Afscheid van een moeder na een zelfgekozen dood…


Rouwprent

  • 8-4-1929 + 11-5-1997

Jeanne Hacking-Laven

echtgenote van Wiel Hacking

“Leven is een steeds opnieuw beginnen”

Lieve ma,

Je was een sterke vrouw, zo sterk dat niemand jou kon stoppen. Toen voor jou het leven z’n glans had verloren, heb je daar de consequenties uit getrokken. 

Op die fatale zondagmorgen is het je allemaal teveel geworden.

Misschien was je al veel langer bezig met het idee de dood in eigen hand te nemen. Wij hebben je niet op andere gedachten kunnen brengen. Dat doet vreselijk pijn. 

Een afgrond van verdriet ging voor onze voeten open.

Moederdag zal voor ons nooit meer dezelfde zijn, en veel dingen zien wij nu in een ander licht. Zo heb je nieuwe sporen in ons leven getrokken. 

Toch zijn wij ook dankbaar voor alles wat we van jou mochten ontvangen. Je voortdurende zorg, je aandacht, je vele blijken van liefde. Je was voor ons een fantastische vrouw, een lieve echtgenote, moeder, schoonmoeder en oma.

Daarom is jouw plotselinge dood zo onbegrijpbaar, niet in woorden uit te drukken. 

Wij weten het, wij moeten verder, steeds opnieuw beginnen, verder waar jij niet meer de kracht vond om te vechten en te blijven geloven in een goede afloop.

Wij geloven dat je nu mag rusten in de handen van onze Heer, daar waar geen pijn meer is en verdriet. Wij dragen in ons mee, alles wat wij van jou ontvingen, in onze herinnering en in ons voelen.

Lieve, lieve ma, 

wij zullen je heel erg missen.

Rust zacht.

Je man Wiel,

je kinderen en hun partners,

John en Judith,

Marjo en Joop

de kleinkinderen Karen en Luke

en allen die je een warm hart toedroegen.

Wij danken u van harte voor alle troostvolle woorden en blijken van medeleven.



Rouwtekst afscheid

Bij het overlijden van Jeanne Hacking-Laven

Wijlre 8-4-1929 Gulpen 11-5-1997

Ma was een lieve, zachtaardige vrouw. Dat was ook aan haar gezicht af te lezen. Zelfs als ze boos was, had zij nog iets vertederends.

Dat zachtaardige, vriendelijke, had zij van haar ouders. Ook dat waren warme en hardwerkende mensen, kleine, heel kleine keuterboeren in Stokhem, waar ma als jong meisje opgroeide, in een klein huis, samen met twee zussen en twee broers.

Met haar vader liep zij wel eens naar Valkenburg, zo vlak voor de oorlog, te voet, met aan hun hand een koe, die dan werd verkocht.

De oorlog was nog maar net uitgebroken of haar vader, aan wie zij heel erg gehecht was, stierf. Dat heeft haar toen heel veel verdriet gedaan.

Ma was de oudste uit het gezin, veel kwam dus op haar neer. Haar moeder bleef achter met vijf relatief kleine kinderen.

In het parochiearchief, de boeken over de armenzorg vanuit de kerk, valt dan ook te lezen dat de weduwe Laven-Meurs uit Stokhem in die jaren vaker een beroep moest doen op de kerk.

Ma groeide in haar jeugdjaren voor een deel op bij haar tante Tine, die een stukje verder woonde in de straat. Daar was ze soms vaker te vinden dan thuis. Vele, vele jaren later zou zij zes jaar lang bijna dagelijks naar haar toegaan, om te helpen, om er te slapen en om haar op te vangen toen Tine alleen achter bleef. Mijn beide ouders hebben toen heel veel voor haar gedaan.

Na de oorlog ging ma uit huis om in Maastricht als hulp in de huishouding te gaan werken. Dat heeft haar gevormd. Daar leerde ze koken en veel andere dingen. Zij werd toen al gewaardeerd om haar netheid en nauwkeurigheid. Ze was heel precies. Ook haar smaak voor mooie fijne spullen is daar gevormd. Vandaar dat ze een leven lang graag met pa naar Maastricht, Heerlen en Aken ging, om vazen, glaasjes, boeken en andere dingen te kopen waar ze van hield.

In die jaren leerde ze ook Wiel kennen. Op de kermis, zoals dat vaak ging toen. Daar troffen de jongeren elkaar. En iedereen ging te voet, kermis in Mechelen, in Wijlre of in Gulpen. 

In 1956 zijn Jeanne en Wiel getrouwd, en ze betrokken via familie een klein huisje in de Dorpstraat te Gulpen. Wiel kreeg een baan in de mijn en beiden waren toen erg gelukkig. Nog in datzelfde jaar werd hun eerste kind, John, geboren, en 11 maanden later Marjo, hun tweede. Al snel was het huis te klein en werd er uitgekeken naar iets groters. In de toen nieuwe wijk de Rus werd een huis gekocht met een flinke tuin.

De kinderen groeiden op en hadden een gelukkige jeugd. 

Zo’n 24 jaar geleden ongeveer kreeg John tijdens een dropping een oogletsel. Ma heeft zich dat toen heel erg aangetrokken. 

In die tijd was Wiel bet bezig met omscholen omdat de mijnen gesloten waren. Het waren kortom onzekere tijden. In die periode ook openbaarde zich voor de eerste keer dat ma gevoelig was voor depressies. Na een verblijf van 4 weken in Welterhof was alles weer als vanouds. 

Totdat zes jaar geleden opnieuw het noodlot toesloeg. Al heel lang klaagde ma erover dat ze geen smaak meer had en dat het leek alsof er iets met haar keel aan de hand was. 

Ma was altijd heel erg gesteld geweest op haar lichamelijke gezondheid, en het leek wel alsof er nu iets in haar geknapt was. Tijdens een begrafenis, waar Wiel naar toe was, heeft zij toen het besluit genomen om een einde aan haar leven te maken. Ze ging op weg naar Wijlre, naar de Geul, maar heel toevallig kwamen Marjo en haar man Joop haar met de auto tegemoet. Die ontmoeting heeft haar toen, zo’n zes jaar geleden het leven gered.

Na een gedwongen verblijf van negen weken in Welterhof, waar ze tegen haar zin behandeld werd met medicijnen, klaarde de lucht toch op en mocht ma weer naar huis.

Enkele jaren later werd Karen, het eerste kleinkind, geboren. De vreugde kon niet op. Karen werd het nieuwe zonnetje in huis bij opa en oma. Samen gingen ze naar de eendjes bij de vijver en daar genoten ze intens van.

Dit jaar, zo rond carnaval, kreeg ma een zware griep. Opeens kwam alles van 6 jaar geleden in alle hevigheid terug. Ook nu weer een droge keel, een brandende mond, een opgekropt gevoel, pijn op de borst. Het leek net alsof er van de mond tot aan de buik een slot op het lichaam zat. Een mogelijk kenmerk van depressie.

Onderzoeken in het ziekenhuis leverden niets op. De positieve uitslagen, dat er niets gevonden was, brachten haar geen vreugde.

Eerder iets van: “ze geloven me niet, ze vinden niks, maar het is er wel, ik voel het!”

Op 10 maart van dit jaar werd het tweede kleinkind, Luke, geboren. Maar ma kon er, door haar depressie, niet van genieten. Zij zei dat het nu veel erger was dan toen. 

Het leven had voor haar alle glans verloren. 

“Kinderen, geniet van het leven”, zei ze dan. Zelf kon ze het niet meer. De lichamelijke klachten waren voor haar te zwaar.

Thuis had ma al 2 maanden lang van alles opgeruimd: oude rekeningen, kleding, noem maar op. “Dan hoefde Wiel dat niet te doen, als zij er niet meer was.” Zo zei ze!

Als pa koffie ging zetten of het eten ging koken, vluchtte ma naar boven. De gaslucht sloeg haar op de keel. Het werd steeds erger. Zelfs de geur van de krant en van bloemen kon ma niet meer verdragen.

Wiel heeft maanden uit haar mond gehoord dat zij het niet meer zag zitten. Maar hulp wilde zij niet. Met alle geweld niet, nooit meer naar Welterhof.

Misschien heeft dat haar dan ook ertoe gebracht om die laatste stap te zetten: op zondag 11 mei, moederdag, die fatale morgen, de verjaardag ook van de kleine Karen.

De hele nacht door was zij al onrustig, liep ze door het huis. Rond 5.30 uur zei ze dat ze in een andere kamer zou gaan liggen. Stilletjes is ze het huis uitgegaan. Wiel sliep, moe van een onrustige nacht.

Rond 8.30 uur stond hij op in de veronderstelling dat ma nog boven lag te slapen in de andere kamer. Toen ontdekte hij toevallig een briefje in de keukenla: “Ik ben naar de eendjes”. Toen wist hij genoeg.

Naar buiten rennend, zoekend, richting vijver, het ergste vermoedend maar niet willen geloven, vond hij haar in de vijver, zij lag voorover in het water. Alleen haar groene regenjas en haar grijze haren staken boven het water uit. Haar schoenen, netjes zoals zij was, stonden keurig langs de kant.

Wiel riep, schreeuwde, huilde. Het hielp niet meer.

Ma was dood. 

Daar sta je dan als echtgenoot, als man en vader, als opa van de twee kleinkinderen, Karen en Luke. 

Je vrouw dood in het water: een einde aan een goed en fijn huwelijk van 42 jaar. 

De hele eerste nacht stond dit beeld van ma op ons netvlies gebrand. Daarom zijn wij ook blij dat we ma nog hebben kunnen zien, toen ze lag opgebaard. Daar lag ze vredig, net alsof ze sliep, in stilte.

Zij had haar laatste wens zelf vervuld. Wij konden haar niet meer helpen. Daar geloofde ze ook niet meer in. Voor haar was de draad van de hoop verbroken. Voorgoed. Net als de draad van de wever uit het boek Job in de eerste lezing.

Kunnen wij vrede met haar dood hebben? Het is een dubbel gevoel. Ontzettend dubbel. Haar plotselinge dood zonder afscheid heeft een bron van verdriet, een soort bodemloze put, zo lijkt het wel, geopend in ons leven. 

Je leeft als in een droom, een waas soms, je hoopt dat het niet waar zal zijn, maar het is waar. Dat doet pijn, vreselijk veel pijn!

Wij hebben haar niet tegen kunnen houden, maar wie had dat wel gekund? Ze wilde niet meer geholpen worden, ook niet door de artsen. In die zin heeft zij gevonden wat zij zocht: rust voor haar ziel.

Er is heel veel innerlijke kracht voor nodig om in zo’n ondiep water te verdrinken. Dat tekent haar ook.

Daar moeten wij proberen vrede mee te hebben, hoewel dat niet zal meevallen. 

Afgelopen zondag ging er een schok door allen heen die haar kenden. Die schok is nog niet uitgetrild, en wij dragen nog de sporen, de pijnlijke herinnering ervan. Hij zal bij ons allen nog lang blijven natrillen.

Wij hebben gelukkig elkaar, om elkaar op te vangen, om te praten, vooral te praten en te huilen. Dat scheelt. Hoewel het niet meevalt. Wij zijn dan ook heel erg blij met alle blijken van medeleven, alle woorden van troost en fijne gebaren. Dat doet heel erg goed.

Dinsdagochtend stond het zwart op wit in de krant: de dood van ma is nu een feit. Maar ook vandaag schijnt de zon, fluiten de vogels, is de laan naar het kasteel heldergroen, rood-bruin. Maar het zal nooit meer hetzelfde zijn: de vijver, de eendjes, de horizon. Wij zien alles nu in een ander licht – alles is getekend door het heengaan van ma.

Lieve Ma rust zacht.

Gelukkig zij die vertwijfeld zoeken, die wanhopig vechten en verliezen, zegt de schrift, het evangelie uit Matheus. Zij zullen gelukkig worden. Dat geeft ons veel troost. 

John Hacking



Kerkklanken Parochie HH Engelbewaarders Badhoevedorp juni 1997

VAN DE PASTOR

Nooit meer, nooit en nooit meer, de stem horen van mijn moeder, haar zachte wangen kussen, haar aanzien en met, praten. Wat zijn dat verschrikkelijke woorden: “nooit meer”. Tijdens de dagen tussen de dood van mijn moeder en de begrafenis kwamen deze woorden bij me boven, en pas toen voelde ik de pijn en de diepe, absolute betekenis van wat deze woorden  willen zeggen. En ook: “We hebben nu leren ervaren wat woord-‘verbijstering’ betekent” zei mijn vrouw Judith. 

Die “fatale” zondagochtend zo rond 9 uur, op 11 mei, Moederdag ging de telefoon. Judith nam op. Mijn vader aan de lijn: “er is iets heel ergs gebeurd met ‘de ma’”. Zo noemden wij haar. Mijn vader had haar gevonden in de vijver 10 minuten lopen van huis. En nu belde hi j ons, meteen na deze verschrikkelijke ontdekking, om het vreselijke nieuws te vertellen.  

Wij stonden aan de grond genageld, het kón niet waar zijn? Het was een wrede grap, ” onmogelijk! Op dat moment wisten wij niet hoe wij het hadden. Van alles schoot er door ons hoofd, waarom, waarom zó op die manier, waarom vandaag, waarom niet meer verwacht van het leven en hulp gevraagd. En ga zo maar door. Reeds vaker had ik erover nagedacht op welke wijze je je ouders zou kunnen verliezen aan de dood, omdat ik nogal veel met sterven en doodgaan wordt geconfronteerd. Maar dit, een dergelijk afscheid had ik nooit verwacht. Dat had ik mijn moeder eerlijk gezegd ook niet toevertrouwd.

Mijn moeder was depressief, dat was ze al , maanden. En, het was de derde keer in een periode van 22 jaar dat ze daar last van had. Twee keer eerder is ze opgenomen geweest en kwam ze daar goed doorheen. Deze keer is het niet zover gekomen. Dat wilde ze ook niet (meer) , met alle geweld nóóit meer een opname. Dat sprak ze vaker uit en dan ook met alle nadruk. Toch verwachtte ik eerder een telefoontje dat ze weer zou worden opgenomen dan dit telefoontje.

Nu heeft zij haar leven in eigen hand genomen en haar keuze gemaakt: een absolute, een definitieve keuze. Wij blijven achter, “machteloos aan de kant” schreef ik op de rouwkaart. ‘Letterlijk aan de kant van het water van de vijver’ waarin zij haar dood zocht en vond.

Achter bleef ook een glas op het aanrecht met haar kunstgebit, een briefje in de keukenla met de tekst ‘ben naar de eenden’, en het rode vest dat ze zo graag droeg op het logeerbed. Mijn hele ouderlijk huis, de inrichting, de vormgeving, alles, alles draagt de sporen van mijn moeder. Alles herinnert aan haar. Zelfs de planten in de tuin, waarin ze zelf nooit heeft gewerkt, heeft zij voor een deel mede uitgezocht.

Maandagochtend 9 uur, luidden de klokken, drie maal, dan weet het dorp dat er iemand overleden is. Nu luidden zij voor haar. Wij zaten in tranen aan het ontbijt. Die hele nacht hadden wij nauwelijks een oog dicht gedaan, voortdurend hadden wij moeten denken aan het laatste beeld dat mijn vader van haar had toen hij haar daar zo vond.

Dat is gruwelijk, dat doet verschrikkelijk veel pijn, je te moeten voorstellen hoe je moeder stilletjes het huis uitging, die vroege ochtend. De vogels hebben toen gefloten. Het was een beetje bewolkt, niet echt helder. Wat zou ze nog allemaal hebben gedacht, wat heeft ze gevoeld, hoe wanhopig was ze toen en hoe vastbesloten om te doen wat ze zich had  voorgenomen. 

Een man die in een naburig gehucht woont schijnt haar nog te hebben gezien toen ze op een bank zat bij de vijver. De vijver ligt aan de rand van het dorp, langs een mooie groene laan naar het kasteel. In die laan hebben wij vaak gelopen, ook toen wij nog klein waren. De bomen zijn aangeplant na de oorlog omdat-aan het einde van de oorlog alle oude kastanjebomen werden opgeblazen. Nu staan er beuken.

Daarna moet het zijn gebeurd, is ze het water ingestapt, nadat ze haar schoenen, oude schoenen, eerst netjes langs de rand had gezet, een meter van het water vandaan. Mijn vader vond haar voorover in het water liggend. Hi j heeft geroepen, geschreeuwd,  maar het mocht niet meer baten. Hi j is meteen naar huis gerend en heeft de huisarts gebeld. Zijn vervangster, die weekenddienst had, heeft toen de rest geregeld. Zelf is zij naar de vijver toegegaan om bij mijn moeder te blijven, totdat politie en brandweer zouden komen. Omdat zij dat voor mijn moeder heeft gedaan, een van de laatste dingen die een mens nog kan doen, zijn wij haar heel erg dankbaar. 

Bij de zusters Karmelietessen in het naburige dorpje Mechelen werd mijn moeder opgebaard in een rouwkapel. Daar zijn wij haar op maandagmiddag gaan opzoeken. De zusters hadden haar opgebaard zonder opsmuk, geen make-up,  geen versiering. Ze lag er vredig bij, een zachte warme trek om haar mond. En ook iets eigenwijs, net alsof zij zeggen wilde, ik heb mijn zin gekregen. De nagels van haar handen droegen nog de sporen van de afgelopen uren. Haar haar was gelig grijs. Opeens zag ik ook overduidelijk hoezeer zij eigenlijk leek op haar broers, haar moeder, haar voorgeslacht dat ik ken van vele oude foto’s. Opeens voelde ik ook met alle kracht wat haar generatie en haar ouders moeten hebben doorgemaakt als kleine keuterboertjes, hoeveel armoede en ellende ze geleden moeten hebben. Mijn moeder vertelde daar vaker over en ik kreeg er nooit genoeg van om daarover meer te horen. Hoe vaak ook hebben wij niet gewandeld en gelopen langs de piepkleine stukjes grond die mijn opa met veel ploeteren bij  elkaar gekocht had.

Nadat wij haar zo hadden gezien, hoe ze lag opgebaard, verdween het beeld van het water enigszins op de achtergrond. Nu konden wij iets meer vrede (proberen te) hebben met haar dood en haar sterven. Dinsdagochtend vroeg stand de rouwadvertentie in de krant: ook dat was een heel emotioneel moment.

Donderdags was de begrafenis. Dat was een groot familiegebeuren. Het deed ons ook heel erg goed zoveel bekende gezichten te zien van vrienden en vriendinnen, van collega’s uit het pastoresteam en van een van onze parochianen. Ook veel lieve brieven en wensen, hartelijke steunbetuigingen maakten veel tranen en emoties los. En nog komen soms kaarten en brieven binnen. Dat doet goed, dat geeft ons steun en veel warmte. Dat heb ik ook proberen terug te geven in de afscheidsviering waarin op het einde een afscheidstekst over mijn moeder van mijn hand werd voorgelezen door de voorganger.

Na de viering in de kerk waarin wij gekozen hadden voor de tekst uit het boek Job (6, 11-13 en 7, 1-12) waarin voor mijn gevoel iets van de wanhoop van mijn moeder naar voren kwam en voor een stukje uit de Bergrede in Matheus (5,1-12) als troost voor ons en voor haar) , ging de stoet de berg op naar het kerkhof. Op het kerkhof was het laatste afscheid, niet bij het graf maar ergens aan de zijkant. Dat is daar zo het gebruik en daar valt (schijnbaar) niet aan te tornen. Dat viel niet mee, je moeder zo te moeten achterlaten. Dat heeft mij dan ook diep geraakt. 

Na de koffietafel waar zeer velen aanwezig waren en wat een heel goed gebeuren was omdat je dan iedereen persoonlijk even kunt spreken gingen wij s ‘middags weer terug naar het kerkhof. Mijn moeder was toen al begraven en de bloemen waren op het graf gelegd.

Als ik zo terugkijk op die 5 dagen heb ik daar een verward gevoel over: in 5 dagen ben je je moeder kwijt en is zij begraven. In 5 dagen gebeurt er zo verschrikkelijk veel en opeens kom je dan weer terug naar Badhoevedorp, alles als het ware letterlijk achter je latend, terug naar je werk, naar je dagelijks bestaan, maar je moeder is er niet meer. Dat is heel vervreemdend, bijna te absurd om je goed te kunnen realiseren. Op 18 mei,  de dag van Pinksteren heb ik het in onze kerk verteld en iedereen had toen na afloop de gelegenheid om te condoleren. Ook dat was een goed en warm gebeuren. Nu moeten wij verder, Judith en ik hier in Badhoevedorp, mijn vader en mijn zus en haar man en kinderen in Limburg. Wij hebben geen keuze, maar het valt niet mee. Verdriet is een vreemde zaak, lichamelijk en geestelijk slopend, erg vermoeiend. Emoties vreten energie.

Maar ik ben ook blij dat ik er met Judith (mijn vrouw) goed over kan praten, dat wij ons kunnen uiten en dat de ervaring uit mijn werk mij nu goed van pas komt om erover te schrijven en te spreken. De dood van mijn moeder zal een wond blijven in ons leven, een scheur, een gat met rafelige randen van verdriet. Op het afscheidsprentje schreef ik naar analogie van de schrijver Edmond Jabès: “Leven is steeds opnieuw beginnen”. Mijn moeder wilde niet meer verder, wij moeten verder, steeds weer opnieuw en ik ben blij dat mijn vertrouwen in dezelfde God nog ongebroken is, dat ik nog steeds evenveel ervaar van zijn liefde waardoor ik mij gedragen voel. Dat is leven ook: vertrouwen op een goede afloop. Mijn moeder zocht een uitweg, eigenlijk zocht zij misschien een doorgang, een uitweg uit dit leven, een doorgang naar de dood. In het water heeft ze die gevonden, dat was haar weg, haar ladder naar omhoog. 

De eerste weken word ik elke ochtend wakker, zo rond 5-6 uur. En nu nog. Dan moet ik aan mijn moeder denken en bid ik 5 Weesgegroetjes, voor haar, voor haar rust. Het laat je niet los. In mijn notitieboek schreef ik: “elke ochtend word ik wakker: mijn moedertje is dood!” Met die waarheid begint elke nieuwe dag. Velen dragen een dergelijke waarheid met zich mee, velen onder ons leiden een leven dat getekend is door verdriet en pijn. Het is niet anders, er is geen andere weg dan er doorheen. Verder, door de dagen heen die ons worden aangereikt.  

‘Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw, de hemel en de aarde’. Heel hartelijk dank voor alle lieve woorden en gebaren van troost en steun, ook namens Judith. Een fijne vakantie voor wie op weg gaan en alle goeds. 

pastor Hacking



Uit Volzin

Mijn  Moeder was naar de Eendjes

Pastor John Hacking nodigde studenten uit om een uurtje in een door hemzelf gegraven graf te gaan liggen. Konden ze alvast ervaring op doen. Want nergens stelt  zich de vraag naar de zin van het leven scherper dan in het aangezicht van de dood.

Wie iets voor anderen of de wereld wil doen zonder zijn eigen zelfkennis, vrijheid, integriteit en vermogen tot liefhebben te verdiepen, heeft anderen niets te geven.  Hij zal op anderen alleen zijn obsessies overdragen, zijn egocentrische ambities,  dogmatische ideeën en vooroordelen. (Thomas Merton)

Onverdraaglijke geuren

Vertrouwen in ‘Heb vertrouwen, alles komt goed’ klinkt prachtig, maar het is vaak een leugen. Toen mijn moeder een |einde aan haar leven maakte, was er bij haar geen  sprankje vertrouwen meer. De Stap die zij definitief zette, maakte niet alleen aan haar leven maar ook aan alle opties ten aanzien van haar leven een einde. Zij was enkel nog trouw aan haar doodswens, de wens die een einde zou maken aan haar leven dat zij meer en meer als lijden was gaan ervaren.

Waar leed ze dan aan? Ik kan het niet zo makkelijk zeggen. Ze leed aan onverdraaglijke geuren om haar heen, smaken in haar mond en keel. Ze sprak er zelden of nooit over. Ze deelde niet haar zorgen. Het enige dat ze bij voortduring deed was wijzen op het feit dat wij, als kinderen, moesten blijven genieten. Zelf genoot ze niet meer. Zelf was het voor haar, zo vermoed ik, onmogelijk geworden om te genieten. Er was misschien in haar ogen niets meer om van te gemeten.

Mijn moeder was een koppige vrouw. Zij was sterk in haar overtuigingen. Zij was geregeld depressief. Twee opnames gingen aan haar laatste stap vooraf. Opgenomen worden? Dat nooit meer, liet ze weten. Jaren voordat ze in het water definitief een einde aan haar leven maakte, had ze al dit plan opgevat en was ze, als mijn zus haar met onderweg was tegengekomen, zo de Geul ingestapt om zichzelf te verdrinken. Drie jaar later was het echt zover. Mijn vader vond een klein handgeschreven briefje in de keukenla waarop stand: “Ik ben naar de eendjes”. Toen wist hij genoeg. Mijn moeder was toen al dood. Ze dreef in de vijver. Haar schoenen stonden netjes, zo was ze, naast elkaar aan de rand. 

Over je schaduw springen

Vertrouwen: het is makkelijker gezegd dan gedaan. Vertrouwen is over je eigen schaduw proberen heen te springen. In  het aangezicht van de dood van je moeder en van je eigen dood klinkt het hol. Leeg. Te makkelijk gezegd.

Je eigen dood? Dat weet je niet, die ken je (nog) niet. Daar heb je hoogstens een vaag vermoeden van. Maar hoe ouder ik word, hoe langer het geleden is dat mijn  moeder voor haar eigen dood koos, hoe meer ik er mee bezig ben. Wat is leven, wat is de zin van mijn leven in het aangezicht van deze dood? Zo scherp wil ik het eigenlijk stellen: pas op de akker van mijn toekomstig graf kan het vertrouwen wortelen dat bestand heeft. Als een soort plant, een boom, waaraan verdriet en vreugde beiden vruchten zijn. Alle jaargetijden spelen een rol, alle omstandigheden drukken hun stempel erop. Als ik doe alsof er geen dood is, alsof de dood ver weg achter een verborgen horizon ligt, maak ik mezelf wat wijs. Pas vanuit dit besef durf ik iets te stamelen over vertrouwen. Pas tegen deze achtergrond kan ik proberen om tot een oordeel te komen over wat ik wil, wat belangrijk voor me is en waarvoor ik me wil inzetten.

In je graf liggen

Jaren geleden bedacht ik een graf voor studenten. Een ‘memento-mori’– moment om eens stil te staan bij je eigen leven. Midden in de introductietijd konden studenten een uurtje in mijn zelf gegraven graf gaan liggen om deze ervaring op te doen. Het was hartje zomer, komkommertijd in medialand, en opgepakt door een regionaal dagblad werd het al snel een item waar veel omroepen bij stilstonden. ‘Studentenpastor jaagt studenten het graf in’ stond er op de nieuwssite van het Algemeen Nederlands Persbureau. Het was echter geen kwestie van jagen, maar van uitnodigen. ‘Sex, drugs and rock-‘n-roll‘ was de stemming die studenten werd voorgehouden in de blaadjes op de universiteit tijdens de introductie. Dat kan ook anders, dacht ik bij mezelf. Aan het leven zitten ook andere kanten. Zo werd idee van het graf geboren. Het graf is twee jaar blijven liggen. Velen hebben er in gelegen. Het is nog steeds niet vergeten.

Eerst zien

Vertrouwen heeft alles te maken met realisme. Weten wat waardevol is en wat met. Weten wat haalbaar is en wat fantasie. Religies die vertrouwen prediken zonder waardevaste overtuigingen  en daaraan gekoppeld sprekende voorbeelden zijn de naam niet waard. Mijn metier is vertrouwen zaaien. Dat is deel van mijn werk als studentenpastor in een studentenkerk. Mijn beroep is onvermoede krachten in mensen wakker maken, mensen voorhouden dat ze in hun diepste wezen goed zijn zoals ze zijn. Mijn handelen bestaat ook uit het voorhouden van bijbelse verhalen waaruit vertrouwen spreekt. Maar dat zijn meestal geen makkelijke verhalen. Meestal geen zoete koek die zo geslikt kan worden. Als christen komt het erop aan de dood onder ogen te durven zien: de dood van Jezus van Nazareth, ’n triest einde van zijn optreden, en ook de eigen dood. Christen zijn is voor mij niet even over de grens van de dood been springen, alsof de nacht er met toe doet en het enkel Paasochtend is. Pasen kan pas aanbreken na de dood, door de dood heen. Al waren er duizenden Jezussen mij voorgegaan, dat zegt nog helemaal niets over mijn dood en mogelijke opstanding. Eerst zien, dan geloven. En precies aan dit zien schort het.

Bevestigd worden

Er valt niet zoveel te zien. Wat we in handen hebben zijn enkel verhalen, overleveringen, getuigenissen zo je wilt. Velen zijn voor de waarheid van dit getuigenis de dood ingegaan. Maar ook dat is nog niet genoeg bewijs, hoeft mij als zodanig niet te overtuigen. Ik zit er ook niet op te wachten. Ik put mijn vertrouwen niet uit verslagen en beschrijvingen en ook niet uit lichtende voorbeelden, hoe nodig die ook zijn. Ze geven me hoogstens extra inspiratie, extra inzicht, extra diepgang dat ik het misschien ook wel zou kunnen. Maar ze zijn niet de bron van mijn vertrouwen.

Het zou ook veel te makkelijk zijn om maar blindelings te vertrouwen op de opstanding uit de dood. Buiten Jezus van Nazareth is het nog niemand gelukt. Dus terug naar het hier en nu, naar deze aarde, naar deze wereld en niet blijven hangen bij het hiernamaals.

De dood is mijn grens. De dood is eindpunt en geeft alles voor die tijd urgentie. De  dood is bron van inspiratie om het leven vooraf aan de dood zinvol in te kleuren. En precies in deze daad van zin verlenen groeit mijn vertrouwen. Een vertrouwen dat kwetsbaar is, soms zwak als een kiemend plantje, soms sterk als een oude eik. Mijn vertrouwen wordt geboren op het moment dat ik voor de eerste ervaar dat mijn handelen en mijn bestaan er toe doen. Als ik in de gemeenschap van mensen waarin ik verkeer het gevoel krijg dat ik waardevol ben, dat mensen van mij houden en dat ik door van anderen te houden hen veel kan geven wat ze eerst niet hadden. Dat is het geheim van liefde: de ander bevestigen in wie hij/zij is zodat de bevrediging die deze ervaring geeft direct tastbaar wordt. Performatief: ik hou van je en in de ander springen de vonken van deze woorden op in de ziel. Ze verwarmen, ze bemoedigen, ze inspireren en liefde wordt wakker. Ook zonder woorden, met gebaren vindt het plaats. Vertrouwen hangt dus samen met bevestigd worden en anderen bevestigen, zelfvertrouwen met ontdekken dat je ertoe doet. Los is het niet verkrijgbaar.

Laten groeien

Mijn vertrouwen is weersgevoelig. Mijn vertrouwen is niet onafhankelijk. Als je depressief wordt is vertrouwen ver te zoeken. Dan lijkt het op een hopeloos pogen om een te diep verborgen schat te zoeken. Meestal wordt die zoektocht niet begonnen of snel opgegeven.

Vertrouwen, de een heeft er meer van, de ander minder, zo lijkt het. De een ziet het glas halfvol, de ander halfleeg en een universum van verschil ligt tussen beiden. Je zou verwachten dat wisseling van perspectief een oplossing zou bieden. Toch werkt dat meestal niet zo in de praktijk. Studenten die ik dit voor houd in een gesprek, laten dit zien. Het is makkelijker gezegd dan gedaan. En toch geef ik niet op, blijf ik koppig vasthouden aan het feit dat je in principe alle kracht en potentie in huis hebt om uit te groeien tot een mooi mens. Alle energie die je inzet om iets te vinden, te zien, te beschouwen, blijft dezelfde energie. Of de uitkomst nu zwart of wit is. De grootste uitdaging is om mensen te laten ervaren dat zij zelf degenen zijn die hun leven zin kunnen geven. Zij doen het voortdurend al, maar soms met te weinig aandacht voor het positieve. Als ik zeg dat ik iemand ben die bouwt op vertrouwen, die vertrouwen tot geloofsbelijdenis heeft gemaakt, doe ik als het ware het vertrouwen dat in mij leeft groeien. Door ervoor te gaan staan, ervan te getuigen groeit het. Misschien onzichtbaar aan de buitenkant, misschien minder hard als men zou wensen, maar voor mij persoonlijk groeit het en kan ik erop bouwen.

De dood van mijn moeder: ‘er vallen klappen in het leven, zo’n harde’. Woorden van zwarte herauten, noemt de dichter Cesar Vallejo dat. Ik heb weet van de pijn. Maar desondanks en dankzij kan het vertrouwen zich een plek veroveren in mijn leven. Wat heb ik namelijk anders? Ik zou volslagen met lege handen blijven staan zonder. En geen God die  mij dan zou kunnen redden.  

John Hacking is studentenpastor aan de Radboud Universiteit Nijmegen.