dit jaar weer hun plicht doen. Of zoals Erik Menkveld dichtte: “Ga maar even zitten/ denken aan zeer bepaald/ maar willekeurig zand/ ergens in de aarde,/ een verloren compositie/ van Anonymus, gevaar / dat iemand liep in 1860,/ alle lucht die Coltrane / ooit heeft ingeademd/, -en kijk eens wat een kleuren/ in de ramen van je tijdelijke/ huis bij lage zon.”
Merkwaardig genoeg is een van de beste en bemoedigendste voorbeelden van wat de levenslust kan, de getroffen negentienjarige zelf, al slaat ze soms dubbel van verdriet. Desondanks zijn er veel ogenblikken waarop ze laat zien hoe het moet. Ze verheugt zich, ondanks alles wat haar bedrukt, over kleurige vissen in een kom, over een lachbui met haar vriendje, over weer thuis zijn en weer verder leven. Van ogenblik tot ogenblik. “It makes you feel happy to be alive.”

Droefheid en droefheid
(Trouw  di 25-2-2003)
Ergo

René van Woudenberg

Deze week hoorde ik dat een goede vriendin aan een ernstige ziekte lijdt. Ze is een moeder van twee kinderen. nog jong, sprankelend en ze staat midden in het leven. Iemand met wie mensen graag omgaan, iemand met een hart. Maar ze blijkt ernstig ziek. Dat is een enorme slag, voor haar zelf maar ook voor haar partner. haar kinderen en alle anderen die bij haar betrokken zijn (en dat zijn er gelukkig velen}. Dit slechte nieuws doet iets met een mens. Het stemt droef. Een paar dagen later vertelde een collega van me dat bij vrienden van hem een tien dagenjonge baby was overleden. Zoiets moet verbijsterend zijn. hartverscheurend. Maar het gebeurt. Harten scheuren soms. Harten breken soms. Ook dit bericht doet iets met een mens. Het stemt haar of hem droef, intens droef.
Nu leven we in een cultuur waarin het een verplichting lijkt om zich gelukkig te voelen. Wie zich niet gelukkig voelt, wie zijn leven niet zo weet in te richten dat het geluk er van afspat, die is een loser. Erkende tekens van dat geluk zijn natuurlijk: er mooi uitzien, een tiptop  ingericht huis hebben, een verbazingwekkende carrière hebben, goed verdienen, een paar achteloze vakanties per jaar op fantasievolle plekken en nog zo wat dingen meer.
Maar wie zijn ogen werkelijk open heeft, die ziet dit soort spetterende figuren natuurlijk maar zelden. Wie zijn ogen open heeft ziet mensen met kleinere en grotere moeiten, mensen die niet gloriëren maar wel proberen het beste ervan te maken, mensen die niet in de schijnwerpers staan maar wel knokken om verder te komen, mensen wier leven is getekend door mislukking, miskenning. pech en ongeluk. Misschien niet in extreme mate, maar toch altijd wel in enige mate.
Wie zijn ogen open heeft ziet ook mensen met ziekten. Gebreken, met zwakheden van velerlei aard. Wie zijn ogen open heeft en wie luistert naar de impliciete suggesties in de woorden en gedragingen van anderen: wordt die niet bij tijd en wijle overweldigd door droefheid? En in zoverre onze cultuur er één is waar het verplicht is om spetterend gelukkig te zijn. in zoverre zijn we als we droef zijn, vreemdelingen in onze eigen cultuur. En dat pleit tegen onze cultuur.
Want zoals een oude wijze ooit zei: als een mens droef is, is het met zijn hart goed gesteld. En zo is het. Of althans, zo is het vaak. Droefheid, echte droefheid, opent je ogen voor wat telt, voor wat werkelijk belangrijk is. Droefheid focust op essentie.
Toen ik het bericht over de vriendin had gehoord, ging ik na enige tijd als vanzelf nadenken over mijn eigen prioriteiten, over waar ik zelf nu meestal zo druk over ben, over m’n loyaliteiten en tijdsinvesteringen. Dat beleef ik als goed en heilzaam, het is een wakker geschud worden, een megafoon bij je hart. Maar zo gaat het niet altijd.
Want er is droefheid die focust en er is droefheid die afsluit. Mensen kunnen ook, zoals we zeggen, bevangen zijn door droefenis. Ze kunnen nog wel kijken, maar er is een waas tussen hen en de wereld. Mensen die een kind of geliefde hebben verloren, weten dat. Althans, dat denk ik, als ik probeer te luisteren naar wat ze zeggen. Hun smart focust niet, maar sluit af, verdooft. Hun droefheid vereenzaamt hen.
Het bovenstaande is natuurlijk niet opzienbarend. Iedereen weet dit. Dat ik het toch opschrijf, is dus niet omdat ik iemand iets wil leren wat hij nog niet weet. Ik schrijf het om te herinneren aan wat we allang weten maar wat we tevens telkens dreigen te vergeten. En als een moderne moraalridder zou ik hieraan willen toevoegen: het moet tot ons doordringen dat er zo enorm veel kleinere en grotere droefheid is bij mensen, dat levens erdoor getekend worden. En dat moet steeds weer tot ons doordringen, zodat we echte consideratie voor anderen kunnen hebben, bedroefd kunnen zijn met de bedroefden.
In het bovenstaande ligt besloten dat, geheel anders dan de populaire cultuur ons wil doen geloven, verdriet niet zonder meer in tegenspraak is met een gelukkig leven. Met een droevig hart kan het immers goed gesteld zijn. Er is droefheid die focust op het essentiële. Sommige droefheid is een louteringsberg. In het bovenstaande ligt ook besloten dat droefheid niet verheerlijkt moet worden. Want sommige droefheid is als een gevangenis.
Dat er droefheid en droefheid is, roept bij mij tweevragen op. Ten eerste: waarom is het zo dat de ene droefheid focust, de andere blindeert, de ene zuivert, de andere gevangenzet? Hebben we hier zelf op één of andere manier een hand in, en zo ja; hoe ver reikt die hand?
Ik zou denken dat niemand van binnen een knop heeft waarmee hij droefheid in of uit kan schakelen. En ook geen knop waarmee hij droefheid op de stand ‘focus’ of op de stand ‘gevangenis’ kan zetten. Maar ook al zijn er geen knoppen, we kunnen, zo lijkt het mij, toch wel enige invloed uitoefenen. Hoe we dat doen? Ga dat maar eens na.
Ten tweede: waar droefheid is, is troost nodig. Of die troost nu focust of opsluit maakt daarbij niet uit. En wat ik me nu afvraag is dit: kunnen wij in onze cultuur, elkaar nog wel troosten? Weten we nog wel hoe dat moet? Weten we nog wel waarmee we anderen kunnen troosten? Of zijn we eigenlijk cynici geworden? Denken we eigenlijk: iemand troosten, ach, dat is iemand een illusie rijker maken, daar doe ik niet aan mee?

een avond
in de herfst
ik denk alleen maar
aan mijn ouders

Buson

rouw en verdriet

Gedichten rond rouw en verdriet

  • ik zou graag slapen
  • sonore cello’s
  • in mei
  • mijn levende dode
  • omslag
  • de val
  • afscheid
  • in profundis
  • jij
  • mijn moeder
  • de zwarte herauten
  • in de vlucht
  • nocturne
  • evenwicht
  • kokhalzend
  • sotto voce
  • je bent daar
  • reis naar het einde
  • als paarden
  • de profundis
  • alles wat dood is,is wonderbaar
  • wanneer de lente komt
  • zwarte steen op een witte steen
  • eenzaamheid
  • jaren later
  • de keuken
  • in een onbewaakt ogenblik
  • misschien
  • woestenij
  • het huls van de verloren tijd
  • sneeuw
  • het huls en de handen
  • de dood zal komen
  • wij zijn maar een akkoord in het concert
  • het kleine plein
  • onzichtbaar
  • fuga van de dood
  • waarvan hij gemaakt is
  • op het soms bewoonde eiland
  • droefenissen
  • retourbagage
  • de winter staat stil
  • voor vader
  • dona luz
  • de dood van een zoon
  • dromen dromen
  • tijd
  • iemand zegt me
  • o duister dat mij komt verfrissen
  • raam

rouw

IK zou GRAAG SLAPEN
Ik zou graag slapen deze nacht
Nu jij dood ligt, slapen,
slapen, slapen terzijde
van jouw volkomen slaap
om te zien of ik je zo
bereiken kan!

Slapen, een morgenstond in de avond
bron van de rivier, slapen;
twee dagen die samen opgaan
in het niets, twee stromen
die aan het eind samenvloeien;
twee eenheden alsof het één is
tweemaal niets alsof het niets is.

Ik zou zo graag je dood verslapen.

Juan Ramón Jiménez

SONORE CELLO’S
Nee, wij zijn niet aan het einde,
ons begin is nog innig-dichtbij,
wij zetten onze voettocht naar elkander
voort, en de nieuwe horizon is vrij.

Wij zullen vast elkander weer ontmoeten
in een spiegel: daarachter in het gras
zullen sonore cellotonen sproeien
en de spiegel zal niet zijn van glas.

Niet van glas maar van een weefsel
vertrouwd en onvervreemdbaar waar:
daarachter ligt een nieuw beleven
en de dood zal hangen aan een haar.

Is het dan mogelijk dat wij ons vergissen,
dat ons mooiste uur toevallig was,
zal een blinde worm dat uur wegknagen
en blijven er slechts scherven in het gras?

Nee, wij zullen vast elkander weer ontmoeten
als voorbestemde klanken in een rijm.
Sonore cellotonen zullen sproeien
over witte wouden van Oneindigheid.

Abraham Sutzkever

IN MEI

Toen ik bij dageraad door het woud wandelde,
in mei, vroeg ik me af waar jullie waren,
zielen van de doden. Waar zijn jullie, jonge
vermisten, waar zijn jullie,
de volledig veranderden?
In het bos heerste grote stilte,
en ik hoorde de groene bladeren dromen,
ik hoorde de droom van de schors waaruit boten,
schepen en zeilen zullen ontstaan.
Dan, langzaam, begonnen de vogels te herleven,
distelvinken, lijsters, merels, verborgen
op balkons van takken, elk in een andere taal,
elk met een andere stem, niets vragend,
zonder bitterheid of spijt.
En ik besefte dat jullie zang zijn,
onvatbaar als muziek, onbegrijpelijk
als muzieknoten, ver verwijderd van ons
zoals wij van onszelf.

Adam Zagajewski

MIJN LEVENDE DODE

In mijn verdriet niets dat beweegt
Ik wacht en geen mens komt
Overdag noch ’s nachts
En ook nooit meer wat ik zelf was
Mijn ogen zijn gescheiden van jouw ogen
Zij raken hun vertrouwen raken hun licht kwijt
Mijn mond is gescheiden van jouw mond
Mijn mond is gescheiden van het plezier
En van de zin in de liefde en de zin in het leven
Mijn handen zijn gescheiden van jouw handen
Mijn handen laten alles los
Mijn voeten zijn gescheiden van jouw voeten
Zij verzetten geen stap er zijn geen wegen meer
Zij kennen mijn gewicht niet meer noch de rust
Ik kan mijn leven een einde zien nemen
Samen met het jouwe
Mijn leven in jouw kracht
Die ik oneindig dacht
En de toekomst mijn enige hoop is mijn graf
Net als het jouwe omringd door een onverschillige wereld
Ik was je zo na dat ik het koud heb bij de anderen.

Paul Éluard

Omslag

Nu deze eerste dag van een nieuw jaar,
nu zonder haar.
Strijklicht grijpt het bevroren land.

Het is niet waar dat zij daar in de diepte ligt,
dat zij is weggedaan in een besneeuwde stee
van een bij twee. Maar het is waar.

Wij slijpen haar in steen, wij kerven
in het hout haar naam, wij schrijven
tegen beter weten in haar taal; ik

spreek haar stiekem toe. IJdele onzin,
valse vlijt. Een plaats. En het besef dat zij
zich niet meer uitbreidt in mijn tijd.

Anna Enquist

De val

We kruisten de Styx.
De veerman lag dronken in zijn schip.
Ik hield het roer en we zonken als stenen.
Water bestaat als de aarde
in lagen, transparante linten, glanzende strata
van steeds kleiner leven, minder warmte.
In je haren bloeiden luchtbellen,
de stroom trok je hoofd naar achter
en streelde je hals.
Stenen wuifden met armen van algen en varens,
zongen zachtjes gorgelend ‘vrede’.
Ze sneden je kleren los.
Vissen likten het bloed van je benen.
Ik hield je hand vast. Ik wilde je troosten
maar we vielen te snel en er zijn geen woorden
die zonder lucht bestaan, mijn liefde
bleef boven, blauwe ballonnen, bakens voor even,
de plaats markerend van het ongeluk
voordat ze verder dreven. Je mond ging open.
Je gezicht werd rood, je handen zochten
evenwicht, zochten mijn armen.
Je probeerde in me omhoog te klimmen.
Je was een glasblazer met een wolk van diamanten
aan zijn mond. Ik hield je vast als een katje.
Ik aaide je vingers.
Je liet niet los.
Je sliep en ik aaide je vingers, liet los.

Esther Jansma

AFSCHEID

Ik zie haar klein geworden schreden in de verte;
nog een kwartier en zij is aan de wateren;
ik kan het nu niet meer beletten.

Dwalende zal ik haar nagaan als de verten
haar hebben ingeademd uit mijn ogen;
de weg ligt van een heengaan overtogen;

wij zagen het onzichtbaar wenken.

G.Achterberg

IN PROFUNDIS

In dit bitter heldere, de dood,
kelder aan kelder grondlicht dwaal ik rond,
een zwemmer onder water, een verbond
met bodemen die nimmer zijn ontbloot.

Ik draag gestorven zonlicht in mijn mond,
waardoor, uit het weleer, de tijd
de beelden in de wanden bijt,
die wijken voor mij uit;
verbruikend deze zekerheid,
worden de woorden afgerond
tot eeuwigheid.

G.Achterberg

JIJ

Allen gaan voorbij, groen, rood…
Jij bent daar boven, wit.

Allen strijdlustig, bars…
Jij bent daar boven, vredig.

Allen gaan voorbij, luchthartig…
Jij bent daar boven, rein.

J.R. Jiménez

MIJN MOEDER (fragment)

Heel klein was mijn moeder
als de pepermuntstruik, het gras.
Nauwelijks wierp zij een schaduw op de dingen, nauwelijks.
De aarde hield van haar,
omdat zij licht voor haar was,
omdat zij haar toelachte
in geluk en in verdriet.

De kinderen hielden van haar
en de ouden en het gras
en het licht, dat lieftalligheid bemint en haar zoekt
en haar vlijt.
Om haarentwille is het,
dat ik liefheb, wat niet naar trotse hoogten streeft,
wat zwijgend spreekt:
nederig, breedstammig kruid
en de geest van het water.

Wie vertel ik van jou
uit vreemde aarde?
De ochtend vertel ik over jou,
dat hij op haar gelijkt.
Op mijn eindeloze weg
vertel ik de aarde over jou.

Gabriela Mistral

DE ZWARTE HERAUTEN

Er vallen klappen in het leven, zo’n harde.. . Ik weet niet!
Klappen als van Gods haat; alsof in hun aanschijn,
de branding van al het geledene
de ziel drassig zou maken… Ik weet niet!

Er vallen er weinig; maar ze vallen…
[ Ze trekken donkere groeven
in het hardste gelaat en in de sterkste rug.
Zullen ze misschien de veulens zijn van barbaarse attila’s;
of de zwarte herauten die de Dood ons zendt.

Het zijn de diepe vallen van de Christussen van de ziel,
van een aanbiddelijk geloof belasterd door het Lot.
Deze bloedige klappen zijn het geknisper
van een brood dat voor ons verbrand wordt
[ aan de deur van de oven.

En de mens… Sukkel… sukkel! Hij draait de ogen, zoals
wanneer een schouderklopje ons roept;
hij keert zijn dolle ogen, en al het geleefde
wordt drassig, als een poel van schuld, in onze blik.

Er vallen klappen in het leven, zo’n harde.. . Ik weet niet!

Cesar Vallejo

In de vlucht

In de vlucht
de wijdte zoeken

waar alle woorden
verloren gaan

woorden vinden
die jou liefhebben

Rose Ausländer

Nocturne

De aarde voert door de aarde;
maar jij, zee,
voert door de hemel.

Met welke zekerheid wijzen de zilveren
en gouden lichten van de sterren
de weg! – Men kan zeggen,
dat de aarde de straat
van het lichaam is,
dat de zee de weg
van de ziel is.

Ja, het schijnt,
dat de ziel de enige reiziger
van de zee is; dat het lichaam alleen
achtergebleven is, daar, aan de oever,
zonder haar, nadat het tot ziens heeft gezegd,
plomp, zielloos, als dood.

Hoeveel lijkt
de zeereis op de reis in de dood,
in het eeuwige leven!

Juan Ramon Jiménez

Evenwicht

Wij gaan
ieder voor zich
de smalle weg
over de hoofden van de doden
– bijna zonder angst –
in het ritme van ons hart,
als waren wij beschermd,
zolang de liefde
duurt.

Zo gaan wij
tussen vlinders en vogels
in een verbazend evenwicht
naar een morgen van boomtoppen
– groen, goud en blauw –
en naar het ontwaken
van de geliefde ogen.

Hilde Domin

Kokhalzend

Kokhalzend wakker worden
tussen de gestolde feiten
van gisteren en eergisteren.

Opstaan, het licht trotseren.
Onder het oorverdovend
carillon van herinneringen
optornen tegen een geheugen
dat geen duimbreed wijkt.

Lachen, praten, overmoedig
denken dat het zo wel gaat.
Merken dat men zich vergist
ook hierin. Heel het treiterend bedrijf
van deze dag en alle volgende
in vier woorden samengebald:
iemand is niet gekomen.

Hanny Michaelis

SOTTO VOCE

Zoveel soorten van verdriet,
ik noem ze niet.
Maar één, het afstand doen en scheiden.
En niet het snijden doet zo’n pijn,
maar het afgesneden zijn.

Nog is het mooi, ’t geraamte van een blad,
vlinderlicht rustend op de aarde,
alleen nog maar zijn wezen waard.
Maar tussen de aderen van het lijden
niets meer om u mee te verblijden :
mazen van uw afwezigheid,
bijeengehouden door wat pijn
en groter wordend met de tijd.

Arm en beschaamd zo arm te zijn.

M. Vasalis

‘De gevoelens springen over de gedachten.’
ECKHART

Je bent daar
in je licht niet zichtbaar, niet verwekt,
enig, de enige.
Je blik legt zich
op de afwezigheid van jou of in het niet ontcijferbar,
onverhoedse binnenstromen van je vorm in je leegte

En daar laat je je stapspoor achter.

Ik liep achter je aan.
Geef me terug aan je ogen
die ik draag in mijn ingewanden gegrift.

José Angel Valente

REIS NAAR HET EINDE

1
Het is herfst nu, fruit ligt in het gras,
tijd voor de lange reis naar het einde.

De appels vallen als grote druppels dauw,
kneuzen zich een uitgang uit zichzelf.

En het is de tijd van heengaan, om zichzelf
vaarwel te zeggen, een uitgang te vinden
uit het gevallen ik.

2
Uw dood-schip, hebt ge het gebouwd? Zeker?
Bouw het, uw dood-schip, de tijd dringt.

De norse vorst nadert, wanneer alle appels
vallen, zwaar vallen op de hardere grond.

Dood is aanwezig als de geur van as.
Wordt ge hem gewaar?

En in het gekneusde lichaam krimpt
de angstige ziel, huivert in de kou
die door de openingen binnendringt.

3
Kan een mens zijn eigen stille dood zelf maken
eenvoudig met een priem ?

Met dolken, priemen, kogels, kan hij
kwetsen en een uitgang voor zijn leven maken;
maar is dat het stille einde, zeg mij, is dat het stille einde?

Neen. Want hoe kunnen doodslag, zelfs zelfdoding
ooit een eigen stil einde brengen ?

4
Laat ons spreken van de stilte die we kennen,
die we begrijpen, de diepe en lieve stilte
van vrede in een sterk hart.

Hoe maken we dit, ons eigen stil einde?

5
Bouw uw dood-schip, uw langste reis
vangt aan, naar het einde.

En sterf de dood, de lange pijnlijke dood
die ligt tussen het oude ik en het nieuwe.

Onze lichamen zijn reeds gevallen, gekneusd,
onze zielen glijden reeds weg door de opening
van de wonde.

De donkere en éindeloze oceaan van het einde
Stroomt in ons lichaam door de bressen van onze wonden,
de vloed dreigt.

Bouw uw dood-schip, uw kleine ark,
voorzie het van voedsel en wijn
voor de donkere vlucht naar het einde.

6
Langzaam sterft het lichaam, en de beschroomde ziel
heeft geen steun meer in de stroming
nu de zwarte vloed stijgt.

We sterven, allen gaan we dood
en niets houdt de rijzende vloed in ons tegen,
nog even en hij stijgt over de wereld,
over de wereld daar, buiten ons.

We sterven, langzaam sterven onze lichamen
onze kracht ebt weg,
en onze ziel krimpt ineen
onder de zwarte regen over de vloed,
angstig klampt ze zich vast aan de laatste takken
van de boom van ons leven.

7
We gaan dood, al wat overblijft is
gewillig zijn en het dood-schip bouwen
dat de ziel zal dragen tijdens de langste reis.

Een bescheiden schip, met roeispanen en voedsel
met schoteltjes en de nodige kledij
passend en klaar voor de ziel die heengaat.

Laat uw klein schip te water
nu het lichaam sterft en het leven wegglijdt;
ga nu, de fragiele ziel in het fragiele
moedige schip, de ark van het geloof,
met zijn voorraad voedsel en kookgerei
en nieuwe kleren,
op de zwarte leegheid van de vloed
op de wateren van het einde
op de zee van de dood waar we varen,
blind, want een roer hebben we niet,
en geen thuishaven.

Er is geen thuishaven, we kunnen nergens heen,
niets dan het altijd dieper wordend zwart
over deze geluidloze stroom,
donker op donker, boven en onder
en opzij, volledige duisternis :
welke koers we volgen weten we niet.
En het scheepje is er nog, en toch is het verdwenen.
Het is onzichtbaar, want om te zien bestaat er niets meer.
Het is verdwenen. En toch
ergens is het aanwezig.
Nergens.

8
En alles is verdwenen, het lichaam verdwenen,
ten onder gegaan, alles.
De zwarte bovenlaag weegt op de zwarte onderlaag;
daartussen is het scheepje
verdwenen,
het bestaat niet meer.

Dit is het einde, alle herinnering is verdwenen.

9
En toch, uit de eeuwigheid maakt een draad
zich los, op de duisternis
een horizontale draad,
op het zwart een bleke klaarte.
Illusie? of hangt de schemering
hoger?
Wacht, wacht, het is dageraad,
de pijnlijke dageraad: het herleven
uit de dood.

Wacht, het scheepje
drijft mee onder de asgrijze lucht
van deze dageraad over de stroom.

Wacht, er rijst onmiskenbaar een gele gloed
en, vreemd, een roze schemering.

Een roze schemering, en alles begint opnieuw.

10
De vloed zinkt, en het lichaam
als een gesleten zeeschelp
herrijst, mooi en vreemd.
En het scheepje, als op vleugels, drijft naar zijn tehuis,
onzeker, verdwalend soms,
op de roze stroom,
en de broze ziel bewoont haar huis opnieuw
en brengt het hart vrede.

Ze haalt het in vrede hernieuwde hart
uit het niets terug.

Bouw uw dood-schip, bouw het,
het is dringend.
Want ook U wacht de reis naar het einde.

David Herbert Lawrence

Als paarden

Als paarden sterven-snuiven ze,
Als grassen sterven -verdrogen ze,
Als zonnen sterven -doven ze uit,
Als mensen sterven-zingen ze liederen.

Velimir Chlebnikov

DE PROFUNDIS

Er is een stoppelveld waarin een zwarte regen valt.
Er is een bruine boom die er eenzaam staat.
Er is een lispelwind die om lege hutten draait.
Hoe treurig deze avond.

Voorbij het gehucht
Raapt de goedige wees nog schaarse aren.
Haar ogen kijken zich uit en goudachtig in de schemer
En haar schoot verwacht de hemelse bruidegom.

Bij de terugkeer
Vonden de herders het zoete lijf
Vergaan in de doornstruik.

Een schaduw ben ik ver van duistere dorpen.
Gods zwijgen
Dronk ik uit de bron van het woud.

Op mijn voorhoofd komt koud metaal
Spinnen zoeken mijn hart.
Er is een licht dat mijn mond uitdooft.

‘s Nachts vond ik mij op een heide,
Vol vuil en stof der sterren.
In het hazelaarsbos
Klonken weer kristallen engelen.

Georg Trakl

ALLES WAT DOOD IS, IS WONDERBAAR

De maan, achter het meer tot staan gekomen,
Doet denken aan een raam dat open staat
In een verlicht, stil huis, des avonds laat,
Waar ’t lot een nare wending heeft genomen.
Ging daar de eigenaar zo-even dood,
Of nam zijn vrouw soms met haar lief de benen,
Of is het kleine dochtertje verdwenen,
En vonden ze haar schoentje bij de sloot. ..
We kunnen het niet zien vanaf de aarde,
Maar delen zwijgend in de droefenis.
De uilen krijsen luid een dodenmis,
Een zoele wind raast heftig in de gaarde.

Anna Achmatova

Wanneer de lente komt

Wanneer de lente komt,
En als ik dan al dood ben,
Zullen de bloemen net zo bloeien
En de bomen zullen niet minder groen zijn dan het vorig voorjaar.
De werkelijkheid heeft mij niet nodig.
Ik voel een enorme vreugde
Bij de gedachte dat mijn dood volstrekt onbelangrijk is.
Als ik wist dat ik morgen zou sterven
En het was overmorgen lente,
Zou ik tevreden sterven, omdat het overmorgen lente was.
Als dat haar tijd is, wanneer dan zou ze moeten komen tenzij op haar tijd ?
Ik houd ervan dat alles werkelijk is en alles zo als het moet zijn;
Daar houd ik van, omdat het zo zou wezen ook als ik er niet van hield.
Daarom, als ik nu sterf, sterf ik tevreden,
Want alles is werkelijk en alles is zo als het moet zijn.
Men mag Latijn bidden boven mijn kist, indien men wil.
Indien men wil, mag men rondom dansen en zingen.
Ik heb geen voorkeur voor wanneer ik toch geen voorkeur meer kan hebben.
Dat wat zal zijn, wanneer het zijn zal, zal zijn dat wat het is.

Fernando Pessoa

ZWARTE STEEN OP EEN WITTE STEEN

‘Ik zal sterven in Parijs bij striemende regen,
op een dag die ik me nu al herinner.
Ik zal sterven in Parijs – en ik heb geen haast –
wellicht een donderdag, zoals vandaag, in de herfst.

Een donderdag, omdat vandaag, donderdag, terwijl ik
deze regels opschrijf, mijn vingers weerspanniger zijn
dan ooit en ik vandaag, zoals nog nooit voordien,
omkijk en mezelf met heel mijn weg alleen vind.

César Vallejo is dood. Ze mishandelden hem,
allemaal, zonder dat hij hen wat gedaan had;
ze sloegen op hem met knuppels en ook

met een riem. Getuigen daarvan zijn
de donderdagen, de stroeve vingers,
de eenzaamheid, de regen, de wegen…’

César Vallejo

EENZAAMHEID

Ik zou mijn hart zó
het dak op kunnen gooien :
het rolde dan
ongezien weg.
Ik zou mijn pijn
kunnen uitschreeuwen
tot mijn lijf zou breken :
dat zou dan verglijden
in de stroom van de rivier.
Ik zou op het platte dak
de zwarte dans van de dood
kunnen dansen:
de wind zou mijn dans
meevoeren.
Gaf ik de vlam in mijn borst vrij spel,
dan kon ik die
laten tollen
als een dwaallicht:
de straatlantaarns
zouden hem doven.

Alfonsina Storni

JAREN later
op een heldere middag
vol nuchtere geluiden
en bezigheden in een huis
dat je nooit heeft gekend,
herinner ik mij plotseling
hoe zacht je ogen werden
als je me aankeek.

En even verschijn je mij
ten voeten uit, onverwacht
overgekomen uit het tijdloze.
Zo zacht zijn je ogen
dat ze mij verzoenen
met je weggaan, sneller
en onverwachter dan je komst.

Hanny Michaelis

DE KEUKEN

De keuken is zo stil
Een restje kille regen
Maakt van de rust een zegen
Die zondag in april.
De lente leunt naar binnen,
Lacht als zij in de kast
Die glanst zoals het past
Haar spiegelbeeld ziet glimmen.
De stoelen staan verlegen
De tafel slaapt weer in
De kroppen sla gaan wegen
De dauw hangt er nog in.
En amper opgeschrikt
Door ’t klokje, stille hoeder,
Hoor je het hart van moeder
Dat in de kamer tikt.

Maurice Carême

IN EEN onbewaakt ogenblik
hunkerend binnengeslopen
dwaal ik in je rond.

Een barbaars landschap
dragend de schaarse tekens
van je aanwezigheid:
de ontbladerende boom
die geen schaduw werpt,
het zwartgeblakerd struikgewas,
de verdroogde kreek
tussen de rotsen
en diep onder de grijze
dorstige aardkorst
het gesmoorde ruisen
van murmurend water
dat geen uitweg vindt.

Hanny Michaelis
MISSCHIEN
een begrafenislied

Misschien ben je echt moe van het huilen,
misschien wil je even slapen -misschien –
laat dan de uil niet krassen,
kikvorsen niet kwaken,
vleermuizen niet vliegen.

Het zonlicht mag je wimpers niet beroeren,
de koele wind mag niet langs je voorhoofd strijken,
niemand mag jou wakker maken.
Laat een parasol van dennenloof je
beschutten terwijl je slaapt.

Misschien hoor je de wormen de aarde omwoelen,
wortels van jong gras water opzuigen,
misschien zijn zulke klanken voor jou
mooier dan vloekende mensenstemmen.

Knijp nu je ogen stijf toe,
dan zal ik je laten slapen, ik laatje slapen;
ik zal je zachtjes met gele aarde toedekken
en geld van papier laten neerdwarrelen.

Wen Yiduo

WOESTENIJ

Buiten ons sterven de dingen.

Uit de nacht hoor je waar je ook gaat een fluistering
Bijna komen uit de straten die je niet betrad,
Uit de huizen die je niet binnenging,
Uit de ramen die je niet opende,
Uit de rivieren die je niet naderde in dorst,
Uit de schepen die je niet bevoer,
Buiten ons sterven de bomen die we niet leerden kennen.
De wind gaat door kaalgeslagen bossen.

Buiten ons sterven de bomen die we niet leerden kennen.

De wind gaat door de kaalgeslagen bossen.
De dieren sterven uit naamloosheid, en uit stilte de vogels.

De lichamen sterven gaandeweg uit verlatenheid.
Samen met onze oude kleren in de linnenkast.
De handen sterven die we niet aanraakten, uit eenzaamheid.
De dromen, die we niet zagen, uit gebrek aan licht.

Buiten ons begint de woestenij van de dood.

Y. Themelis

HET HUIS VAN DE VERLOREN TIJD

Ik klopte op de poort van de verloren tijd, niemand deed open.
Ik klopte een tweede keer en nog een keer en nogmaals.
Geen antwoord.
Het huis van de verloren tijd is voor de helft bedekt
met klimop; de andere helft is as.

Een huis waar niemand woont, en ik maar kloppen en maar roepen
om het verdriet van roepen zonder iemand die mij hoort.
Alleen maar kloppen. De echo weerkaatst
mijn aandrift deze ijspaleizen op een kier te zetten.
Dag en nacht versmelten in het wachten,
in het kloppen en kloppen.

De verloren tijd bestaat waarschijnlijk niet.
Ze is het lege en verdoemde herenhuis.

Carlos Drummond de Andrade

rouw sneeuw

SNEEUW

in memoriam Hans Henny Jahnn

De sneeuw jaagt,
het grote sleepnet van de hemel,
het zal de doden niet vangen.

Nu heeft de sneeuw zich
weer bedacht.
Hij stuift van tak tot tak.

De blauwe schaduwen
van vossen loeren
vanuit de hinderlaag. Ze ruiken

de witte
keel van de eenzaamheid.

Peter Huchel

HET HUIS EN DE HANDEN

Twee handen waren als een huis.
Ze zeiden :
trek bij mij in.
Geen regen, geen vorst, geen angst.
Ik heb in dat huis gewoond
zonder regen, zonder vorst, zonder angst
tot de tijd het af kwam breken.

Nu zwerf ik weer langs de wegen.
Mijn jas is dun. Er is sneeuw
op komst.

Rolf Jacobsen

De dood zal komen

De dood zal komen en jouw ogen hebben –
deze dood die altijd bij ons is
van de ochtend tot de avond, wakend,
doof, als een oud gevoel van spijt,
of een dwaze ondeugd. En jouw ogen
zullen een ijdel woord zijn,
een verzwegen schreeuw, een stilte.
Zo zie je ze elke ochtend
als je je naar jezelf toebuigt
in de spiegel. O dierbare hoop,
die dag zullen ook wij weten
datje het leven bent en het niets.

Voor iedereen heeft de dood een blik.
De dood zal komen en jouw ogen hebben.
Het zal zijn als het stoppen met een ondeugd,
als in de spiegel een dood gezicht
opnieuw te zien verschijnen,
als luisteren naar gesloten lippen.
Stom zullen we afdalen in de stroom.

Cesare Pavese

WIJ ZIJN MAAR EEN AKKOORD IN HET CONCERT

Ga in die nacht niet al te licht
Ga in die goede nacht niet al te licht.
De oude dag moet laaien en weerstaan;
Raas, raas tegen het sterven van het licht.

De wijze, die eens voor het duister zwicht,
Omdat zijn woord geen bliksemstraal kon slaan,
Gaat in die goede nacht niet al te licht.

De goede, na de laatste golf, wellicht
Trok hem een groene baai tot dansen aan,
Raast, raast tegen het sterven van het licht.

De woeste, die zong van de zonneschicht,
Tot ook hij leerde treuren om haar baan,
Gaat in die goede nacht niet al te licht.

De sombere, die met doods verblind gezicht
Ogen als meteoren op ziet gaan,
Raast, raast tegen het sterven van het licht.

En jij, mijn vader, die daar droevig ligt,
Vloek, zegen, mij met een verbeten traan.
Ga in die goede nacht niet al te licht.
Raas, raas tegen het sterven van het licht.

Dylan Thomas

HET KLEINE PLEIN

Mijn leven had de vorm genomen van dat kleine plein
In die herfst waarin je dood meticuleus werd uitgezet
Ik klampte me aan dat plein jij hield van
De bescheiden en weemoedige menselijkheid van kleine winkels
Waar bedienden garen band en stoffen vouwen en ontvouwen
Ik probeerde jou te worden omdat jij sterven ging
En heel mijn leven hield daar op van mij te zijn
Ik probeerde te lachen zoals jij lachte
Tegen de krantenventer en de sigarenman
En de vrouw zonder benen die viooltjes verkocht
Ik vroeg de vrouw zonder benen voor jou te bidden
Ik brandde kaarsen op alle altaren
Van alle kerken op dit plein
Want nauwelijks gingen mijn ogen open of ik las
De aanleg voor de eeuwigheid op je gezicht geschreven
Ik deed een beroep op straten plaatsen mensen
Die ooit je gezicht hadden gezien
Om je te roepen om het weefsel te ontrafelen
Dat de dood in jou vervlocht

Sophia de Mello Breyner

ONZICHTBAAR
kom je mij tegemoet
op mijn moeizame tocht
door het maanlandschap
van de tijd.

Onhoorbaar
dringt je stem door
tot mijn geheimste
luisterpost.

Jij die al mijn wegen kent,
die mij ontcijferd en gelezen hebt,
blijf bij mij
onzichtbaar, onhoorbaar
en leid mij over de drempel
van de dood.

Hanny Michaelis

landschap rouw

FUGA VAN DE DOOD

Zwarte melk van de vroegte we drinken haar ’s avonds
we drinken haar ’s middags en ’s morgens we drinken haar ’s nachts
we drinken en drinken
we graven een graf in de lucht daar ligt men niet krap
Er woont een man in dit huis hij speelt met de slangen hij schrijft
hij schrijft als het schemert aan Duitsland je goudblonde haar Margarete
hij schrijft het en komt uit z’n huis en de sterren beginnen te flonkeren
hij fluit z’n honden naar buiten
hij fluit z’n joden naar voren beveelt ze een graf in de aarde te graven
hij beveelt ons speel dat de dans kan beginnen

Zwarte melk van de vroegte we drinken je ’s nachts
we drinken je ’s morgens en ’s middags we drinken je ’s avonds
we drinken en drinken
Er woont een man in dit huis hij speelt met de slangen hij schrijft
hij schrijft als het schemert aan Duitsland je goudblonde haar Margarete
Je asgrauwe haar Sulamith we graven een graf in de lucht daar ligt men niet krap

Hij roept steek dieper de grond in jullie hier jullie daar zing en speel
hij rukt aan het staal van z’n riem hij zwaait het z’n ogen zijn blauw
steek dieper d.e spaden blijf spelen opdat men zal dansen
Zwarte melk van de vroegte we drinken je ’s nachts
we drinken je ’s middags en ’s morgens we drinken je ’s avonds
we drinken en drinken
er woont een man in dit huis je goudblonde haar Margarete
je asgrauwe haar Sulamith hij speelt met de slangen
Hij roept speel de dood eens wat zoeter de dood is een meester uit Duitsland
hij roept strijk de violen wat triester dan stijg je als rook naar de hemel
dan krijg je een graf in de wolken daar ligt men niet krap

Zwarte melk van de vroegte we drinken je ’s nachts
we drinken je ’s middags de dood is een meester uit Duitsland
we drinken je ’s avonds en ’s morgens we drinken en drinken
de dood is een meester uit Duitsland en blauw zijn z’n ogen
hij raakt je met kogels van lood hij staat daar onbewogen
er woont een man in dit huis je goudblonde haar Margarete
hij hitst z’n bloedhonden tegen ons op hij schenkt ons een graf in de lucht
hij speelt met de slangen en droomt dat de dood is een meester uit Duitsland

je goudblonde haar Margarete
je asgrauwe haar Sulamith

Paul Celan

WAARVAN HIJ GEMAAKT IS

Mijn dood is van geldstukken gemaakt
en van papiergeld

Mijn dood is van wegen gemaakt
naar school en naar het werk

Mijn dood is van een prikklok gemaakt
en van plichten

Mijn dood is van kranten gemaakt
en van agenten

van sigaretten en jenever
van suiker en brood en boter

van liefde van geluk en van ongeluk
van woede en geduld

Mijn dood is van mijn ouders gemaakt
en van mijn kinderen

van mijn mislukken
en van mijn slagen

van mijn horigheid
en van mijn vrijheid

van mijn gezelschap
en van mijn alleen zijn

van mijn ongeloof
en van mijn geloof

van mijn hoop
en van mijn teleurstelling

van mijn denken
en van mijn vergeten

Mijn dood is van mijn geslacht gemaakt
en van mijn hart

Mijn dood is van mijn nachten gemaakt
en van mijn dagen

Van mijn leven
en van jullie leven en sterven

Erich Fried

OP HET SOMS BEWOONDE EILAND

Op het soms bewoonde eiland dat we zijn, zijn er avonden, nachten
en ochtenden waarop we niet hoeven te sterven.
Dan weten we alles wat was en zal zijn.
De wereld is definitief verklaard en er welt een grote rust in ons op,
en voor alles is een woord.
We pakken een handvol aarde en drukken de aarde samen.
Zachtjes.
Daarin zit de hele verdraaglijke waarheid gevat: de omtrek, de wil
en de begrenzing.
Dan kunnen we zeggen dat we vrij zijn, met de vredigheid en
de glimlach van iemand die zichzelf herkent en onvermoeibaar
de hele wereld is rondgereisd, omdat hij in de ziel heeft gebeten
tot op het bot.
Laten we langzaam de aarde bevrijden waar wonderen gebeuren zoals
het water, het steen en de wortel.
leder van ons is voorlopig het leven.
Daar hebben we genoeg aan.

José Saramago

DROEFENISSEN

Drie grote droefenissen kent deze wereld
Drie droefenissen zo groot en niemand weet
Hoe deze grote droefenissen te ontwijken

De eerste droefenis Ik weet niet waar ik doodga
De tweede droefenis Ik weet niet wanneer
En de laatste Ik weet niet waar ik aan gene zijde beland

Zo hoorde ik het in een lied Laat maar zo
Laat maar zoals het lied het zingt Durf
De huiver als een deurknop te pakken en binnengaan

Jan Skácel

RETOURBAGAGE

De afdeling kleine graven op het kerkhof.
Wij die lang leven lopen deze stil voorbij,
zoals rijken de armenbuurt voorbijlopen.

Hier liggen ze, Zosia, Jacek en Dominik,
vroegtijdig aan de zon, de maan ontnomen,
aan de rondgang van het jaar, de wolken.

In hun retourbagage hebben ze niet veel verzameld.
Flarden van uitzichten,
in een niet al te menigvuldig meervoud.
Een handvol lucht met een vlinder die voorbijvliegt.
Een lepeltje bittere kennis, met de smaak van medicijn.

Kleine ongehoorzaamheden,
waarvan er eentje dodelijk was.
Een vrolijke ren de bal achterna, over de weg.
Het geluk van glijden op nog breekbaar ijs.

Hij hier en zij ernaast, en de hele rij:
voor ze bij de deurknop konden komen,
een horloge kapot maken,
hun eerste ruitje breken.

Malgorzatka: vier jaar,
waarvan twee liggend en kijkend naar het plafond.

Rafaël: een maand later zou hij vijf zijn geworden,
en Zuzia : vlak voor de kerstdagen
met hun waas van adem in de vorst.

Maar wat kun je dan zeggen over één dag leven,
één minuut, seconde:
donker, dan een lampflits en weer donker?
KOSMOS MAKRÓS
CHRONOS PARÁDOKSOS
Alleen het stenen Grieks heeft hiervoor woorden.

Wislawa Szymborska

DE WINTER STAAT STIL

Schrijf de winter staat stil, lees een dag zonder dood
spel de sneeuw als een kind, smelt de tijd
als een klok die zich spiegelt in ijs

het is ijskoud vandaag, dus vertaal wat men schrijft
in een klok die niet loopt, in het vlees
dat bestaat als sneeuw voor de zon

en schrijf hoe haar lichaam bestond en zich boog
gelenigd in vlees en keek achterom
in het oog van vandaag, en lees wat hier staat

de zon op de sneeuw, het kind in de slee
het dichtgewaaid spoor, de onleesbare dood –

Gerrit Kouwenaar

VOOR VADER

o vader wij zijn samen geweest
in de langzame trein zonder bloemen
die de nacht als een handschoen aan –
en uittrekt wij zijn samen geweest
vader terwijl het donker ons dichtsloeg.

waar ben je nu op een klein ritje
in de vrolijke bries van een groene auto
of legde de dag haar handschoen
niet op een tafel waar schemering en
zachte genezing zeker zijn in de toekomst.

mijn lippen mijn tedere lippen dicht.

16 juli 1950

Hans Lodeizen

Dona Luz

1
Heb zopas mijn allang gestorven moeder opgegraven. En
wat ik opgroef was een kist vol rozen, vers en geurig, als
kwamen ze uit kassen.
Wat is dit alles vreemd!

17
Je zult regenen bij regenweer,
je zult warmte geven ’s zomers,
je zult koelte zenden ’s avonds.
Je zult nóg sterven duizend maal.

Je zult bloeien in de bloeimaand.
Je bent niets, niemand, moeder.

Van ons zal blijven een zelfde spoor,
een zaadje van wind in het water,
het skelet van bladeren op de aarde.
Over de rotsen, tatoeage van schaduwen.
In het hart van de bomen het woord liefde.

We zijn niets, niemand, moeder.
Leven is nutteloos
maar nog nuttelozer is sterven.

Jaime Sabines

DE DOOD VAN EEN ZOON
gestorven in een inrichting voor geesteszieken, één jaar oud

Iets heeft opgehouden bij mij te blijven,
iets als een persoon, iets dat daar veel op leek.
Toch was er geen adeldom in
of iets dergelijks.

Er was iets als een huis, gebouwd een jaar
geleden, stom als steen. Terwijl de gebouwen ernaast
zongen als vogels en lachten
omdat zij met de stilte

een dwingende afspraak hadden. Maar hij
zong niet en lachte niet. Hij zegende de stilte niet
als brood, met woorden.
Hij brak de stilte niet.

Eigenlijk, als een huis in rouw, keerde hij zijn
oog naar binnen om op de stilte te letten terwijl
de andere huizen als vogels
zongen om hem heen.

En de ademende stilte bewoog niet,
maar was ook niet stil.

Ik heb hardsteen gezien, ik heb baksteen gezien,
maar dit huis was niet van hardsteen of baksteen,
het was een huis van vlees en bloed
met vlees van hardsteen

en bloed als baksteen. Een huis
van steen en bloed, met adem van stilte, en de andere
vogels waanzinnig zingend op zijn schoorsteen.
Maar dit was stilte,

dit was iets anders, dit was iets
luisterend en sprekend, hoewel het een huis was, gehuld
in stilte, er was
iets godsdienstigs in zijn stilte,

iets dat glansde in zijn rust.
Dit was iets anders, dit was iets volstrekt anders;
hoewel hij nooit sprak, had
dit iets van doen met de dood.

En toen hield het oog langzaam op naar binnen
te kijken. De stilte rees en viel stil.
De blik keerde zich naar buiten en keek,
de vogels kwetterend om hem heen.
En alsof hij kon spreken

keerde hij zich om op zijn zijde met zijn ene jaar
rood als een wond,
hij keerde zich om alsof hij er zich voor schaamde,
en uit zijn ogen rolden twee grote tranen, als stenen,
en hij stierf.

Jon Silkin

DROMEN DROMEN

Ik droomde dat je thuis was lief
je kwam licht uit de auto, ik sliep,
ik hoorde vogels, rook seringen,
jij draaide aan de knop van de radio
die aan mijn hoofdeind stond.
Uit elk station kwamen verwonderlijk
belangwekkende fragmenten.
Ik droomde ook dat ik gedroomd had
dat ik in de keuken stond
en dat het aanrecht in stukken brak –
marmeren brokken. Ik nam in elke hand
een scherf want dacht ik, misschien
is”dit een droom, en bracht mijn handen
langzaam bij elkaar, om het marmer
te horen ketsen, maar het ketste niet.
Ik vond het prettig datje thuis was
kon je de droom vertellen. Ja zei jij,
ja dat doet een droom, je voelt iets in je hand
dat er niet is, dat is bekend.
Toen ging de telefoon. Zo heerlijk, dacht ik
dat jij thuis bent, ik slaap nog even door.
.Jij neemt wel op. Ik hoorde je spreken.
Hij rinkelde en rinkelde totdat ik wakker werd
en rende. Verdriet om sterven is bekend
verdriet van scheiden niet geacht. En
doden weten niet hoe ze ontbreken.

Judith Herzberg

TIJD

Tijd -het is vreemd, het is vreemd mooi ook
nooit te zullen weten wat het is

en toch, hoeveel van wat er in ons leeft is ouder
dan wij, hoeveel daarvan zal ons overleven

zoals een pasgeboren kind kijkt alsof het kijkt
naar iets in zichzelf, iets ziet daar
wat het meekreeg

zoals Rembrandt kijkt op de laatste portretten
van zichzelf alsof hij ziet waar hij heengaat
een verte voorbij onze ogen

het is vreemd maar ook vreemd mooi te bedenken
dat ooit niemand meer zal weten
dat we hebben geleefd

te bedenken hoe nu we leven, hoe hier
maar ook hoe niets ons leven zou zijn zonder
de echo’s van de onbekende diepten in ons hoofd

niet de tijd gaat voorbij, maar jij, en ik
buiten onze gedachten is geen tijd

we stonden deze zomer op de rand van een dal
om ons heen alleen wind

Rutger Kopland

Iemand zegt me
dat een jongeman
van tijd tot tijd je graf komt bezoeken.

Hij wiedt het onkruid.

Een jongeman. zeggen ze, mooi,
met een boerenhoed.

Toen ze het hem vroegen zei hij
dat hij een vriend van je familie is.

Wie is die gedaante die zo opdaagt’?

Misschien ben jij het wel die terugkomt
om te zien waar je bent en die
aan de voet van je as,
nat, een takje
regen of verdriet neerlegt.

José Angel Valente

O DUISTER DAT MIJ KOMT VERFRISSEN

Morgen, zodra het gloort
Ik weet dat jij daar op mij wacht. Dus zal ik gaan,
Morgen, zodra het gloort, zodra de velden lichten.
Hier blijven kan ik niet, zo ver bij jou vandaan.
Door ’t bos, over de berg, zal ik mijn schreden richten.
Ik zie niets om mij heen, ik hoor ook geen gedruis,
Ik loop maar en heb enkeloog voor mijn gedachten,
Triest en gekromd, de handen op de rug gekruist,
Alleen, geen die mij kent, mijn dagen zijn als nachten.
Ik zie het avondgoud dat neerdaalt zelfs niet meer,
Ook niet de zeilen ginds die op Harfleur afglijden-
En als ik bij haar graf kom, leg ik voor haar neer
Een tuiltje groene hulst met wat bloeiende heide.

Victor Hugo

RAAM

Eén van de kleine dingen te zijn
een druppel water

of in de nachtelijke keuken
een kikkererwt op tafel zijn

over de grond te gaan
ongebonden en donker
als een draad losgeraakt van de klos

maar niet te sterven van vermoeidheid en verlangen
vlak voor het licht van het raam
als een bij gedwarsboomd door het glas

Homero Aridjis

rouw

DE DODEN

De doden kijken altijd op ons neer, zegt men,
terwijl wij onze schoenen aantrekken of een broodje smeren,
zij kijken neer door de glasbodemboten van de hemel
wanneer ze zichzelf langzaam door de eeuwigheid roeien.

Zij kijken naar onze kruinen die beneden op aarde bewegen,
en liggen wij neer in een veld of op een bank,
misschien bedwelmd door het gezoem van een warme namiddag,
dan denken zij dat wij terugkijken naar hen,

waardoor zij de riemen lichten en stilvallen
en wachten, zoals ouders, op ons om onze ogen te sluiten.

Billy Collins

EEN BOOM OP DE HEUVEL

Laat ik nooit vergeten, dat er
een boom op de heuvel staat –
ergens, ver weg,
waar dan ook-een boom zonder naam,
bevriend met de komende avonden.
Een boom op de heuvel.
Die zal me eraan herinneren
hoe wakkere ogen zwerven in het gras,
hoe in de diepten van de dakloze nacht
de stemmen van de krekels aanzwellen.
Een boom op de heuvel.
Dat hij van me zal houden
en me nooit zal vergeten.
Hij is naamloos, ik zal hem
geduld en groene stilte noemen.
Een boom-zulk een ranke
belichaming van mijn gedachte! –
staat op de heuvel, verenigd met de wolken,
luisterend naar de duistere sprookjes,
die de wind hem toefluistert.

Ivan Tzanev

SUMMA SUMMARUM

De eikenbladeren bij de begraafplaats
Fluisteren profetisch

En de gerstekorrels komen tot rijping
Als toneelspelers die
Voor de honderdste keer in dezelfde rol
Voor het voetlicht treden.

Maar verhef niet je vaderland tot in de hemel.
Verheffen moet het jou.

Vanaf deze wolk bekeken
Zijn al die akkers en velden
Een album vol postzegels

Maar een mier ziet een kringetje rook
Opstijgend van je sigaret
Als een landschap zonder einde.

Dreig nu niet langer
Dit stuk land zonder geschiedenis
Dat je slechts, maar dan voorgoed,
Terug zult keren als een bronzen beeld.

Voordat je vertrekt:
Streel de schors van deze bomen
Die jou zonder betaling leerden
Zo fier rechtop te blijven staan.

Morko Vesovic

Je plotselinge aanwezigheid.

Al je licht stroomt binnen, duurzaam, hard
als steen.
Je komt
zo onbeweeglijk, zo in jezelf gekeerd.
Het diepe.
In je enige bestaan,
je enige licht,
brand je voor altijd.

José Angel Valente

Misschien in het dorstige, donkere, haastige
verbrokkelen van de dag
ben je langzaam veranderd in iets anders,
in iets wat aan je grenst,
niet jij.
Je komt niet
tot jezelf terug
als je tastend terugkeert
naar het lichaam dat je had,
naar de plek waar tot in het wit
van de droom het metaal
van de liefde schroeide.
Leg neer je aangezicht
dat je nu niet meer kent.
Laat je woorden vluchten,
bevrijd ze van jou
en stap traag,
onheuglijk en blind,
onder de vergulde boog
die de weidse herfst daarboven spant
als laatste eer aan de schaduwen.

José Angel Valente

IN DE BERGEN

Witte rotsen steken uit de beek,
Door kilte zijn de rode blaren schaars.
Het bergpad -toch valt er geen regen:
Het hemelblauw doorweekt je kleren.

Wang Wei

OP DE WIJZE VAN EEN UITGEKNIPTE PRUNUS

De rode lotus geurt niet meer, de jade mat werd herfst –
Ik leg mijn zijden mantel af
En ga alleen de loopplank op.
Wie zendt vanuit de wolken een brokaten brief aan mij?
Wanneer de ganzen zuidwaarts trekken
Vervult de maan de westelijke toren.

De bloemen zijn vanzelf verstrooid, het water blijft maar stromen –
Een en hetzelfde verlangen,
IJdele smart in twee plaatsen.
Ik zou niet weten hoe ik dit verdriet kan laten slijten –
Pas daalt het van mijn voorhoofd,
Of stijgt weer in mijn hart!

Li Qingzhao

’S NACHTS KRASSEN DE RAVEN

Grauwe wolken boven de stad.
Op zoek naar een roest
strijken de raven neer
en krassen tussen de takken.
Op haar getouw weeft zij brokaat
zoals de vrouw van Lin-chuan.
Achter het gordijn van groene tule
spreekt zij in zichzelf.
Ze laat de schietspoel zinken
en denkt aan haar man.
Het is leeg in de kamer,
haar tranen vallen met de regen.

Li bo

Ontwerp voor een grafschrift

Van jou blijft niets,
alleen deze gebroken fragmenten.

Dat iemand ze liefdevol verzamelt, wens ik je toe,
ze koestert en ze niet geheel en al
laat sterven in deze nacht
van gulzige schaduwen, waarin jij al weerloos
blijft trillen.

José Angel Valente

Wijken voor de trage zon die naar de avond
neigt, zich eraan overgeven.
Verval.
De stroom van leven
is stilaan onmerkbaar opgedroogd
zoals de rand van vlucht of streling.
Ijl duurt nog wat van zijn lichte aanraking
een spoor was.

Ik weet niet of ik vertrek of terugkeer .
Waarheen’?
Het einde is het begin.
Niemand
zegt me vaarwel. Niemand die op me wacht.

Nu binnengaan in de ondergaande zon,
opgeslorpt worden in licht,
tot schaduw geroepen.

En jij, die mij hebt liefgehad, offer
aan de goden van de nacht
het zuiverste deel van mij
dat in je geheime rijk zal overleven.

José Angel Valente

Als we na de dood opstaan,
als ik na de dood
naar jou kom zoals ik vroeger kwam
en in mij is er iets wat jij niet herkent
omdat ik niet dezelfde ben,
wat een pijn doet sterven, weten dat ik nooit
de randen zal bereiken
van het wezen dat jij voor mij was zo diep binnen
in mijzelf,
als jij ik zou zijn en jij mij helemaal doordrong
waarom is deze grens dan zo blind,
zo rampzalig deze muur van woorden
die plotseling bevroren
nu ik je het hardst nodig heb,
ik zeg je kom en soms
kijkje me nog aan met een tederheid
alleen uit de herinnering geboren.
Wat een pijn doet sterven, naar jou komen, je kussen
wanhopig
en voelen dat de spiegel
mijn aangezicht niet weerspiegelt
noch voel jij
van wie ik zielsveel heb gehouden
mijn hunkerende onaanwezigheid.

José Angel Valente

Die zuurte streelt mijn hart
hoewel ik bijna sterf.

Open nog het raam waartegen de lucht
vogels werpt uit het gele bos
waar het licht nog klaart.

Klop op mijn deur.
Zeg me
wie je bent jij die nu komt
wanneer alles lijkt te eindigen.

De haardos van de tijd rukt nachten weg
als rivieren eindeloos
op weg naar vaarwel.

Vriendin, kom tot
het leven terug, jij kunt het nog.

Rechtop, op de andere oever, bewaart
je witte gedaante het enige zekere
getuigenis van mij.

José Angel Valente

ACHTERGELATEN
in een onbewoonbare wereld
rinkelend van kleuren
en geluiden
waar de dag te licht is
en geen nacht donker genoeg
om het verborgen tumult
te bedaren.

In alle straten, alle kamers
blijf ik je zoeken.
Tussen ontelbare mensen
vind ik je
nergens.

Verlos mij
uit dit luchtledig.
Laat mij toe tot de aarde
die je bedekt.
Dicht bij je wil ik slapen
en tot stof vergaan.

H. Michaelis

HOE KAN ik ademen
met je dood als een brok
in mijn keel?
Hoe kan ik lachen
nu het onherroepelijke vonnis
mijn mond verzegeld heeft?

In een houten kist
gaat de toekomst
tot ontbinding over.
Ik voel hoe ik langzaam
maar zeker bevries.

Toch blijf ik ademen.
Toch lach ik, oudergewoonte.
En dat is misschien
het ergste van alles.

H. Michaelis

Ik weet haast niets meer
Van alles wat ik eens heb willen zeggen.
Ik wil haast niets meer zeggen.
Alleen iets van het licht.

Wat kan een hamer
Die spijkers in het licht slaat?

De val
Uit het lichaam
En de angst
Omdat het licht
Het niet houdt.

Het lachen van het licht
En van de eindeloze echoos
Van het lachen van het licht.

Het lachen van het licht
Omdat het alles
Kan zien.

In de holten
Van het licht
Past het allemaal
Wel:
Steen,
Boom,
Dier,
Mens.
Alleen
Slaat nu al
Dodelijk licht daardoorheen.

Alle woorden
Om het licht heen
Zijn er te zacht voor,
Bloembladen
Om een zon heen
Die ook onze harde dood sterft
Aan licht dat niet beweegt.

Ik grens
aan twee kanten
aan het licht:
ik word verwekt
en ik ga dood:
een spiegel
kijkt in een spiegel

Zoveel
bogen
van licht,
maar ook zoveel
luiders
van klokken.

Hans Andreus

rouw

Wij zijn gezichten

wij hebben het licht gestolen
van de hoogbrandende ogen
of gestolen van de rode bodem

ik ben
veel vuur
veel golven van vuur
vissen die stil zijn als het gezicht dat
alleen is
ik ben
veel van steen en vaag als
vissen in watervallen
ik ben alleen alleen beenlicht en
steendood

wij zijn gezichten
open en rood zijn wij
licht
zijn wij
open
wij zijn
ontplofbaar

ik weet niet wat
steen werd
ik weet wel wat
dood is

dood is ik word
ik word recht weer
ik word geroofd en ben weer
echt licht

lucebert

Landschap
Jullie hoge populieren – mensen van deze aarde!
Jullie zwarte vijvers geluk – jullie spiegelen ze dood!

Ik zag je, zuster, staan in deze glans.

Paul Celan

In het laatrood

In het laatrood slapen de namen:
een
wekt je nacht
en voert hem, met witte staven langs –
tastend aan de zuidwand van het hart,
onder de dennen:
een, van menselijke gestalte,
schrijdt naar de pottenbakkerstad toe,
waar de regen zijn intrek neemt als vriend
van een uur van het meer.
In het blauw
spreekt zij een schaduwbelovend boomwoord,
en je lieve naam
rekent zijn letters daartoe.

Paul Celan

De toebedeelde tijd

Een minuut, een minuut van hoop, niet meer,
En ’t einde komt. En reeds is elke zekerheid
In botten opgegaan. Slechts rest het teer
Besluit tussen de dood en onaandoenlijkheid.

De tijd vermoeit, dus een minuut, niet meer,
En nimmer overwint liefdes scherpzinnigheid
Deze doren, deze naald die, fijne speer,
Ons op ’t onmetelijke strand in stukken splijt.

Nog slechts één minuut, en die komt laat.
Nog slechts van jou iets, die onbuigzaam bent,
Terwijl, lafaard, ik door mijzelf mij duwen laat.

Een minuut, en ’t eind is daar. Klok ongeremd,
Vaag zichtbaar visioen in troebel zwerk,
Zij een minuut genoeg, mij en mijn werk.

Carlos Drummond de Andrade

Droefheid in de hemel

Ook in de hemel is een melancholisch uur.
Moeilijk moment, waarin twijfel de zielen doordringt.
Waarom heb ik de wereld gemaakt? vraagt God zich af
En antwoordt zich: Ik weet het niet.

De engelen kijken hem verwijtend aan,
En veren vallen.

Alle hypothesen: genade, eeuwigheid, liefde
Vallen, zijn veren.

Nog een veer, de hemel valt uiteen.
Zo zachtjes, geen geraas verraadt
Het moment tussen alles en niets,
Ofwel, de droefheid Gods.

Carlos Drummond de Andrade

Hoe weinig ik van nut ben,
Ik hef mijn vinger en laat
Niet de kleinste streep achter
In de lucht.

De tijd doet mijn gezicht vervagen,
Ze is reeds begonnen.
Achter mijn voetstappen in het stof
Wast de regen de straten blank
Als een huisvrouw.

Ik was hier.
Ik ga voorbij
Zonder spoor.
De olmen langs de weg
Wenken me toe hoe ik nader,
Groen blauw gouden groet,
En vergeten mij,
Voordat ik voorbij ben.

Ik ga voorbij –
Maar misschien laat ik achter
De zachte klank van mijn stem,
Mijn lachen en mijn tranen
En ook de groet van de bomen in de avond
Op een stukje papier.
En in het voorbijgaan
Helemaal zonder bedoeling,
Steek ik de een of andere
Lantaarn aan
In de harten aan de rand van de weg.

Hilde Domin

rouw en verdriet

Voorbijtrekkend landschap

Men zou moeten kunnen weggaan
En toch zijn als een boom:
Alsof de wortel in de bodem bleef
Als trok het landschap voorbij en wij stonden vast.
Men moet de adem inhouden,
Tot de wind nalaat
En de vreemde lucht om ons heen begint te draaien,
Tot het spel van licht en schaduw,
Van groen en blauw,
De oude vormen toont,
En wij thuis zijn,
Waar dat ook is,
En kunnen neerzitten en aanleunen.

Hilde Domin

Boom uit leed

De hele dag groeit
De boom uit leed
De boom uit regen
Uit nevels woorden en zwijgen

In de stalen rib van de brug
Sloeg
De sneltrein in

In de nis die de ingenieur
De armen liet
Wacht ik op mijn vertrek

Mijn leed maakt zich los en valt
Een enkele traan lost
Deze wereld uit ijzer
Beton en goud op

Jij echter bent de kroon
Van de boom die groeit
In mij van vroeg
Tot laat.

Tadeusz Rósewicz

ZWARTE ANSICHTEN

I
Agenda volgeschreven, toekomst een vraag.
De kabel neuriet een volksliedje zonder vaderland.
Sneeuwval in de loodstille zee. Schaduwen
slaan tegen de kade.

II
Midden in het leven komt soms de dood
en neemt mensen de maat. Dat bezoek
wordt vergeten en het leven gaat door. Maar het kostuum
wordt in stilte gestikt.

Tomas Tranströmer

SINDS je mij voor altijd
bent binnengegaan,
ben ik tot de rand
van je vervuld.

Dwars door de rukwinden
van het verdriet
voel ik je onder mijn huid
bewegen, warm en goed
als vroeger
toen wij overnachten
binnen de omheining van
elkanders armen.,

Wat doet het er dan toe
dat de wereld leeg
en winters is geworden
nu mijn ogen
je nooit meer zullen zien
en ik mijn hoofd niet langer
in je schoot kan leggen?

Hanny Michaelis

IEDERE morgen
word ik onwetend wakker.
Gloednieuwe wolken drijven
het raam voorbij.
Veelbelovend glimlacht
de dag: alles
is mogelijk.

Maar iedere avond
gaat in rook en vlammen
de wereld onder.
Het langst rekt de stad
haar held bestaan,
vuurspuwend van leven
tegen de intzware achtergrond
van je dood.

Hanny Michaelis

rouw en verdriet

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.