Teksten

DSCN9257

God is een wandelaar

God is een wandelaar. Hij houdt van de wandelaar en de wandeling. Hij wandelt in zijn werk. Hij wandelt met zijn werk.

God, liefde en vrijheid

“De stellige verklaring dat de mens onafhankelijk is, dat hij met zijn intelligentie aanwezig is in een begrijpelijke werkelijkheid, de vernietiging van het numineuze concept van heiligheid brengen het risico van atheïsme met zich mee. Dat risico moeten we lopen. Alleen via het atheïsme kan de mens zich verheffen tot de spirituele notie van het Transcendente. […] Het strekt God tot eer dat hij een wezen heeft gemaakt dat in staat is om hem in de verte te zoeken, hem van verre te horen, op voorwaarde van scheiding, op voorwaarde van atheïsme.”

E. Levinas

“Dan zegt hij: laat mij toch uw glorie zien! Hij zegt: van mij uit laat ik voorbijtrekken: heel mijn goedheid, vlak voor je aanschijn, en de naam ‘ENE’ zal ik uitroepen voor je aanschijn; begenadigen zal ik wie ik begenadig en ontfermen zal ik mij over wie ik mij ontferm! En hij zegt: je zult niet bij machte zijn om mijn aanschijn te zien; want nooit ziet de roodbloedige mens mij aan en overleeft het!
Dan zegt de ENE: hier is een plaats bij mij; opstellen zal ik je op de rots; geschieden zal het als mijn glorie voorbijtrekt: neerzetten zal ik je in een holte van de rots; overhuiven zal ik je met mijn handpalm totdat ik voorbijtrek;
weghalen zal ik mijn handpalm en zien zul je mijn achterkant; mijn gelaatstrekken zullen niet worden gezien!”

Exodus 33, 18-23 Vertaling Naardense Bijbel

“Ziedaar, de ENE die voorbijtrekt, en een geestesstorm, geweldig en sterk,
die bergen verscheurt en steenblokken verbrijzelt voor het aanschijn van de ENE uit; maar niet in die geestesstorm is de ENE,– na de geestesstorm een aardbeving,
maar niet in de aardbeving is de ENE. Na de aardbeving een vuur, maar niet in het vuur is de ENE; na het vuur de stem van een zachte stilte. Het geschiedt als Elia dat hoort dat hij zijn aanschijn omhult met zijn luisterrijke mantel; en ziedaar, tot hem een stem die zegt: waarom ben je hier, Elia?”

I koningen 19,11-13
Vertaling Naardense Bijbel

God “van voren” is liefde, “van achter” vrijheid. Mozes ziet God enkel van achteren. De hand van God beschermt hem. Elia bedekt zijn gelaat met zijn mantel als hij de stilte van de zwijgende stem hoort. Beiden zien God niet, maar horen wel zijn stem.
God spreekt tot hen, rechtstreeks. Wat zij horen en wat hen tegemoet komt is een uitnodiging, interesse, een vorm van liefde. Wat zij zien als de glorie van God voorbijgaat is de achterkant, zijn voorbij gaan. In vrijheid blijven zij achter om wel of niet iets te doen met wat zij gehoord hebben. Daarin zijn ze autonoom. God heeft geen enkele poging ondernomen om hen te beïnvloeden of zelfs te manipuleren. Het is helemaal aan hen om iets of niets met het gehoorde te doen, om dat in concrete daden om te zetten. Doen ze het niet, God kan het níet voorkomen.
De relatie mens – God, en God – mens is allereerst ruimtelijk en dus ook lichamelijk. Ruimtelijk omdat wij met ons lichaam ruimte innemen in de wereld. Ook ons geloven wordt hierdoor getekend. Het zou niet anders kunnen. Een puur intellectueel geloof is geen geloof want dat gaat nergens over! Ijdel, lucht, wind, zou Prediker zeggen. De verhalen van Mozes en Elia illustreren deze ruimtelijkheid en lichamelijkheid van de ervaring met alle kracht. In die zin kunnen deze verhalen exemplarisch zijn voor de ervaring van God in de concrete ruimte.
Ons lichaam kleurt onze waarneming van de werkelijkheid. Tijd is een afgeleide, een niet buiten de concrete ruimte te ervaren werkelijkheid. Geloof verwoorden in categorieën van de tijd zonder te beseffen hoe fundamenteel de ruimte is kan ontaarden in ideologie: “après nous le déluge” (“na ons de zondvloed”) omdat de concrete ruimte en de concrete mensen er niet meer toe doen. Apocalyptische beelden over een eindtijd, een tijd van definitieve vergelding en vernietiging getuigen hiervan. In naam van de tijd, het goddelijk ingrijpen in de tijd en in de menselijke geschiedenis, wordt een einde gemaakt aan de concrete vrijheid van de mens en daarmee aan zijn bestaansreden. Daarmee wordt ook het bijbels uitgangspunt ‘verantwoordelijkheid in vrijheid’ van de tafel geveegd. Over blijft een wrekende God en een gemankeerde mens.
Tijd kan dus niet zonder ruimte, zonder concrete ruimte en mensen worden ingevuld omdat anders het gevaar dreigt van totalitair handelen. Totalitair handelen wordt gekenmerkt door het feit dat mensen hun eigen opvattingen en beleving van de tijd en de ruimte tot uitgangspunt en tot norm maken voor anderen. Allen die niet voldoen worden uiteindelijk weggevaagd. Als iets duidelijk wordt uit de ruimteverhalen waarin God de mens ontmoet is dat er elke vorm van totalitair gedrag van de kant van God ontbreekt. God’s aanschijn is welliswaar overweldigend en vreeswekkend maar het vernietigt níet de toeschouwers. Mozes en Elia schuilen in een grot, een spelonk als het goddelijk geweld voorbij gaat. Kenmerkend ook dat de passage plaatsvindt tussen twee gesprekken. Het voorbijgaan van God staat in het kader van een gesprek, een dialoog. Er is geen eenzijdigheid, van de kant van God is er duidelijk interesse en belangstelling voor de gesprekspartner. Dat noem ik voor het gemak de communicatieve liefdeskant van God. Hij gaat het gesprek aan en verwacht een antwoord. Dat antwoord komt er bij Mozes én bij Elia. Alleen bij Elia levert het niet veel nieuws op, hij herhaalt zich en vervalt opnieuw in een jammerklacht. Bij Mozes is het een nieuw begin van de tocht met God, Elia wordt uiteindelijk weggenomen van de aarde. De koppige hardvochtigheid van Elia kan zelfs God niet wegnemen. Mozes, daarentegen krijgt God zover om zijn barmhartigheid te tonen aan het volk.
Beide verhalen maken duidelijk dat de afstand tussen God en mens essentieel is. In deze verhalen wordt die afstand overbrugd door een gesprek. Het woord slaat de brug. Niet het natuurgeweld waarmee het voorbij gaan van God gepaard gaat. Als er geen gesprek is tussen God en mens omdat de mens niet in de gelegenheid is om God te ontmoeten zoals in deze verhalen is de afstand nog groter. De afstand tussen God en mens is een kerngegeven uit de bijbel. Telkens weer laten de verschillende bijbelse verhalen zien hoe de acteurs deze afstand benutten om zichzelf te profileren en om deze afstand te overbruggen of in stand te houden met een bepaalde bedoeling. Je zou veel verhalen kunnen bestuderen vanuit deze metaforiek van de ruimte en de afstand. Hetzelfde geldt echter ook voor het geloofsleven. Als je van mening bent dat God verinnerlijkt is, deel uitmaakt van jouw leven en jouw lichaam dan loop je het gevaar te denken dat God aan jouw kant staat. Wat dit kan betekenen hebben we gezien in diverse oorlogen. In feite is dit het zoveelste bewijs van totalitair handelen. God in jou vraagt om een wereld die dit accepteert. Een wereld met God. In feite wil je dan uitbreiding van jouw innerlijke God, een uitbreiding van het lichaam over de wereld; de inzet is totaal.
De verinnerlijking van God draagt dus grote gevaren met zich mee omdat de afstand God – mens radicaal wordt opgeheven. Zo verliest de mens als het ware God en ook zichzelf, want hij wordt zelf god. God laat zich niet opsluiten in een lichaam, niet in een beeld of metafoor, en niet in verhalen. God is transcendent, dat wil zeggen dat hij zich onttrekt, met andere woorden hij is onttrokken aan de menselijk ervaarbare werkelijkheid. Elke poging om God in te lijven is dan ook tot mislukken gedoemd en de offers die gebracht worden bij zo’n poging zijn altijd hoog. De geschiedenis laat dat zien: overal waar mensen in naam van God als godenkinderen de tronen bestijgen stijgt ook het aantal slachtoffers van dit proces. De wereld wordt er niet beter van.
Wat is het alternatief? Simpel, afstand houden en bewaren. Vanuit de mens is de afstand niet te overbruggen. Dus het blijft wachten op God, op zijn initiatief. De bijbelse verhalen, hoe exemplarisch, blijven voor ons concrete leven uitzonderingen, leerverhalen, om te leren hoe wij de afstand vanuit ons menszijn niet moeten overbruggen. Ze laten ons zien hoe wezenlijk de afstand is tussen God en mens en dat wij zelf helemaal op eigen benen zijn gesteld. De mens is vrij, dat laten ze zien, maar God is  niet onbewogen. Hij zou graag zien en horen dat wij in zijn sporen wandelen, sporen die Hij heeft uitgezet via deze verhalen en via zijn voorschriften.
Maar we blijven vrij en zelf verantwoordelijk. Een beeld maken van God als een soort Sint Nicolaas, en hopen dat hij veel wensen vervuld is dus een illusie, een drogbeeld, het zetten naar jouw hand van God. En de werkelijkheid laat zien: het werkt ook niet. De Sint bestaat niet en ook een God als Sint niet. Word volwassen, zeggen de verhalen van Mozes en Elia, ga zelf je weg, neem je verantwoordelijkheid. God is in de buurt, maar op afstand. En dat is goed zo.

John Hacking

Harde en zachte getuigen

“Grote kunst verhoudt zich altijd op de een of andere manier tot de vraag naar het bestaan van God.”

Georg Steiner ( in volzin, jrg.4, nr. 17, 2005)

Wetenschappers zijn zachte getuigen waar het de vraag naar God betreft. Zacht omdat ze geen instrumentarium ter beschikking hebben om God volgens de criteria van de exacte wetenschap te meten en als zodanig te bewijzen. Ze blijven dus aangewezen op indirect bewijs, bewijs van horen zeggen, of met andere woorden ze kunnen hoogstens onderzoeken hoe mensen betekenis geven aan het begrip God en hoe zij dat wel of niet als werkelijkheid in hun leven ervaren. Het blijft dus een afgeleid bewijs, een bewijs dat verwijst en dat in de exacte zin van het woord geen bewijs mag heten. Hoogstens kan bewezen worden dat er mensen die ervan uitgaan in denken en handelen dat er een God is. Dat laatste zegt meer over deze mensen en hun gedrag dan over God zelf. God is “niet los verkrijgbaar”. God verschijnt steeds in een betekenisveld en maakt onderdeel uit van een keten van verwijzingen. Spreken over God is daar het meest duidelijke voorbeeld van.
Maar zijn er dan ook harde getuigen waar het de vraag van God betreft? Als het de wetenschappers niet zijn, wie kunnen dan wel die rol vervullen? Als deze rol al te vervullen valt. Eeuwenlang hebben in de gelovige traditie de martelaren gegolden als de enige en ware harde getuigen want zij gaven hun leven voor hun geloof in God. Ze werden in de tijd van de Romeinse keizers ‘en masse’ ter dood gebracht in de arena’s en voor de leeuwen gegooid als vermaak voor een uitzinnige menigte. De uitdrukking dat de ‘kerk’ gegrondvest is op het bloed van de martelaren komt hiervandaan. Maar hoe hard is dit getuigenis? En is het wel een getuigenis dat kan concurreren met het bewijs van de exacte wetenschap? Gezien de huidige inflatie van het begrip martelaar, een begrip waarop ook talrijke zelfmoordterroristen heden ten dagen aanspraak menen te mogen maken, lijkt het me toe dat ook deze ‘harde’ getuigen, géén getuigen zijn die een definitief licht kunnen werpen op de vraag naar God. Beveelt God de aanslag aan op een school of op een bus onschuldige slachtoffers waaronder kinderen? Speelt God politieke spelletjes om vijandige regeringen onder druk te zetten? Is degene die verkondigt te handelen in de naam van God een echte gezant van God? Of is het eerder een psychopaat die om wat voor reden dan ook zijn leven en het leven van talloze onschuldige slachtoffers in de afgrond van de dood dreigt te werpen? Het feit dat de zelfverklaarde martelaar sterft is géén bewijs voor het bestaan van God en het doen van zijn wil. Trouwens dat bewijs werd in de tijd van de Romeinse keizers ook niet geleverd, hoewel het voorbeeld van het vrijwillige martelaarschap zeker indruk gemaakt moet hebben op talloze nieuwe gelovigen  en volgelingen van de nieuwe christelijke religie.
Moeten we het dan slechts doen met zachte getuigen? Is het harde bewijs onmogelijk te leveren? En als we nu eens vanaf de andere kant redeneren: waarom, zou het zachte bewijs niet voldoende zijn, waarom zou je harde bewijzen willen als in onze menselijke existentie weinig echt zeker is? Het Latijnse begrip contingentia, “toevalligheid”, waarschijnlijkheid kan hier uitkomst bieden. In dit begrip zit de onzekerheid als het ware opgesloten. Onzekerheid die fundamenteel is voor het menselijk bestaan en die de betekenisgeving van de mens in zijn bestaan en de beleving van de werkelijkheid kleurt en doortrekt. Slechts weinig is zeker en dat slechts nog binnen een bepaalde tijdspanne. Tijd en ruimte begrenzen datgene wat de mens aantreft en waarmee hij aan de slag kan in zijn werkelijkheid. Zijn leven is contextbepaald en gestuurd. Ook het zinontwerp dat de aangetroffen grenzen in een ander licht plaatst en dat ruimte schept blijft getekend door de fundamentele onzekerheid van het bestaan. En toch kan er ruimte ontstaan, een nieuwe vrijheid door de zaken uit de realiteit anders te duiden, door op een nieuwe wijze betekenis te geven aan datgene wat men aantreft. Door betekenisgeving schept de mens vrijheid en is hij in staat om de dimensies van zijn bestaan in een andere context te plaatsen. Het begrip God is een duiding van de werkelijkheid, een betekenisverlening aan de werkelijkheid die het contingente overstijgt en transponeert op een hoger niveau. Het begrip God toepassen en God relevant verklaren voor ons verstaan van onze existentie is letterlijk ruimte scheppen door een andere macht, een transcendentale macht, een macht die het profane overstijgt, en misschien wel grondvest, als diepere basis, voorrang te verlenen op het contingente wat we dagelijks aantreffen. We gaan dood, maar de dood heeft niet het laatste woord als we het begrip God hierbij betrekken. Dood en leven, leven en dood worden dan opeens situaties die niet meer alleen vanuit de profane werkelijkheid worden verklaard en geduid maar zij krijgen een nieuwe dimensie, een dimensie die letterlijk meer ruimte biedt aan ons beperkt profaan verstaan van deze beleefde werkelijkheid. Sacraliteit is letterlijk ‘apart gezet’ worden, ‘ernaast’ staan, niet helemaal deel uitmakend van deze zichtbare en vergankelijke werkelijkheid van dood = dood. Er is meer, er is een verder dan dat, een morgen, een nieuwe horizon, een nieuwe toekomst. De dood heeft niet het laatste woord. Het feit is niet zaligmakend.
Het doorbreken van dit inzicht is meestal géén hard gegeven. Het heeft meer met het zachte beleven van de werkelijkheid te maken, het intuïtief aanvoelen en duiden, het verwoorden en betekenis geven vanuit het besef dat woorden ‘leven’ kunnen geven, ook in situaties van schijnbare hopeloosheid. De diepste grondintentie van het zenboeddhisme, MU, de leegte, dat alles leeg is, niets gaat verloren en alles is met elkaar verbonden, verwoordt dit inzicht op een geheel eigen en unieke wijze. Leegte ervaren wordt dan tegelijk volheid ervaren, de ervaring van vervulling, vervolmaking en van niets. Volheid en leegte zijn in deze zin twee kanten van de medaille. Met het verstand niet te bevatten maar met het lichaam wel te ervaren.
En daar moeten we het mee doen. Het lichaam biedt ons deze mogelijkheid en het vormt de ultieme grens om de werkelijkheid, ook in haar overstijgende dimensie, te ervaren. “Opeens is de hemel vol engelen” en dan, niet veel later, gaat het gewone leven weer verder. Na de ervaring van ‘satori’, moet wel nog het toilet worden gepoetst en de aardappelen geschild. En toch is de tijd voor die ervaring en de tijd daarna niet hetzelfde. Er heeft een shock plaatsgevonden, een kwaliteitsomslag, een omslag in de beleving. Een beleving die nu opnieuw en vaak moeilijk, omdat de woorden ontbreken, geduid kan worden. De mystieke ervaring laat zich niet gemakkelijk beschrijven maar kan wel de nieuwe grondslag vormen voor een heel nieuwe stroom van betekenisgeving. Misschien komt verliefdheid wel het dichtst in de buurt van deze ervaring. Liefde die door het hele lichaam wordt gevoeld en waar je helemaal vol van bent. Waarschijnlijk nog nooit exact gemeten en aangetoond en toch met geen mogelijkheid te ontkennen, want dat zou een ontkenning zijn van een menselijke mogelijkheid die zich dagelijks aan ons voor kan doen. De haters en bestrijders van de godsdienst verdenk ik dan ook ervan dat zij vooral een papieren oorlog, een oorlog met woorden voeren, gevoed door hun rationaliteit waarin geen plaats is voor het onverwachte, het sacrale en het transcendente. Zij zijn de slaven van de materialiteit, de contingentie, het hier en nu en morgen niks meer. In feite verkrachten ze de hoop omdat ze geloven dat hoop een verzinsel is. Ze verwachten geen beter omdat ze niet meer geloven in de utopie van de messias. Ze zien zich zelf niet als messiaans instrument omdat de dood het bittere einde is en niet meer dan dat. En hoe hard ze ook schreeuwen en argumenteren, hoe hopelozer het klinkt in de oren van de goede verstaander. Want God is géén argument in een discussie, het is géén begrip in een filosofisch gesprek, het is een levenswerkelijkheid van mensen die zich niet willen neerleggen bij het hier en nu en die een morgen verwachten die beter is. God is vleesgeworden hoop in mensen. God is daadkracht in optimisten die geloven dat hun daden er toe doen. Maar die ook beseffen dat het niet alleen uit hun handen kan komen. Dat de contingentie niet vanuit het menselijk bestaan kan worden overwonnen, maar dat de hoop gevoed moet worden vanuit een andere dimensie. Eigenlijk is een gelovige niet meer dan een mens die durft toe te geven: “ik kan het niet alleen, help me, kom me te hulp!” En warempel de hulp is dan niet ver meer weg. “Wie oren heeft, wie ogen heeft….” En dat laatste, dat noem ik graag het kunstwerk van het leven.

John Hacking

Duisternis en licht

“De berg Fujiyama, die zelfs in de diepste duisternis overeind blijft!”*

“Oog in oog met de meest uitzichtloze vragen, bij de stem van je hart blijven.”

Dostojevski*

“Het is twijfel, twijfel tot het bittere einde. En precies dan en precies daar is er: het groot geloof dat in ons oprijst”

Lev Shestov*

Eigenlijk is de kern met deze drie citaten geduid. De diepste duisternis hoeft je niet te overweldigen. Uithouden, volhouden tegenover het verdriet dat als een oceaan aan je voeten ligt, een onmetelijke zee van lijden, generaties door, ziekte en dood, verderf en oorlog, vernietiging en onmacht.
Maar wat ligt er onder je voeten, waar sta je op, hoe houd je het vol? Je kunt langs deze zee van verdriet wandelen, je kunt stil zitten. Wachten. Uiteindelijk weten dat de zee voor je ligt maar dat je er niet in hoeft op te gaan. Want diep binnen in jou draag je het antwoord, je verlossing met je mee. Een nieuwe geboorte kan plaatsvinden als je de duisternis durft uit te houden, ze door je heen durft te laten gaan, en jij niet bang, afwacht op wat er zal gebeuren.
Twijfel als instrument, als methode om alle zekerheid te ontkrachten, te ontdoen van haar valse luister, haar schijn, haar vage beloftes. Er is geen zekerheid vast als een huis, als een berg. Er is wel een zeker volhouden in de twijfel, een vastberaden wachten, confronteren, weten dat het hart er nog is en dat daar een antwoord ligt. Het is een weg die alleen te begaan is, te volbrengen, door ervaring te ondervinden. Elke leerschool, elke theorie, elke optie kan niet om het gaan van de weg heen.
Maar twijfel is geen makkelijke weg. Velen schrikt de twijfel die tot het einde wordt volgehouden af. Niet voor iedereen is dit een begaanbare weg. Maar welke weg je ook inslaat, waar je ook je houvast zoekt, je heil, je verlossing, uiteindelijk zul je (eens) oog in oog komen te staan met de duisternis van de nacht, de duisternis van de dood, de duisternis van het niet weten, niet kennen, het niet begaanbare.
De Russische filosoof Lev Shestov brengt het alsvolgt onder woorden:
“Wat ik onder geloof versta is niet: geloven in iets dat van buitenaf gegeven is of wordt opgelegd. Integendeel: het is geloof dat oprijst uit de vraag zelf die in de diepten van het menselijk bestaan ligt. Het is totaal niet: geloof in iets dat wordt geleerd of in een uiteindelijk dogma waaraan men niet mag twijfelen. Integendeel: het is twijfel, twijfel tot het bittere einde. En precies dan en precies daar is er: het groot geloof dat in ons oprijst. Het is de grond van de Weg. Het is bovendien geloof dat zich uitdrukt in de praktijk. We kunnen niet anders dan dit geloof hebben.”*

Zonder duisternis geen licht, zonder twijfel geen inzicht, geen opnieuw geboren worden door de dood heen. Dat zou je ook de kern van de christelijke boodschap kunnen noemen: de dood heeft niet het laatste woord, de nacht is niet eindeloos en eeuwig. Jij draagt de kiem van verlossing met je mee en als je die weg durft in te slaan zal de nacht van de dood niet het laatste woord hebben. Mystici en Boeddhisten spreken over ervaringen van licht, verlichting, eenheid en verbondenheid met de omringende werkelijkheid. Een nieuwe geboorte uit de duisternis, uit de nacht. Christen spreken over een geboorte na de dood en het eeuwige leven. Misschien werkt de dood wel als scheidslijn tussen duister en licht voor hen die niet tijdens hun leven de twijfel aandurven en die weg ten einde gaan. Misschien is de dood voor hen die wel de weg van de twijfel gaan geen verschrikking meer maar een zacht afsluiten van hun weg. Laat de berg ons leren…
* Teksten geciteerd door T. Lathouwers in Volzin 23 feb 2007

Zingeving en religie bij jongeren

Zingeving en religie zijn thema’s die (weer) in zijn. Er mag over gesproken worden zonder dat er een zweem van oubolligheid en conservatisme aan vast hangt. Jongeren zijn geïnteresseerd in religieuze thema’s. Ze verkennen de markt van ‘welzijn en geluk’ ook op het religieuze vlak. In deze bijdrage werp ik een summiere blik in de keuken van de Studentenkerk. Ik laat zien hoe ik omga+ met vragen rond zingeving, religie en religiositeit onder jonge mensen. Ik baseer mij daarbij vooral op eigen ervaringen die veelal ontleend zijn aan persoonlijke gesprekken met studenten van de Radboud-universiteit te Nijmegen. Om stilistische redenen gebruik ik de hij-vorm. De lezer wordt uitgenodigd om overal waar hij staat ook zij te lezen.

Iedereen is welkom

Studenten lopen bij ons binnen om deel te nemen aan een activiteit die hen aanspreekt of omdat zij een luisterend oor verwachten in een persoonlijk gesprek. Ze hopen dat dit gesprek duidelijkheid kan bieden omtrent keuzes die ze moeten gaan maken of vragen waar ze mee zitten. Dat kunnen vragen zijn op het gebied van studie, relaties, persoonlijke interesses en ook op het gebied van geloven. Velen waarderen het dat wij als pastores belangeloos kunnen luisteren zonder dat er een beoordeling vanaf hangt. We zijn niet in dienst van de universiteit en we hebben er ook geen belang bij dat studenten sneller hun diploma halen. Daarvoor zitten wij niet op de campus.
Onze taak is het om een bijdrage te leveren aan het welzijn van studenten en medewerkers. Wij werken vanuit de kerken, zij hebben ons aangesteld om deze taak te vervullen. Daarmee hebben we tevens een voortrekkersrol in kerkelijk Nederland, een rol die niet overal wordt gewaardeerd[1]. Wij hebben contacten met jongeren van allerlei pluimage. We beperken ons níet tot gelovige studenten. Wij zijn er ook niet om jongeren de kerk in te praten. Maar we zijn wel levende getuigen van een gelovige traditie. In de Studentenkerk is elke student en medewerker van de universiteit welkom. Gelovig of niet gelovig, religieus geïnteresseerd of anti-religieus, onze deur staat altijd open.
Hoewel wij veel last hebben van oordelen in de trant van “kerk is niets voor mij” of “kerk is alleen voor gelovige studenten” slagen wij er in toenemende mate in deze hindernis te slechten. We zijn afgelopen jaar gestart met een plan om midden op de campus meer mensen te bereiken. Dat is niet eenvoudig omdat beelden hardnekkig zijn. Uit ervaring blijkt echter dat meer studenten gaan deelnemen, als zij zelf reclame maken voor een activiteit. De afgelopen jaren hebben wij als team geleerd meer te luisteren naar onderliggende verlangens en verwachtingen van jongeren. In de komende jaren gaan we activiteiten ontplooien om jongeren meer bewust te betrekken bij de opzet en uitvoering van ons programma en hen zelf initiatieven te laten ontwikkelen. In veel nieuwe kerkelijke religieuze bewegingen trekken jongeren al de kar, maar zij beperken daar hun werkterrein tot de eigen goegemeente. Ze zijn vooral gericht op verdieping en beleving van hun geloof. Een nieuwe dynamiek en enthousiasme zijn duidelijk aanwezig. Het elan van de jongeren die naar Keulen trokken tijdens de katholieke jongerendagen in 2005 om daar de Paus te ontmoeten maakt dit zichtbaar.
 
Religieus niet godsdienstig

“Ik ben door en door religieus, maar ik moet niets hebben van instituties”. Deze uitspraak van een student is echter nog steeds bepalend voor een groot deel van de jongeren in Nederland, ook op de universiteit. Zij associëren concrete kerkgenootschappen met onvrijheid, hypocrisie, kortzichtigheid en starheid. Onderzoekers voorspellen dat het kerkbezoek in de nabije toekomst in Nederland verder zal dalen. Deze houding typeert vooral de Nederlandse situatie die gekenmerkt wordt door het zelf bij elkaar zoeken van een passend religieus pakket dat niet teveel eisen stelt aan het dagelijks leven. Vooral gelovige studenten uit andere landen staan hier soms raar van te kijken. In discussiegroepen krijgen we dan ook wel eens het verwijt dat wij als Nederlanders missionarissen naar Afrika hebben gezonden, maar zelf hebben we teveel losgelaten van wat in de oren en ogen van bijvoorbeeld een katholieke Afrikaan als heilig wordt beschouwd: de zondagsrust, de biecht, het (elke dag) vieren van de eucharistie, vasten, geen seks voor het huwelijk enzovoort.
Volgens een recent onderzoek bestaat de topvijf van levensdoelen voor jongeren uit: vrijheid voor iedereen, het transcendente, het goede in, van en tussen mensen, geloof in jezelf en steun hebben aan elkaar.[2] Kortom allemaal doelen die niet echt helder zijn omschreven en daarom door iedereen kunnen worden aangehangen. Het is dan ook typisch dat een term als ‘ ietsisme’  in Nederland kan worden uitgevonden om iets heel vaags op het gebied van geloven aan te duiden. Veel studenten geven aan dat ze wel ergens in geloven: ze noemen dan een hogere macht, een leven na de dood, de overwinning van het goede, wedergeboorte, lotsbestemming enzovoort. Velen geven ook aan af en toe te bidden hoewel ze zeggen niet te geloven in een persoonlijke god. Voor onderzoekers is deze situatie in vergelijking met andere landen in Europa en in de wereld vaak ongerijmd.
Deze Nederlandse situatie is zodanig dat het niet vanzelfsprekend is dat jongeren bij ons binnenlopen om te kijken of er iets van hun gading is. Sommigen doen dat wel en staan dan versteld van de breedte van ons programma-aanbod. Zo bieden wij naast een oriëntatie in de verschillende godsdiensten, waarbij we o.a. op bezoek gaan in een moskee, een synagoge, een christelijke kerk en een hindoetempel, een bijbelcursus, een gespreksgroep rond geloof en leven (typisch religieuze activiteiten), ook een verkenning aan van het leven ná de studie, onderlinge ontmoetingen in de vorm van eetgroepen, gesprekken met docenten over motivatie en inspiratie, wandeltochten en meditatiecursussen. Activiteiten die niet persé door een religieuze thematiek gekleurd zijn. Zouden we alleen vieringen en bijbelcursussen aanbieden, dan zouden we nooit zoveel geïnteresseerde studenten bereiken als nu.

Religieus betrokken zonder ‘commitment’

Een aantal jongeren zoekt in de religie een vorm van houvast. Het sterkst is dit bij jongeren die zich aansluiten bij een streng christelijke vereniging of andere gelovige organisatie. Buiten- en binnenkant van geloven worden expliciet op elkaar afgestemd door het volgen van de regels die het gebedsleven, de studie, de omgangsvormen en het dagelijks leven (kleding) bepalen. De Islam oefent op sommige studenten een aantrekkingskracht uit omdat de regels helder en navolgbaar zijn. Een aantal studenten heeft zich in de loop der jaren bekeerd tot de Islam. Binnen ons gebouw hebben de beschikking over een moslimgebedsruimte en daar maken veel moslimstudenten gebruik van. Een van de voordelen van deze ruimte is het nauwe contact dat wij zo met moslimstudenten en hun vereniging kunnen onderhouden. Dit heeft geleid tot bijeenkomsten waar de dialoog centraal staat, maar ook tot ontmoetingen met maaltijden waar allerlei vooroordelen besproken kunnen worden. Toch is de groep die zich gelovig noemt klein in verhouding tot de rest van de universiteit.
De grootste groep studenten die bij ons binnenkomen om deel te nemen aan een activiteit zijn studenten die in het religieuze zijn geïnteresseerd maar die zichzelf niet als gelovige willen omschrijven. Ze zijn nieuwsgierig, ze staan open voor religieuze denkbeelden maar willen zich er niet mee identificeren. Vaak uit schaamte voor medestudenten, maar vooral, zo vermoeden wij, omdat zij zich niet willen verbinden. Er is geen ‘commitment’ met betrekking tot een bepaalde religie. Religieuze bewegingen krijgen niet altijd een goede pers en daar willen ze niet mee worden vereenzelvigd. Dat alles brengt ons als christelijke organisatie in een lastig parket. Voor de behoudende christenen zijn we níet religieus genoeg, voor de massa van de studenten klinken we teveel naar kerk omdat we dit begrip in onze naam meevoeren. We staan dus voor een moeilijke uitdaging om onze positie te verhelderen en om onze doelgroep uit te breiden.

Zoektocht naar zelfverheldering

Een aantal studenten, gelovig of niet gelovig, komt bij ons binnen voor een gesprek. Dit persoonlijk gesprek werkt vaak als een vorm van zelfverheldering. Vragen als ‘wie ben ik, wie wil ik zijn, waarvoor zet ik mezelf in, wat wil ik bereiken, met wie voel ik me verbonden’ komen dan aan de orde. Alleen al het stellen van deze vragen in een gesprek kan structurerend werken. Studenten worden uitgenodigd om naar zichzelf te kijken en te vertellen wat ze zien. Niet alleen de waarneming is daarbij belangrijk maar ook het gevoelsleven. Er is momenteel een grote behoefte bij jongeren aan structuur en oriëntatie. Wij merken dit bijvoorbeeld in de antwoorden die gegeven worden op het enquêteformulier na een meditatiecursus.
Velen geven aan dat ze ‘vooral in hun hoofd zitten’. Sommigen vertellen dat ze géén contact kunnen maken met hun gevoel. Soms hebben ze géén idee hoe ervaringen voelen omdat ze aan het piekeren slaan. In plaats van hun dag met overleg in te delen beginnen ze op de verkeerde momenten aan de verkeerde dingen: laat in de avond studeren en dan uren wakker liggen omdat het niet lukt. Omdat ze toch dat tentamen moeten halen maar ook weten dat het zó niet gaat.
Zo zijn er nogal wat jongeren die voor zichzelf de lat heel hoog leggen. Ze vinden dat ze een prestatie moeten leveren. Als je navraagt van wie dat moet, blijkt vaak dat ze zichzelf in een soort situatie plaatsen waarin weinig ruimte is voor zelfrelativering, ontspanning en genieten. Ze moeten zoveel. Niet alleen tentamens goed maken, maar ook nadenken over hun toekomst, over keuzes, over vriendschappen, werk en carrière. Velen lopen dan ook rond met lichamelijke klachten die soms tegen een ‘burnout’ aanzitten. Ze veroordelen zichzelf als niet uitkomt wat ze hebben gepland. Maar als je vraagt ‘waarom zou je jezelf zo hard veroordelen?’ gaan ze daar over nadenken. Ze ontdekken dat ze een keuze hebben, dat ze níet vast zitten aan de eenmaal ingeslagen weg. Deze ontdekking werkt bevrijdend. Maar vaak is dat niet van lange duur en vallen ze weer terug in hun oude patroon. Sommigen durven het aan om een onderzoek te doen naar zichzelf via de Zelfkonfrontatiemethode. Vanuit de Studentenkerk bieden wij deze diagnostische methode aan studenten aan, om belangrijke vragen en problemen uit te zoeken. De uitkomst van het zelfonderzoek legt altijd de vinger op de wonde, maar het is aan de student zelf om de opgedane zelfkennis om te zetten in werkbare praktijk. Veel diagnoses komen erop neer dat de persoon in kwestie zichzelf gevoelsmatig tekort doet omdat hij de belangen van anderen laat prevaleren boven zijn eigen gevoelsmatige belang. Onplezierige gevoelens laten zich echter niet onderdrukken. Hoe meer druk wordt uitgeoefend om ze niet toe te laten, hoe sterker ze de kop opsteken. Zo zijn er de laatste jaren studenten die vertellen over de moeilijkheden die ze ondervinden omdat ze als het ware in twee culturen leven: van huis uit streng christelijk of moslim, en als student graag alles willen meemaken, genieten van uitgaan, seks en drank. Dat brengt velen in een moeilijke positie. Of studenten uit de Antillen of Indonesië die kost wat kost willen slagen in Nederland, ze willen zich bewijzen en carrière maken, maar ze zijn ziek van heimwee en het gebrek aan persoonlijke warmte en contacten zoals ze die thuis gewend waren. Studenten geven aan dat het nú de tijd is om te genieten: zoveel en zo vaak mogelijk. Daarom stellen ze keuzes voor het maken van een afspraak soms uit omdat er nog een sms’je binnen kan komen met een leuker voorstel. Ik noem dat wel eens de generatie die “alles wil, die niets tekort wil komen, en het liefst alles achter elkaar”. Tegenslagen zoals het uitgaan van een verkering of het niet behalen van een diploma, de dood van een dierbare, vallen dan rauw op het dak. In een gesprek kun je echter ook de mogelijkheden belichten die deze nieuwe situatie met zich mee brengt, de kansen die er liggen en de winst als de beproeving wordt doorstaan.

Religie niet los verkrijgbaar

Voor ons werk maakt het niet zoveel uit of mensen wel of niet religieus zijn. Als zij een beroep op ons doen staan wij klaar. Voor mijn werk hanteer ik zelf een bepaalde bril om vragen in een perspectief te plaatsen waardoor je er grip op kunt krijgen. Daarbij speel ik leentjebuur bij de religie als zodanig. Persoonlijk beschouw ik religies als uitnodigingen om de werkelijkheid eens anders te bekijken. Religies bieden een soort zinperspectief dat houvast kan bieden in het leven. In principe heb ik géén oordeel over de betekenissen die een student geeft aan zijn leven en aan zijn religieus zelfverstaan. Ik kan er wel een mening over hebben maar die geef ik alleen als er naar wordt gevraagd. Veel studenten hebben het gevoel dat ze zwemmen. Er is een overaanbod aan mogelijkheden en visies. De wereld is niet alleen gefragmenteerd, niet alleen pluralistisch, ze is groot en klein tegelijk. Elke bestemming ligt binnen handbereik en communicatie kan met iedereen ter wereld plaatsvinden. Maar de vloed aan informatie is zo groot dat studenten door de bomen het bos niet meer zien. Religies bieden verhalen en vormen van gedrag aan om over na te denken, om na te volgen en om zelf uit te dragen als de zinvolheid ervan door de persoon wordt ervaren. Een religie wordt echter pas zinvol als een student ontdekt dat zijn persoonlijk leven zin krijgt door dit (nieuwe) perspectief. Zij worden dan niet alleen gegrepen door de idealen die in de religie worden uitgedragen, maar ze merken dat ze ook een levensdoel krijgen dat bevrediging schenkt.
Religies gaan in feite in hoofdzaak over drie dingen: ze brengen verbindingen tot stand tussen mensen onderling (gemeenschappen) en mensen en God of het goddelijke. Ze vormen een bron van inspiratie waardoor je het ook vol kunt houden in moeilijke tijden. Veel religieuze verhalen gaan hierover. En ze geven een motivatie voor en een antwoord op de vraag waarom je leeft. In gesprekken met studenten houd ik deze drieslag voor ogen omdat deze drieledige structuur kan dienen als uitgangspunt voor mijn verdiepende vragen.
Ik vergelijk het verhaal dat door de student wordt verteld vaak met een landschap, een huis of een kamer. Wat tref je allemaal in dat landschap aan, of in dat huis. Hoe is het bevolkt, gestoffeerd, hoeveel ramen en deuren zitten erin, welke wegen zijn aangegeven, welke onhelder. Door vanuit deze beeldspraak te luisteren en de ander uit te nodigen om eens mee te kijken naar zijn eigen verhaal worden betekenissen helder. Elk verhaal, ook het religieuze is een verzameling van betekenissen. Winstpunt van de zelfkonfrontatiemethode is dat betekenissen niet alleen helder worden maar ook kunnen verschuiven. Door de koppeling van betekenis en gevoel wordt een nieuwe wereld zichtbaar. Studenten ontdekken nieuwe samenhangen terwijl ze vertellen over hun leven. Of ze geven aan dat ze voor de eerste keer van hun leven dit aan iemand durven te vertellen wat ze al jaren met zich mee dragen. Ik beschouw dergelijke gebeurtenissen altijd als een vorm van geboorte: opeens durven ze ervaringen onder ogen te zien, er woorden aan te geven en er iets mee te gaan doen. Mijn werk beschouw ik dan ook voor een groot deel als een vorm van geboren laten worden: latente betekenissen en antwoorden die de student reeds lang met zich meedroeg boven halen door het stellen van de goede vragen. Ik vermoed en ben daar zelfs van overtuigd dat ieder mens de existentiële antwoorden die voor hem belangrijk zijn en waar hij naar op zoek is, in principe met zich meedraagt. Ik werk met een groot vertrouwen in de mogelijkheden van mensen en ik wil mijn werk toegewijd doen. Dat is mijn, zo zou je kunnen zeggen, privé-vertaling van de navolging van Christus: geloven in mensen én hun capaciteiten. En een crisis beschouwen als uitdaging en niet als oordeel. In die zin ben ik door en door religieus gemotiveerd omdat het doel verder ligt dan het hier en nu. En daar is volgens mij niets mis mee.

John Hacking

[1] Momenteel wordt er binnen de katholieke en de protestantse kerken flink bezuinigd op het studentenpastoraat. In de katholieke kerk vooral om ideologische redenen omdat de oecumene in praktijk gebracht door de studentenpastoraten wordt afgekeurd en omdat de kerk zich wil concentreren op katholieke jongeren binnen de parochies. In de protestantse kerken is vooral geldgebrek een van de redenen om te bezuinigen. Ook het gebrek aan visie op pastoraat aan jongeren in de toekomst is hier debet aan. Van de andere kant zijn veel studentenpastoraten er niet in geslaagd om aan hun eigen achterban het belang van hun werk te laten zien.
[2] Geloof? ff checke! Onderzoek naar jongeren en zingeving door Monique van Dijk-Groeneboer, Jacques Maas, Utrecht 2005: KTU

MINOLTA DIGITAL CAMERA
Krimml – painting

Werken in de Studentenkerk: een kwestie van vertrouwen geven  – en van vertrouwen vinden…

In deze bijdrage bespreek ik de vraag waarom studenten kunnen vertrouwen op de Studentenkerk en wat dit vertrouwen hen kan opleveren. Vervolgens hoe je als studentenpastor dit vertrouwen kan winnen en behouden. Eerst echter sta ik stil bij het begrip vertrouwen en werk dat uit op basis van enkele overwegingen. Tenslotte sta ik stil wat dit alles kan betekenen voor een basaal religieus vertrouwen van de kant van de student en de studentenpastor.

1. Vertrouwen en trouw

Op vertrouwen en trouw is de wereld gegrondvest. Zonder vertrouwen vaar je níet wel want een leven gekleurd door argwaan is ‘zwaar’ (en) vermoeiend en niet te harden. Dit basisgegeven ligt eigelijk aan de oorsprong van ons beleven van de dagelijkse werkelijkheid. Misschien staan we er niet zo vaak bij stil en hebben we niet echt in de gaten dat vertrouwen de vaste grond onder onze voeten is. Maar hoe zou je anders kunnen genieten van wat de dag je brengt als je telkens bedacht moet zijn op bedreigingen, op tegenslag en op ongeluk. Kortom de wereld draait door, omdat mensen “grosso modo” ervan uitgaan dat morgen niet anders zal zijn dan vandaag, en dat de acties die vandaag worden ondernomen zin hebben voor de dag van morgen en overmorgen. Maar is dat werkelijk zo? Je eigen leven kan door een plotseling noodlot, een ongeluk een lichamelijke klacht opeens afgelopen zijn. Garanties heb je niet. Toch leven we meestal niet met de voortdurende angst voor dergelijke gevaren. Uitzonderingen natuurlijk daargelaten.
Vertrouwen is ook een andere vertaling van het begrip “geloven”. “Pisteuo”, Grieks voor geloven, betekent eerst en vooral vertrouwen op, durven te vertrouwen op iets dat groter dan jou is. Geloven in God is dus eigenlijk vertrouwen (op God) dat het (uiteindelijk) goed komt. Deze grondbetekenis van het woord geloven, in tegenstelling tot de betekenis van geloven in iets als “waarheid”, als “waar gegeven”, komt in discussies over de betekenis van geloof veel minder aan de orde. In geloven gaat het allereerst om vertrouwen. Daarna pas komen de inhoud van dat geloof en de vormgeving aan de orde. Maar meestal beginnen de discussies over zin en onzin van geloven meestal met de vorm en de inhoud. Stel nou dat je een discussie, ook met niet religieuze mensen, zou voeren over de garanties en zekerheden die je in je leven denkt te hebben vanuit je levensinstelling, je hoop en je verwachtingen en de uiteindelijke zinvolheid van de dingen die je onderneemt, dan zul je waarschijnlijk merken dat er niet zoveel tegenstellingen zijn als je op het eerste gezicht zou vermoeden. Dat laatste is natuurlijk mijn persoonlijke (maar ook stellige) overtuiging. Als je over de dingen praat ‘die er toe doen’, dan is er niet zoveel verschil tussen mensen.
Dat zelfde ervaren we ook in ons werk in de Studentenkerk. Studenten, gelovig en ongelovig, twijfelend en zoekend, komen met allerlei vragen en twijfels, allerlei onzekerheden en zijn soms op zoek naar vaste grond. Natuurlijk hebben wij de wijsheid en de waarheid niet in pacht. Ook hebben we meestal niet de antwoorden. Maar wat we wel kunnen doen is luisteren en mee-kijken, meeleven met de richting waarin gedacht en gevraagd wordt. Aldus soms even een pas op de plaats maken, even een adempauze, kijken welke richtingwijzers, welke handvaten je hebt om de situatie goed in te schatten.
Vanuit de Studentenkerk vinden wij het een belangrijke opdracht om trouw te zijn aan deze “missie” om studenten die bij ons aankloppen serieus te nemen en met hen in gesprek te gaan over de thema’s die hen bezig houden. Natuurlijk bewaken wij daarbij onze grenzen, dat wil zeggen dat het soms voorkomt dat studenten meer gebaat zijn met een gesprek bij de Dienst Studentenzaken. Dan verwijzen we hen door, dat gebeurt soms. Omgekeerd komt het ook voor dat studenten door de studentenpsycholoog worden doorgestuurd om met een van ons te praten over zingevingsvragen, religieuze vragen of andere thema’s die hun leven betreffen (o.a. rouw en verdriet omdat we twee keer per jaar een gespreksgroep voor studenten i.s.m. een psycholoog van de RU organiseren rond deze thematiek).

2. Vertrouwen in de Studentenkerk

Waarom kunnen studenten vertrouwen op de Studentenkerk? Het begrip Studentenkerk wil ik in dit verband versmallen tot de studentenpastores die hier werkzaam zijn omdat zij het zijn die de gesprekken voeren met studenten.
Integriteit en betrokkenheid staan bij ons hoog in het vaandel. Integer vooral ook in ons gedrag naar studenten toe. We praten niet over cliënten, niet over patiënten, we hebben het niet over onderdelen van de student (armen, benen, hoofden zoals vaak in de medische wereld), als we met studenten in gesprek raken. De hele persoon staat centraal, zoals hij of zij voor ons zit, met zijn of haar hele hebben en houden en de wijze waarop de persoon zelf betekenis geeft aan zijn leven en aan zijn ervaringen. Die betekenis gaan we niet afkeuren, niet corrigeren, niet aanpassen aan onze eigen waarden en normen. We laten haar staan voor wat ze is want het is de betekenis van de persoon zelf. Pas als de persoon in kwestie zelf vraagtekens zet bij zijn leven en de betekenissen die gegeven worden en een van ons uitnodigt om kritisch mee te kijken kun je indringende vragen stellen. Maar nogmaals, pas als we daartoe worden uitgenodigd om met de persoon ‘in gesprek te gaan’.
En dan nog is het makkelijk praten vanaf de zijlijn. Adviezen zijn snel gegeven maar of ze werkelijk zin hebben? Advies is een gevaarlijke gift, zei een van de elven al in de boeken van Tolkien “In de ban van de ring”. Gift zowel als gave en als vergift. Ieder mens staat in zijn eigen schoenen en die plek is niet verwisselbaar. Dat is een belangrijk uitgangspunt voor gesprek.
Daarnaast zijn we betrokken op de persoon en wel in zoverre we dat kunnen waarmaken vanuit onze professionaliteit. Zoals gezegd kun je voor studenten de echte problemen niet oplossen, dat moeten ze zelf leren doen, maar je kunt hen wel begeleiden, ‘coachen’ om deze hippe term maar eens te gebruiken, en bevragen. Betrokkenheid wil hier ook zeggen dat wij het als een van onze kernopdrachten beschouwen om mensen vanuit ons hele hebben en houden aan te spreken, met alle kwaliteiten en mogelijkheden die we zelf in huis hebben, leunend op onze eigen ervaringen en leermomenten uit ons leven.
We hoeven dus niet te schromen om af en toe persoonlijk opgedane ervaring in te brengen in het gesprek. Zelfs niet onze twijfels en onze eigen vragen. We zitten hier niet als deskundigen die op alles een antwoord hebben en die even zullen vertellen hoe het zou moeten. Zelf ervaren en bewust beleefde onzekerheden en twijfels spelen net zo goed een rol. Want ook voor ons geldt vaak genoeg dat leven ook soms een kwestie is van vallen en opstaan.
Tenslotte houden wij alles wat onder vier ogen en in vertrouwen wordt gezegd binnenskamers. Noem het maar ‘biechtgeheim’ of beroepseed, centraal staat dat je als student vrank en vrij bij ons kunt praten over wat je bezighoudt en waar je graag over in gesprek gaat. En als je dat van tevoren weet geeft dat een gevoel van veiligheid. Als studentenpastores kunnen wij ons onafhankelijk opstellen, want we zijn niet in dienst van Studentenzaken. We gaan niet over slagingspercentages, het behalen van diploma’s in een zo kort mogelijke tijd, het aangaan van een lening, het verlenen van een bindend studieadvies en noem maar op. Met ons kun je praten over wat je bezighoudt zonder repercussies voor de beoordeling van je studieresultaten. Ook dat bevordert de vrijheid en openheid in een gesprek.

3. Het vertrouwen winnen van studenten

Hoe winnen we het vertrouwen van studenten? Waarom zouden ze bij ons aankloppen, meedoen aan een activiteit, ons bevragen op onze mogelijkheden, ons raadplegen voor een gesprek? Dat is eigenlijk heel eenvoudig. Door open en transparant te zijn in ons optreden, geen verborgen agenda’s, geen zieltjes winnen voor een godsdienst, duidelijk communiceren waar we voor zijn en waar we voor staan. Ons gaat het welzijn van studenten ter harte, daarvoor zijn we aangesteld. Daarvoor zetten we ons in. We doen dat vanuit een christelijke (religieuze) inspiratie waarbij voor mij persoonlijk geldt dat het christendom zeker niet de enige maatstaf is. Andere religies en opvattingen hebben ook veel te bieden aan inspiratie en waardevolle gedachten en praktijken.
Wil je met ons praten over geloof, prima, wil je dat niet, ook goed. Wij bepalen niet de agenda van het gesprek. Wel bieden wij in onze bezinnings- en verdiepingsactiviteiten ook specifiek gekleurde christelijke onderdelen aan, dat is ook logisch, maar dat wil niet zeggen dat deze exclusief zijn en dat enkele gelovige studenten bij ons welkom zijn.
We hebben in de beeldvorming veel last van (voor)oordelen waar het onze naamgeving betreft omdat wij ons expliciet Studentenkerk noemen. We willen niet onder stoelen of banken steken dat wij ook ‘kerk” zijn, maar voor ons is dat begrip niet = gelijk aan geslotenheid, ouderwets, bekrompenheid, kortzichtigheid en intolerantie. De predikaten die ik hier heb opgenoemd voor het begrip kerk hoor je wel eens bij studenten die van mening zijn dat wij hen als Studentenkerk helemaal niets te bieden hebben op basis van deze kwalificaties. Alleen is het dan ook jammer dat deze studenten nooit de stap durven te zetten om de drempel te overschrijden en eens binnen te kijken naar wat we werkelijk te bieden hebben.
Om het vertrouwen van studenten te winnen zijn we niet bang om op studenten af te stappen en het gesprek aan te gaan. Dat geldt voor individuele studenten  als verenigingen van studenten. Thema’s die wij de moeite waard vinden en die volgens ons ook onder studenten leven brengen we ter sprake. Zo is het thema identiteit, de beleving van identiteit en de gestalte-geving van identiteit een thema dat breed leeft. Dat horen we voortdurend terug in gesprekken. Wie ben ik, wat wil ik, wat vind ik nou echt belangrijk, durf ik te zijn die ik wil zijn, of conformeer ik me nog steeds teveel aan opvattingen van belangrijke anderen zoals vrienden, partners, ouders, familie, medestudenten?
Het vertrouwen win je ook door een open houding. Als studenten het gevoel hebben dat ze serieus worden genomen, dat er echt naar hen wordt geluisterd is er al heel veel gewonnen. Kennismaking met de Studentenkerk via activiteiten, via bijeenkomsten en onderlinge gesprekken levert meestal positieve effecten op. Ons valt op dat vooral studenten die niet bang zijn de drempel durven te nemen om eens binnen te kijken wat we te bieden hebben. En als zij daar eenmaal van hebben geproefd volgen er vaak meerdere activiteiten waar ze aan deel willen nemen. De pretentieloosheid, het niet hoeven te presteren in de Studentenkerk, het jezelf kunnen zijn binnen onze muren en activiteiten, dat zijn belangrijke ontdekkingen. Even een rustmoment, een pas op de plaats, even aandacht voor jou als persoon, in combinatie met aandacht voor anderen binnen een groepsactiviteit of helemaal voor jezelf in een persoonlijk gesprek, dat kan ontzettend goed doen. Als je dat eenmaal hebt meegemaakt is het niet zo moeilijk om van vertrouwen te spreken en om dat vertrouwen vast te houden. Het zijn tenslotte de studenten zelf die bepalen of ze de inbreng van onze kant als zinvol en waardevol ervaren of dat ze geen behoefte hebben aan voortzetting en hernieuwd contact.
Wij zijn ons ook heel goed bewust dat veel contact incidenteel is, van voorbij gaande aard. Vier jaar studeren en dan weer op zoek naar een baan is een korte tijd. Veel studenten zetten hun eerste stappen pas binnen rond het afstuderen of als ze al een aantal jaren op de campus rondlopen. Helaas, zeggen wij dan, want we zijn overtuigd dat wij velen wat te bieden hebben.

4. Basaal religieus vertrouwen

Als je spreekt over het begrip vertrouwen en de werkelijkheid die hieraan ten grondslag ligt heb je het over een houding, een houding die kan uitgroeien tot een bewuste levenshouding. Hoe sta je in het leven? Wat is je basis, je grondhouding? Is dat er een van vertrouwen?
Als je spreekt over grondhouding mag je dat ook een vorm van religie noemen. Die vrijheid permitteer ik mij omdat ik religie en religieus verlangen basiskenmerken vind van het menszijn. Ik begrijp dat niet iedereen dat zo zal definiëren, maar ik neem die vrijheid. Godsdienst is voor mij een gekleurde vorm van religie, een verdere invulling waarin expliciet een “God” wordt beleden en riten en praktijken worden beoefend in het kader hiervan. Religie vind ik een breed en omvattend begrip. Religie zou ik willen definiëren als “het aanbrengen van een verbinding tussen het hier en nu en de uiteindelijke betekenissen die je aan je leven (en dat van je medemensen en deze wereld) zou willen geven.” Religie geeft dus op de een of andere wijze een antwoord op de vraag waarom je leeft en wat de zin van jouw leven is, hoe je die ervaart. Negatieve inkleuringen, atheïsme, het afzetten tegen vormen van godsdienst, het ontkennen van elke vorm van spiritualiteit en de zin ervan zouden ook wel eens heel religieus kunnen zijn omdat exact in het afzetten een missie wordt gevonden. En elke vorm van missie is een wijze van betekenisgeven en dus in mijn definitie een vorm van religiositeit. Ik vermoed dat de mens door en door religieus is, maar dan mag je dat begrip niet ‘eng-godsdienstig’ opvatten.
Als jij als mens het gevoel hebt dat jou leven een bepaalde zinvolheid heeft en dat het loont om daarover na te denken ben je in mijn ogen religieus en durf ik te spreken van een religieus en basaal vertrouwen. Vertrouwen is niet gelijk aan zeker weten, zekerheid hebben, of geen vragen meer hebben. Vertrouwen en een houding van vertrouwen wil niet zeggen dat er geen twijfels zijn of dat deze niet geoorloofd zijn.
Studenten die op zoek zijn naar vastere grond onder hun voeten verlangen vaak naar dit basale religieuze vertrouwen dat hun leven kan kleuren. Als ze ontdekken dat hun leven zinvol is, voor henzelf en voor anderen, gebeurt er iets. Opeens dagen er nieuwe perspectieven en is de horizon van zinbeleving anders gekleurd. Als ze ontdekken dat er wel degelijk vastere grond te vinden is, grond waarop ze kunnen staan en hun leven kunnen bouwen, dan durven ze ook op weg te gaan, stappen te zetten op hun levensweg, al is het op onbekend terrein. Wij maken dat mee met studenten die niet weten waarom ze leven, wat ze moeten ondernemen, welke keuzes ze moeten maken. Daaronder zit heel vaak een gevoel van “er niet mogen zijn, zoals je bent”, gevoed door ervaringen in het gezin en in de kennissen- en vriendenkring. De houding die dan wordt aangeleerd is er een van aanpassen om te overleven. Maar dat houd je niet een leven lang vol. In de Zelfkonfrontatiemethode die wij vanuit de Studentenkerk aanbieden blijkt dat soms heel pregnant. “Hoe lang wil je nog doorgaan met constant concessies te doen aan je omgeving en jezelf weg te cijferen?”. Dat laatste is eigenlijk een vorm van jezelf niet serieus nemen, niet goed voor jezelf zorgen en dus is dat uiteindelijk geen goede strategie. Moet je daar een leven mee doorgaan? Wat is de prijs die je gaat betalen hiervoor? Zelfvervreemding? Kortom elke bezinning start bij de vraag wie ben ik en wie mag ik zijn van mezelf, voor mezelf. Wie ben ik en waarop baseer ik dat, wat is de basis, de bodem onder mijn bestaan. Jezelf accepteren is het allereerste begin. De rest volgt daaruit. Ik noem dat laatste basaal religieus vertrouwen.
Als pastores proberen wij dat ook zelf uit te stralen. Wij hoeven niet perfect te zijn, niet fout-loos, geen supermens, geen supergelovige. Vaak hoor je dat wel eens dat men er soms vanuit gaat dat wij ook op het terrein van geloven een voorbeeld moeten geven en dat men van mening is dat ons geloof boven iedere twijfel verheven zou zijn alsof het hier abstracta betreft. Niets is minder waar. Voor mij persoonlijk geldt dat twijfel net zo waardevol is als vertrouwen (en geloven als vertrouwen). Want twijfel behoedt je voor overhaaste conclusies en valse zekerheden. Het leven kent veel te veel valstrikken en teleurstellingen dat je er zomaar van uit mag gaan dat twijfel overbodig zou zijn. Twijfel is echter geen argwaan, maar eerder een gezonde pas op de plaats, een stuk relativering en gezond mensenverstand. Niemand heeft ooit beweerd dat je je verstand moet thuislaten als je je inlaat met religie, met religieuze geschriften en godsdienstige praktijken. Ook binnen de geloven lopen veel idioten rond met absurde mensonvriendelijke ideeën. En die moet je zeker niet hun gang laten gaan. Want dergelijke mensen kunnen het voor veel anderen verpesten en daartoe hebben zij zeker niet het recht.
Als studentenpastor mag je je eigen gezicht laten zien zoals dat gekleurd is door je ervaringen en je verleden. Daarin oprecht zijn, trouw ook aan jezelf, je zwakke en sterke kanten goed zichtbaar, je mogelijkheden en onmogelijkheden bespreken en laten zien. Waarom niet, want wat heb je te verliezen. Met valse voorstellingen en foutieve verwachtingen kom je nergens. Zeker niet op het gebied waar dingen er echt toe doen zoals de serieuze vragen des levens. Daarom aan het slot hier geen moraal, maar een aansporing om niet bang te zijn, om te blijven zoeken, te hopen en te vertrouwen want je bent het zelf die dat vooral in de hand heeft en die daarin de stappen kan zetten die nodig zijn. Wij van onze kant zullen ons best doen om je vertrouwen in ons niet te beschamen. Nou heb ik dan toch nog een kleine “eigenwijze geloofsbelijdenis” uitgesproken, want ik ben van mening dat het hierop aankomt in alle menselijke relaties.
En mocht je met mij in gesprek of zoals je wilt in discussie willen gaan over deze bijdrage, aarzel dan niet. Mijn deur staat open. En die van mijn collega’s evenzeer.

John Hacking

LANDSCHAFT

Ihr hohen Pappeln – Menschen dieser Erde!
Ihr schwarzen Teiche Glücks – ihr spiegelt sie zu Tode!
Ich sah dich, Schwester, stehn in diesem Glanze.

Paul Celan

uit: Mohn und Gedächtnis 1952

Jaren geleden toen ik werkte als basispastor in de parochie Badhoevedorp kwam het wel eens voor dat parochianen werden begraven op het kerkhof van de buren, het oude dorpje Sloten, nu onderdeel van de gemeente Amsterdam. Sloten had een bijzonder kerkhof. Als je geen lid was van deze parochie en als je niet meer betaalde aan de actie Kerkbalans van de kerk van Sloten dan werd je zeker niet op dit kerkhof begraven. Veel parochianen die inmiddels in Badhoevedorp waren komen wonen betaalden dus nog trouw aan Sloten om daar, als het eens zover zou komen, begraven te kunnen worden.
Het kerkhof van Sloten was klein. Het lag op een verhoging van opgeworpen zand. Sloten was en is altijd poldergebied geweest. Dus veel water en veel weiland. Om de doden droog te houden moesten er extra voorzieningen worden getroffen. Om het kerkhof stond hoge populieren. Ze stonden als soldaten in een groot vierkant. Populieren houden van water. Dat kwam dus goed uit. Op een dag toen ik weer op dit kerkhof stond om de laatste handelingen te voltrekken, het zegenen van de kist, de bewieroking en het laten zakken van de kist in de aarde, keek ik naar de populieren. Ze waren gesnoeid. Hun kruinen waren eruit gehaald en nu nog meer dan anders stonden ze in het gelid. Toen moest ik denken aan het gedicht van Paul Celan: landschap. De vrouw die vol verdriet aan het graf staat, haar man achterlatend in de grond, een leven samen gedeeld dat nu ten einde is gekomen. Deze eenzaamheid, dit verdriet en dit moeten doormaken van het afscheid herken ik zowel in het beeld van de bomen, de populieren, als in de vrouw, de zuster uit het gedicht die in deze glans staat van de vijvers, zwarte vijvers geluk.
Het is een droevig gedicht, het maakt een gevoel van melancholie, van diepe onrust los. De bomen, mensen verdwijnen in de zwarte vijvers. Het geluk slokt hen op. Zo loopt het af met ons allemaal. We worden opgeslokt, ingeslikt door het lot. Ons aardse bestaan eindigt. Het geluk is voor ons te sterk, dat houden we niet vol.
De dichter Celan spreekt vanuit zijn eigen obsessie met de dood en het lijden. Zijn persoonlijke ervaringen (onder andere uit de Tweede Wereldoorlog waar zovelen het leven lieten) worden in dit gedicht vleesgeworden woord. Eigenlijk zou ik moeten zeggen boomgeworden woord. Mensen als bomen, en bomen als mensen. Maar ondanks het zwarte van de sfeer is er ook hoop. Hoe zou een aartsoptimist als ik die niet kunnen zien. Die hoop balt zich samen in het woordje ‘zuster. Én in de dichter zelf die ‘zijn zuster’ daar ziet staan en weet wat ze doormaakt. We staan weliswaar misschien alleen maar niet onzichtbaar. We worden opgeslokt door de dood maar niet zomaar. De dichter geeft geen verdere invulling. Dat is aan de lezer. Het uitroepteken achter mensen van deze aarde, is aan ons gericht. Wij zijn aangesproken. Wij zijn de mensen van deze aarde. Wij de lezers van deze Proviand. Het is een uitnodiging ook aan ons om met de dichter mee te kijken en te zeggen: zuster, broeder.

John Hacking

De balans tussen ambitie en persoonlijke ontwikkeling

Door John Hacking
Studentenpastor

In de cursus “Bijna afgestudeerd en wat nu?”  komen studenten die zijn afgestudeerd of die voor hun afstuderen staan, drie avonden bij elkaar om ervaringen en verwachtingen uit te wisselen omtrent studie en loopbaan.
Het thema op de eerste avond is hun huidige situatie, wie ze zijn, wat ze tot nu toe hebben gedaan, (en waarom), en wat ze verwachten van de tijd na hun studie. De tweede avond gaat over verlangens, wensen, dromen en idealen. De derde avond over wat ze aan kwaliteiten en mogelijkheden in huis hebben. Kort samengevat handelen de avonden over: “wie ben ik, wat wil ik en wat kan ik.” De kracht van de avonden is dat studenten met medestudenten kunnen uitwisselen waar ze mee zitten, waar ze naar verlangen, waar ze bang voor zijn. Zo ontdekken ze dat zij niet de enigen zijn die vragen stellen bij hun verdere loopbaan. Of bij hun studiekeuze, die achteraf misschien niet zo goed is geweest omdat ze maar wat hebben gekozen zonder er zelf helemaal voor te willen gaan. Ouders, vrienden en betekenisvolle anderen hebben soms hun stempel gedrukt op een keuze. Sommigen waren goed in wiskunde op de middelbare school, dus werd op de universiteit hiervoor gekozen. Of psychologie leek wel leuk, want je ontdekt ook nog iets over jezelf, dus het werd psychologie bij gebrek aan alternatief. Maar als het eindpunt nadert en de keuze zich aandient om dan iets met dit vak wiskunde of psychologie te gaan doen wordt het soms problematisch. Wat wil ik ermee? Voor de klas staan en lesgeven, me verder bekwamen in onderzoek en de wetenschap ingaan? Of solliciteren bij een bank of een andere instelling waar wiskundigen worden gevraagd? Of bij een instelling voor de behandeling van psychische ziekten?
Vaak blijkt dat deze vragen pas urgent worden op het einde van de studie. Voor velen lijkt het wel of de maatschappij een groot zwart gat is, een sprong in het diepe. De veilige omgeving van de universiteit met het vaste collegerooster, de structuur die de studie biedt, de opgebouwde vriendenkring, dat alles moet worden opgegeven voor een ongewisse toekomst. Studenten die zich in hun studiekeuze laten leiden door een zekere ambitie en die helder voor ogen hebben wat ze willen, bijvoorbeeld arts worden of  tandarts, hebben een duidelijke focus. Hun studie is gestructureerd gericht op een concrete baan, hun perspectief is helder, en ook de stappen die zij hiervoor moeten zetten. Deze groep studenten neemt dan ook niet deel aan de cursus “Bijna afgestudeerd en wat nu?”.  De studenten die wel deelnemen worstelen bijna zonder uitzondering met de vraag “wat wil ik met mijn leven, welke kant ga ik op, waar doe ik het voor?” En precies op dit punt komt de relatie tussen werk/studie en zingeving/spiritualiteit/persoonlijke ontwikkeling ter sprake. Dit thema komt dan ook in alle avonden op verschillende wijze terug. Velen hebben nog niet echt een balans gevonden tussen datgene wat ze willen en datgene wat goed voor hen is. Ze hebben nog niet geleerd om hun eigen behoeftes serieus te nemen. Dat komt vaak omdat behoeftes voor de student in kwestie  niet altijd even helder zijn, soms zitten ze stopt onder andere vragen. Dat merken wij vooral in individuele gesprekken.  De nood is soms hoog. Studenten willen niet alleen maar afgerekend worden op prestaties, op studiepunten, op sociale vaardigheden. Ze willen ook gehoord en gezien worden met betrekking tot hun diepere verlangens, vragen rond leven en soms rond dood,  onzekerheden, schuldgevoelens, angsten,  opgedane positieve en negatieve ervaringen op het gebied van liefde en relaties.
In de loop der jaren hebben wij in ons werk ontdekt dat de maatschappelijke en sociale druk om te presteren is toegenomen. Onze maatschappij wordt steeds complexer en onoverzichtelijker. Om je te onderscheiden van de ‘grijze massa’ moet je opvallen, bijzonder zijn. Dit geluid komt vaak naar voren in gesprekken met studenten. Maar ook zelf leggen ze de lat hoog. Ze willen ook excelleren, vaak ongeacht de prijs die ze daarvoor moeten betalen. Studeren, zeker promoveren en baanbrekend onderzoek verrichten, lijkt soms op topsport. Je moet er veel offers voor brengen, je moet er soms veel voor laten, ook op het gebied van sociale contacten. De promotie gaat voor alles en docenten die studenten op dit pad begeleiden vinden het soms vanzelfsprekend dat werkweken van 70-80 uur worden gemaakt. In gesprekken met promovendi komt dan ook vaak de vraag naar voren hoe ze het volhouden, waar ze hun inspiratie vandaan halen en waarom ze een dergelijke investering van zichzelf eisen. Dan blijkt telkens weer dat ambitie een ding is, maar dat er ook een vaste basis moet zijn waar ze op terug kunnen vallen als het even tegen zit. Kortom dat ze in hun leven ontdekt moeten hebben wat echt belangrijk is en uit welke bronnen ze kunnen putten om het vol te houden. Het leven van een wetenschapper is tegenwoordig zo ingericht dat niet alleen de promotie extra offers vraagt aan tijd en inzet. Als je niet op de een of andere wijze helder hebt waarom je deze offers wilt brengen, hou je het niet vol. Dat wordt zichtbaar in persoonlijke gesprekken met studenten die slachtoffer worden van een burn-out. Naast talent en inzet is motivatie een voorwaarde om te slagen in je studie en je werk. En die motivatie moet ergens vandaan komen. Een aantal studenten geeft in de cursus “Bijna afgestudeerd wat nu?” aan dat het hen heerlijk lijkt om eindelijk een eigen inkomen te hebben. Gewoon materieel goed kunnen leven. Anderen daarentegen vinden dat niet genoeg. Zij verlangen meer. Vooral bij vrouwen is de wens naar een gelukkig gezin soms sterk aanwezig. Centraal staat dan de vraag hoe de carrière te combineren valt met een gezinsleven. Weer anderen gaan een heel andere richting uit. In de loop der jaren zijn er altijd een aantal deelnemers geweest die voor hun doen totaal nieuwe keuzes hebben gemaakt. Een switch in hun leven: in plaats van psycholoog yogaleraar worden, in plaats van biologie studeren kunstzinnige therapie gaan doen. Zij hebben een nieuwe weg ingeslagen die beter bij hen past. “Een mens zal zich altijd blijven afvragen waar de goede wind blaast”, om een oude western te parafraseren. Maar daar kom je alleen maar achter als je die weg gaat. Het gaat om de weg, het onderweg zijn, niet om het doel.

DSCN9265

 
De coördinaten van de stilte

Over de stilte niets dan goeds. Stilte in de tijd, in de loop der dingen. Op je plaats komen, de deur in het slot, eindelijk thuis. Stilte is een vorm van ruimte. Stilte is lege ruimte, een open plek in het bos, in het lawaai van alledag, de gedachtestroom die bijna zonder pauze door je hoofd kan gaan. Stilte is níet ingevulde ruimte. Maar stilte heeft net als ruimte contouren nodig, een afgrenzing. Zoals de randen van het vat het pas mogelijk maken dat het vat iets kan bevatten, zo kan de afgrenzing van de stilte deze mogelijk maken.
Maar hoe kan de stilte worden afgegrensd van het dagelijkse lawaai, welke contouren zijn nodig, binnen welke coördinaten kan de stilte plaatsvinden? Het antwoord is simpel: door de ordening van de tijd. Door de tijd af te grenzen, de tijd van de activiteit en de tijd van de rust, de stilte. De beleving en invulling van de tijd geeft ons de mogelijkheid in handen om de stilte te leren ervaren.
Stilte kun je vinden in een ruimte waar het stil is, waar het lawaai van buiten niet doordringt. Dat kan een voorwaarde zijn om kennis te maken met de stilte: deze ruimte opzoeken, tijd vrijmaken om in een stilteruimte te verblijven. Maar daarnaast kan echte stilte pas ontstaan in jezelf. De ruimte is hoogstens voorwaarde of kan dit proces van stil worden in jezelf bevorderen.
Maar wat is dit dan: “stil worden in jezelf”? Is er een knop die aan en uit kan worden gezet, geluid en gedachten aan of uit? En wat is het afdalen in jezelf dat zo vaak wordt genoemd en beschreven op momenten van stilte? Waarin daal je dan af en wat tref je aan? Ook wordt wel eens gezegd als je stil wordt van binnen, komt er plaats vrij voor God, kun je God in jezelf ontmoeten. Maar wat is dit dan en is dit voor iedereen ervaarbaar? Vragen, vragen.
Misschien moet je allereerst proberen los te laten. Los laten dat deze vragen op de een of andere wijze rationeel te begrijpen zijn en dus het antwoord te verkrijgen is via het verstand, via nadenken hierover. Maak je geen zorgen, laat maar gebeuren, ook als je niet weet waar je uitkomt, waar stilte je kan brengen.
Tijdens een wel gekozen moment van rust, van stil worden, kunnen allerlei gedachten je plagen, laat ze maar, ze zijn niet belangrijk. Hoe meer aandacht je eraan besteed hoe zwaarder ze wegen, hoe harder je probeert ze weg te duwen hoe meer ze zich opdringen. Laat ze boven komen, ze drijven vanzelf af op de stroom en tenslotte heb je er geen last meer van. Ze zijn als een rivier die nooit hetzelfde is, maar jij zit aan de oever en ziet ze als bladeren voorbijdrijven.
Wat blijft er over als de gedachten weg zijn gedreven? Niets. Leegte, een onbestemd gevoel, rust. Maar lukt dit wel? Bereik je deze toestand? Blijf je niet veel eerder het gevoel houden dat je langs de stroom zit en kijkt, ervaart, weet hebt van wat er langs komt zonder dat je het echt los kunt laten. Dát kan, en zal meestal ook het geval zijn. Stilte is géén doel, níet iets om te bereiken, waar een uitgestippelde weg je toe kan leiden. Stilte overkomt je, overvalt je, het is een stuk genade, dat wil zeggen het is een geschenk van buiten, zonder dat je er veel invloed op uit kunt oefenen.
Laat het maar gebeuren als je langs het water van je gedachten zit. Wie weet komt het zomaar vanzelf. Wat je echter wel kunt beïnvloeden, wat je in de hand hebt en wat de voorwaarde vormt om langs het water te gaan zitten, is het feit dat je wel bewust tijd moet maken, ruimte moet scheppen in je leven om te gaan zitten. Zonder dit laatste blijf je rennen en voortjagen, hol je jezelf voorbij en werk je en zet je jezelf in voor van alles en nog wat, maar wat is het resultaat? Nog meer druk, nog meer doelen, nog meer proberen te bereiken in nog kortere tijd.
Stilte is een bewuste pas op de plaats. En keuze voor creatief niets doen. Creatief omdat het scheppend is, het niets doen maakt van alles mogelijk. Wat je niet voor mogelijk had gehouden kan opeens helder voor je geest staan. Een beslissing waar je lang over in zat kan opeens helder zijn. Maar ook hier gaat het niet om creativiteit. Het scheppende, waar je in je dagelijks leven veel profijt van kunt hebben is een gevolg van de stilte, een mogelijk resultaat. Maar net zo min als de stilte een doel op zichzelf is, is het resultaat van de stilte dat.
Stilte is inhouden, wachten, diep van binnen weten, dat het hollen en jagen je niet verder brengt. Stilte is je leven ordenen, ruimte vrij maken om niets te doen, niets te willen, niets te hoeven. Dat hoeft geen hele dag, een moment op de dag, of meerdere momenten zoals in een klooster, kan genoeg zijn. In een abdij is het leven geordend door de zeven gebedsmomenten, zeven keer per dag stil staan bij jezelf, bij je relatie met de anderen, bij je relatie met God en bij de vraag hoe je God kunt dienen en hoe je zinvol leven kunt. Het antwoord luidt door gebed, door werken en door studie. Deze drieslag, waarbij het gebedsmoment en daarbij de ingepaste stilte het coördinatenstelsel vormt, is een geheel van actieve en passieve levensmomenten. Passief in de zin van niet werken, niet zorgen, niet actief iets ter hand nemen omdat het nodig is. Bidden als passief moment. Het zingen van psalmen, en inhouden tussen de woorden, het mediteren op de tekst, het stil zijn na het gezongen gebed. Het onderscheid passief actief is niet echt geschikt om het moment van stilte te omschrijven. Stilte is een vorm van leegte die zich aan dit onderscheid onttrekt. Het is de ruimte tussen de letters, tussen de woorden, het ontbreken van de inhoud, de vulling. Stilte is een niets, maar niets is niet omschrijfbaar, niet definieerbaar want de taal heeft er geen begrippenkader voor. Je kunt hoogstens aangeven wat het allemaal niet is, en niet wat het wel is. Het niets, de stilte is daarom een paradox, een complexe werkelijkheid van het niet er zijn en toch onontbeerlijk zijn opdat de dingen er kunnen zijn. Zoals de letters en de woorden pas zichtbaar worden omdat er ruimte, omdat er niets tussen zit, zo ook met de stilte, de leegte en het zijn der dingen. Stilte in die zin opgevat als ruimtelijke metafoor heeft ook zijn beperkingen, want wat is stilte in de orde van de tijd? Vooral als we de tijd niet lineair proberen voor te stellen, als tijdsruimte die volgt na elkaar, of als weg die doorlopen wordt. Stilte in de tijd onderbreekt dit lineaire karakter van de tijd. Er is even niets, geen voortgang, geen achteruitgang maar een breuk. De ruimte die er opeens even niet is.
Misschien is de eeuwigheid wel zo een vorm van stilte, en omgeeft de eeuwigheid ons dagelijks bestaan zoals het niets, de leegte ons omgeeft. Eeuwigheid in het ogenblik, in het hier en nu van dit moment, een oogopslag als het ware. Maar we weten allemaal dat dit hier en nu net als de eeuwigheid onbereikbaar is, niet te vatten met ons verstand, hoe dan ook niet is vast te houden met welke middelen dan ook. En toch is ons leven een aaneenschakeling van ogenblikken, ogenblikken met eeuwigheidswaarde. Uniciteit, onherhaalbaarheid, worden, het zijn categorieën die niet meer met begrippen nader te omschrijven zijn, dan met hetgeen we in huis hebben aan taal. Maar dat geldt voor alle beschrijvingen van de werkelijkheid. Onze woorden, onze begrippen vallen niet gelijk met de dingen die ze beschrijven. Onze woorden, onze taal verwijst, geeft betekenis in dit proces van voortdurende verwijzing, een constante semiose, betekenisgeving.
Voor de omschrijving van de stilte betekent dit dat stilte niet beschrijfbaar is alsof we zo er achter kunnen komen wat we in huis hebben. Maar is stilte dan wel echt ervaarbaar? Is het niet eerder een illusie die wij najagen? Een fictie, een mooi verlangen maar onbereikbaar? Er zijn getuigen, mensen die zeggen dat het wel kan, dat ze de stilte hebben ervaren en niet alleen de stilte maar ook iets van de goddelijke werkelijkheid die in deze stilte kan spreken. We hebben hun getuigenis, hun ervaringen in woorden gegoten die niet kunnen uitdrukken wat ze hebben ervaren. Hun taal is bij benadering, net als onze taal als we de liefde stem willen geven of het gevoel van eenzaamheid.
We kunnen deze getuigenissen wantrouwen of hen vertrouwen, dat wil zeggen geloof, schenken. Een andere keuze hebben we niet. En we kunnen proberen te trachten om hetzelfde maar dan anders, te ervaren in ons eigen leven. Maar ook hier geldt weer: niets is manipuleerbaar, of op herhaling ervaarbaar. Het blijft een geschenk, zo je wilt een geschenk uit de hemel. Zelf zul je de eerste stap moeten zetten, een stap om stil te worden, ruimte scheppen, een pas op de plaats. Dat kan elk moment, elke dag, elk moment van je leven. Wat zou je tegen kunnen houden, je hebt niets te verliezen. Stilte neemt je niets af, ze kan enkel geven.

John Hacking

De onttovering van de wereld  

“Het symbool geeft te denken: deze formule die ons enthousiast maakt zegt twee dingen; het symbool geeft; maar het geeft te denken, iets om te denken. Al gevend stelt het iets; de formule suggereert dus tegelijkertijd dat alles in raadselen al gegeven is, en dat men toch altijd weer alles moet beginnen en herbeginnen binnen de ruimte van het denken.” pag. 62

“Mijn overtuiging is dat men niet moet denken achter de symbolen, maar vanuit en volgens de symbolen, dat hun kern onverwoestbaar is, dat zij de openbarende grond van het woord vormen. Dat woont te midden van de mensen; kortom het symbool geeft te denken. Anderzijds dreigt het gevaar dat we de symbolen zogenaamd rationeel herhalen, dat we de symbolen, als zodanig rationaliseren, en ze zo verstarren op het vlak van de beelden, waar ze ontstaan en zich ontplooien.” pag. 72-73

Paul Ricoeur in Kwaad en bevrijding, Rotterdam 1969

De wereld lijkt onttoverd. Toegankelijk voor elke vorm van kennen lijken alle geheimen op termijn ontsluierd te worden. Het geheim van het leven en het geheim van de dood, het geheim van het ontstaan van de kosmos, het geheim van de energie en het geheim van God. Natuurlijk zal het nog even duren, maar het begin is gemaakt. De wetenschap wordt ingezet als instrument.
Maar valt er in deze nieuwe wereld nog wel te leven? Wil de mens wel wonen in een huis waarin geen donkere hoeken meer zijn? Donker omdat niet alles bekend is, donker omdat de duisternis veelbelovend is, omdat talloze projecties deze duisternis kunnen omzetten in licht. Duisternis die verlangens oproept, die doet huiveren en die met vreugde vervult omdat alles mogelijk is.
In een onttoverde wereld is datgene mogelijk geworden wat haalbaar is en daarbuiten is er niets. Daar moeten we het mee doen. De droom is (bijna) uitgeschakeld als de ervaring van de toetsbare en meetbare realiteit tot uitgangspunt dient voor onze wensen en verlangens. Of is er toch nog een klein, grijs, schemergebied, waar de droom kan aarden? Een klein beetje hoop dat de realiteit zoals we haar beleven ook een droom zal zijn? Want kunnen we bewijzen dat we reëel zijn? Dat de wereld om ons heen “echt” is zoals we haar ervaren, dat wil zeggen dat er geen alternatieven zijn? Met andere woorden gaan we op in de materiële wereld? Is dat onze laatste horizont? En stel nou dat we de geest poneren als alternatief. Een “durchgeisterte Welt” als mogelijkheid en als werkelijkheid. Komen we dan verder? Is dat ook geen luchtfietserij?
Een onttoverde wereld veronderstelt in de tijd een betoverde wereld. De inzet van de onttovering is bevrijding. Maar bevrijding waarvan? Van de betovering? Maar wat is dan de inhoud van de betovering? Wat is de bindende, verbindende, gevangen – makende kracht van de betovering? In welke gevangenis houdt de betovering ons gevangen? Naïviteit? Onwetendheid? Domheid? Magie? Waan? Fictie?
Werkt de betovering via het symbool? Wordt de (lijfelijke) beleving van de werkelijkheid en de geprojecteerde (vermoede) werkelijkheid bijeengehouden door het symbool? Een ervaring van eenheid op basis van een gevoel van integratie in een groter geheel zonder dat de aandacht voor het individuele, het bijzondere verdwenen is? En omgekeerd, is onze werkelijkheidservaring diabolisch geworden, dat wil zeggen gekenmerkt door fragmentatie, verscheurdheid, contradictie, verwarring?
De platte eendimensionale tegenoverstelling van licht en donker, een magische wereld en een verlichte wereld, een betoverde en onttoverde wereld, een symbolische orde en een diabolische orde in de werkelijkheid doet geen recht aan de meerzinnige beleving en gelaagdheid van de werkelijkheid. Zoals Paul Ricoeur terecht opmerkt bestaan er meerdere gestalten van de hermeneutiek naast elkaar en mogen we de ene niet tegen de andere uitspelen vanuit de gedachte dat een hermeneutiek de beste papieren heeft om de werkelijkheid te kennen. Alleen al onze lichamelijke gekleurdheid van onze beleving van de werkelijkheid geeft te denken en tekent ons menselijk perspectief. We kunnen ons niet verplaatsen in een plant of dier, een steen of een ander object om vanuit dit perspectief de omringende werkelijkheid te ervaren: het milieu, de context, de beleving van de seizoenen en de tijd als dat al mogelijk is. Het getuigt dan ook van hybris onze ervaring van de werkelijkheid te verabsoluteren terwijl we wezens zijn op doortocht. Misschien is ons leven wel een overgangsfase, een doortocht, met begin en eindpunt, binnen het kader van een groter geheel. Een kosmische reis. De hechting aan het lichaam door de ziel die beschreven wordt als een proces van wedergeboorte in het chassidisme en hindoeïsme heeft oude papieren en als beeld heeft ze een zekere aantrekkingskracht. Maar hoe het ook zij, welke symboliek er ook gekozen wordt om meer licht te werpen op onze menselijke existentie, garanties hebben we eigenlijk niet in handen en ook de keuze voor een hermeneutiek gebaseerd op een objectief controleerbare wetenschappelijke lezing van de werkelijkheid brengt ons niet echt verder. Opgesloten als we zitten in een voortdurende “semiosis” kunnen we niet buiten dit proces treden en vormt de taal en de betekenisgeving de structuur waaruit we niet kunnen ontsnappen. Misschien vormen daarom taal en betekenisgeving wel de gevangenisdeuren en muren van onze betoverde – onttoverde wereld. In beide fasen van betovering en onttovering is de taal hetzelfde gebleven. De bevrijding hoe dan ook ervaren kan zich niet losmaken van de taal. Taal en mens zijn met onzichtbare ketens verbonden en zoals Nietschze als wist, zijn dat de stevigste banden.
Dit beseffend zou het wel eens zo kunnen zijn dat theologen de nieuwe tovenaars van de toekomst kunnen worden: verhalen en beelden tot spreken brengen, symbolen inzetten om tot een nieuwe (aloude) ervaring van de werkelijkheid te komen, een ervaring van eenheid en verbondenheid, van aandacht voor het kleine en individuele, dwars tegen alle zakelijkheid en nuchterheid in, tegen alle overheersing van het monocausale economische denken dat alles tot nut en geld reduceert. Echt onttoverd is de wereld als de reductie volledig is geworden. Maar ook dat zal schijn blijken te zijn, een hersenspinsel, een fata morgana. De sluier, Maya, zoals de hindoeïsten zo mooi omschrijven, is ook hier niet echt weggenomen. Het symbool geeft te denken, omdat het geeft wat niet in het denken meer gedacht kan worden, hoogstens nog beleefd (waarschijnlijk), in het leven dat het waard is om geleefd te worden.

l1300511

Niets  

“Ik ben niets,
ik zal nooit iets zijn.
Ik kan ook niets willen zijn.
Afgezien daarvan, draag ik in mij alle dromen van de wereld.”

Deze woorden van Alvaro de Campos (een pseudoniem van de Portugese dichter Fernando Pessoa) doen mij denken aan het kerstverhaal. Dichters zijn vaak als geen ander in staat om tegenstellingen bij elkaar te verwoorden. Met schijnbaar vanzelfsprekend gemak schrijven zij over de grote dingen in het leven en als lezer wordt je soms meegesleept in hun prachtige beeldspraak. Mij overkomt dat vaker dat ik lezend in een dichtbundel ontdek hoe de woorden voor mij een eigen leven gaan leiden en dat ik houvast kan vinden in de beelden die de dichter ontwerpt. Misschien zult u zeggen ‘hoe kunnen beelden nou houvast geven’ of ‘hoe zijn beelden nou in staat om je de weg te wijzen in dit leven?’ Deze twijfel is begrijpelijk, we worden dagelijks overspoeld met beelden en gewaarwordingen. En vaak kunnen we er geen touw aan vast knopen en vallen er weinig levenslessen te trekken uit die stroom van beelden. De dingen van de dag vallen eerder over je heen dan dat je er bewust bij stil staat. En dat is nou ook precies het verschil met po‰zie. Als je een gedicht leest doe je dat meestal met aandacht, geconcentreerd en in stilte. Je probeert te begrijpen en te voelen wat de schrijver bedoelt, daarin probeer je mee te gaan, daarin kun je worden opgenomen, daarin kunnen ook je eigen ervaringen een plaats krijgen. En
als er dan zoiets als herkenning is, dan is je inspanning en je moeite niet tevergeefs.
In de beginregel van het gedicht de ‘Tabakswinkel’ die boven staat afgedrukt be
schrijft de dichter twee uitersten: een mens nietig, sterfelijk ‚n toch een vat vol dromen. Of in deze kersttijd: ‘het kindje in de kribbe, een k lein volslagen afhankelijk mensje, aan de borst van de moeder, en zo vol belofte, blijkt een verlosser voor velen, een mens die dromen kan laten uitkomen omdat hij zelf zo vol is van dromen.’
De ‘uitkomst van die droom’ beschrijft de evangelist Lucas in zijn Blijde Boodschap: ‘als het toch eens waar mocht worden…eindelijk vrede, géén oorlog meer, geen lijden en geen geweld, geen ziekte en geen dood…’
Met de komst van de ‘ver-losser’, de mens die ons vrij-maakt, die de banden ‘lost’ waarmee wij gebonden zijn aan het leven en het lijden, komt er hoop in de harten van de mensen. En het mooiste is, die verlosser komt in alle zwakheid, in de meest menselijke gedaante, als kleine mens ter wereld; een kind geboren uit een v rouw . Daarin lijkt hij op ons. Daarin kunnen wij ons met hem vereenzelvigen, en kunnen wij, wat nog belangrijker is, zijn droom voortzetten.
Want wij zijn ons bewust dat die droom van Jezus nog niet helemaal is uitgedroomd, de wereld is nog geen aards paradijs, er wordt door velen nog veel teveel geleden. Maar durven wij ons wel over te geven aan die grote droom van vrede, die droom die een einde wil aan alle menselijke geweld? Met al onze onmacht en ons besef van sterfelijkheid?
Opnieuw wil ik bij een dichter te rade gaan. Juan Ramón Jimënez, een Spaanse
dichter schrijft over de dood die elk van ons wacht, de volgende melancholieke
woorden:

“De allerlaatste reis.

En ik zal gaan.
En de vogels zullen blijven en zingen;
en blijven zal mijn tuin, met zijn groene boom
en zijn witte bron.

Elke avond zal de hemel blauw en vredig zijn.
en luiden zullen, net als vanavond,
de klokken van de kerktoren.

Sterven zullen zij die van mij hielden;
en het dorp wordt elk jaar weer nieuw;
en in elke hoek van mijn tuin met witte bloesems
zal mijn geest dronken van heimwee ronddwalen…

En ik zal gaan; en ik zal alleen zijn, zonder thuis,
zonder groene boom, zonder witte bron,
zonder blauwe en vredige hemel…
en de vogels zullen blijven en zingen.”

Dit gedicht heeft iets heel weemoedigs. Misschien wel door het besef dat het allemaal door zal gaan, ook als je er zelf niet meer bent. Alles waar je in je leven met volle teugen van hebt genoten is er ook na je dood, maar je hebt er zelf geen deel meer aan. Dat doet pijn, dat beeld kan verdriet bij je losmaken, heimwee, verlangen.
Maar toch is dat slechts ‚‚n kant van de zaak. Er is nog een ander gedicht van hem, een gedicht waar het onderscheid tussen leven en sterven langzaam vervaagt. En hoe vaker ik dit gedicht lees, hoe meer ik moet denken aan het lot van Jezus, en aan de beschrijvingen van mystieke ervaringen van onze grote mystici.

“Mijn hart is nu zo zuiver, dat het om het even is, of het sterft of zingt.
Het kan het boek van het leven vullen of het boek van de dood.
Beiden zijn onbeschreven voor mijn hart, dat denkt en droomt.
Evenveel eeuwigheid zal het in beiden vinden.
Hart, het is om het even: sterf of zing.”

‘Sterf of zing’ – het lijkt bijna een bevel, aan ons, de levenden. Het kindje in de houten kribbe zal eindigen aan de houten balken van het kruis. Leven en dood zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden. Ook voor ons. En misschien beseffen wij  het niet altijd, ‘maar elke nieuwe geboorte maakt een sterven pas mogelijk en elk sterven is een nieuwe geboorte’. Zoals een mens ongevraagd en buiten zijn wil geboren wordt in dit leven, zo wordt dit leven ook weer van ons afgenomen, en worden wij opnieuw geboren in een ‘bestaan’ na de dood: een nieuwe geboorte.
Deze droom heeft Jezus met zijn leven en sterven zichtbaar gemaakt. Het is een droom die verder reikt dan ons leven en ook verder dan onze dood. En als ik dan boven vraag of wij ons nog durven over te geven aan die grote droom van vrede, dan moet de nadruk liggen op het woordje ‘overgeven’, of zo u wilt op het werkwoord ‘toe-vert rouw en’. Want dat is geloven, dat is een hemel vol van engelen die zingen “Eer aan God in den Hoge – Gloria in excelcis Deo” – al het andere komt daarna; dat zal ook blijken in het leven van Jezus zelf.

‘WETEN DAT MIJN VREUGDE ECHTE VREUGDE IS,
EN MIJN VERDRIET ECHT VERDRIET. DAT IS WERKELIJK GELUK’.

(citaat uit een film van Ingmar Bergman: Scènes uit een huwelijksleven)

“Jouw hele jij is in jou, ook al ga je weg van jou…” schreef de Spaanse dichter Juan Ramón Jiménez. Wij mensen zijn geen meester over leven en dood. Dat zouden we misschien wel willen, maar ons leven heeft een grens: de grens van onze dood. Wij gaan weg van onszelf, wij verlaten ons lichaam als we sterven. Ons lichaam blijft achter hier op deze aarde. Het kan niet door de deur van de dood.
Dat is niet te begrijpen met ons verstand. We kunnen ons tijdens ons leven al nauwelijks losmaken van ons lichaam – zo zijn we verbonden: “Mijn hele ik is in mij…ik zou niet anders kunnen (existeren)”. Lichaam en ziel(geest) zijn ongescheiden en zo met elkaar verweven dat er geen existentieel onderscheid mogelijk is.
Wij wonen in het huis van de taal. Dat wil zeggen dat wij met woorden datgene proberen te beschrijven waar we over nadenken en wat we in dit leven ervaren. Met de taal proberen we een zin hieraan te geven, proberen we al pratende en denkende, zo dicht mogelijk bij ons gevoel, woorden te vinden die ons de weg wijzen in dit doolhof van beelden en gedachten.
En als het ons lukt met woorden een stukje houvast te vinden, een stukje vaste grond waarop we kunnen staan, dat wil zeggen, betekenis geven aan ons leven en aan de dingen die ons overkomen, dan houden we hoop, zien we perspectief, dan is niet alles (hopeloos) verloren voor ons gevoel.
Edmond Jabès, een Franse schrijver en filosoof heeft eens geschreven: “Wat je ook doet, je hoopt jezelf te redden. Maar jezelf verlies je.” Ik vermoed dat er veel waarheid in deze uitspraak schuilt. Tijdens ons leven zwoegen we, trachten we zoveel mogelijk te bereiken waardoor we kunnen (blijven) (voort)leven: onze wetenschappelijke prestaties, onze literaire producties, onze dagelijkse inzet, onze naam, en ook onze liefde. Want ook liefde schenken, hoe vreemd dat ook klinkt, is een manier van voortleven. De bijbel is hiervoor meer dan eens onze getuige.
Maar wat je ook doet, jezelf redden kun je niet. De dood doet je onherroepelijk beseffen dat je aan het kortste eind zult trekken, dat je de strijd nooit, nooit kunt winnen. Maar hoe groot is je verlies?
Omdat we niet over de grens van de dood heen kunnen kijken, omdat we niet tijdens ons leven al achter de deur van de dood kunnen spieden, weten we niet wat er zijn zal ná die dood. Hoe we zijn, wat we zijn, als we onszelf hebben verloren, als we ons lichaam hebben achtergelaten en misschien daarmee ook elk gevoel van identiteit, van ik-zijn (voelen) en ik-zeggen.
In een gebonden schrift dat ik steeds bij de hand heb om gedachten en ervaringen in te schrijven heb ik op de eerste pagina als motto gezet: “Alles blijft steeds een beginnen” (E.Jabès). Misschien is dát wel hét kenmerk van het leven: steeds maar weer beginnen … zonder ophouden, steeds op andere wegen, op nieuwe manieren…ook in mij, ook als ik er niet meer ben.
Juan Ramón Jiménez schreef hierover een prachtig gedicht:

De allerlaatste reis.

En ik zal gaan.
En de vogels zullen blijven en zingen;
en blijven zal mijn tuin, met zijn groene boom
en zijn witte bron.

Elke avond zal de hemel blauw en vredig zijn.
en luiden zullen, net als vanavond,
de klokken van de kerktoren.

Sterven zullen zij die van mij hielden;
en het dorp wordt elk jaar weer nieuw;
en in elke hoek van mijn tuin met witte bloesems
zal mijn geest dronken van heimwee ronddwalen…

En ik zal gaan; en ik zal alleen zijn, zonder thuis,
zonder groene boom, zonder witte bron,
zonder blauwe en vredige hemel…
en de vogels zullen blijven en zingen.”

Misschien is het daarom ook wel dat de liederen van Jaques Brel mij zo aanspreken omdat hij alle kracht put uit het hier en nu: uit het genieten van het heden, van dit moment, van dit ogenblik. Met tranen tussen zijn tanden bezingt hij liefde en geluk, vreugde en verdriet.
En wat hebben wij anders in handen dan op dit ogenblik voelen, weten dat mijn vreugde echte vreugde is, en mijn verdriet echt verdriet. Dat is niet alleen bewustzijn dat je leeft, dat je er bent, met je hele hebben en houden, het is ook proeven van het geluk: mens zijn die bestemd is om te leven, te doorleven, te ervaren wat het leven voor hem in petto heeft. Hoe zwaar het ook soms is, ook het verdriet en het lijden hebben hun waarde, hun werkelijkheid die mij momenten van geluk kunnen doen beseffen. De dichter Jiménez schrijft:
“Laat geen dag verstrijken zonder hem een groot of klein geheim te ontfutselen.
Je leven zij waakzaam, elke dag een ontdekking.
Voor elke kruimel hard brood, die God jou geeft, geef jij hem de zuiverste edelsteen van je ziel.”
“Eeuwigheid in een ogenblik” schreef de filosoof Franz Rosenzweig, dat wil zeggen in de blik van je ogen, op dit moment, exact hier en nu, openbaart zich de eeuwigheid, een heden dat zich ervan bewust is, meer dan een heden te zijn. Geluk is niet een kwestie van gisteren of morgen. Het is een beleven van het nu: je hoogtepunten en je dieptepunten. Jiménez schrijft:

“Mijn hart is nu zo zuiver,
dat het om het even is, of het sterft
of zingt.

Het kan het boek van het leven vullen of het boek van de dood.
Beiden zijn onbeschreven voor mijn hart, dat denkt en droomt.
Evenveel eeuwigheid zal het in beiden vinden.
Hart, het is om het even: sterf of zing.”

Wat valt er dan nog te wensen, wat te verlangen, wat te verwachten van het leven: je bent het zelf die leeft, je bent het zelf waarin het leven zich manifesteert als kracht van God, als mogelijkheid om het geluk te ervaren, te doorleven. En zolang het leven je schenkt waar je vol van bent, zolang de dood niet definitief aan je deur klopt met zijn diepe stilte, stroomt er licht in jou, straal je licht uit, warmte, liefde.
Daarom zing, zing van het leven, zing tegen alle wanhoop in, zing op de klippen van het lijden, zing op de branding van de nacht. zing, zing, zing, je lied zal onsterfelijk zijn, je woorden zullen nooit versterven. Zoals de golven zachtjes ruisen op het strand, zo zul je altijd weten: er is geen einde, er is géén definitieve nacht!

De wereld een ei vol betekenis

“De hemel blauw, blauw, blauw, waar mijn ogen in vervoering doorheen pijlen, breidt zich uit over zwaar beladen amandelbomen, tot de verste glorie. Het ganse veld trilt, doodstil en vurig.
Over de rivier sluimert een witte sluier van damp, windstil. In de richting van de bergen verheft zich een compacte rookwolk van een brand, ronde zwarte wolken.”
Uit: Juan Ramón Jiménez, Platero en ik; hst. XXXIV: Wandeling, A’dam 1951
Zó het landschap, zó de wereld, zó de kosmos. Een ei. Glorieus. Hemelsblauw, aardebruin, aardegroen en geel. Het licht maakt het mogelijk. Zonder het licht géén mystieke beleving. Zonder het licht géén bewustzijn, enkel ‘wohu ta-bohu!

Sé bien que soy tronco
del árbol de lo eterno.
Sé bien que las estrellas
con mi sangre alimento.
Que son pájaros míos
todos los claros sueňos…
Sé bien que, quando el hacha
de la muerte me tale,
se vendrá abajo el firmamento.

Juan Ramón Jiménez

Ik weet, dat ik stam van de
boom van de eeuwige ben.
Ik weet, dat ik de sterren
met mijn bloed voedt.
Alle heldere dromen
zijn mijn vogels…
Ik weet, velt mij de bijl
van de dood,
dan zal de hemelkoepel instorten.

Juan Ramón Jiménez

Wij zijn verbonden, wortelen in het aardse, hoofden in de hemel. Wachtend op de dag, het inzicht, weten. Vóórgoed. Is dat dé kennis van God, kennismaking? Lot en kans, weg en doel? De wereld een ei, en wandelend over de aarde komen wij uit waar we begonnen: Ourobouros. Zin die wortelt in zin, betekenis die zich openbaart in de scheur van de betekenis, de afgrond van het voorafgaande. Een eindeloos proces.
Zijn wij mensen natuurgegevens, onderworpen aan de wetten van de natuur zoals eb en vloed, zoals zomer en winter, warmte en koude? Maar waar komt dan ons bewustzijn vandaan en onze niet te doven drang naar vrijheid en geluk? Wat is de reden van ons bestaan en de zin van onze geestelijke exercities, onze dwaalwegen en zoektochten. Een leven vol speuren naar sporen. Voetsporen in het zand van een woestijn die steeds verandert door de wind.

Yo no soy yo.
Soy este
que va a mi lado sin yo verlo;
que, a veces, olvido.
El que calla, sereno, cuando hablo,
el que perdona, dulce, cuando odio,
el que pasea por donde no estoy,
el que qudará en pié cuando yo muera.

Juan Ramón Jiménez

Ik ben niet ik.
Ik ben hij,
die aan mijn zijde gaat, zonder dat ik hem zie,
die ik vaak bezoek,
en die ik vaak vergeet.
Hij, die rustig zwijgt, als ik spreek,
die zachtmoedig vergeeft, als ik haat,
die rondzwerft, waar ik niet ben,
die recht op zal blijven staan, als ik sterf.

Juan Ramón Jiménez

Wie ben ik, waar kom ik vandaan, waar ga ik naartoe? Oude vragen, oude antwoorden. Is er een sprong, kunnen wij over de afgrond van het niets heen, zodat wij in het rijk van de antwoorden vallen? Of daagt aan gene zijde van de kosmos geen afgrond, geen rijk van antwoorden, geen hemel vol vervulling? Is de betekenis van het leven en het leven dat geleid wordt, volbracht, voldaan of onvoldaan? Nemen zoals het komt, leven zoals het is, weten dat er niet meer, niet minder is: de wereld een ei en wij de bewoners?

Wat is mystiek? Wat is mystiek weten en kennen in dit aardse lichaam, lichaam van anderen, voor anderen, telkens weer? De aarde doorgronden is de hemel kennen, de hemel bezoeken is de aarde begrijpen. In welke naam spreken, in welke naam zijn, in welke naam geloven? Namen als rotsen, namen als een rivier, namen als een onvergankelijke werkelijkheid. De Naam. Gezegend.
De betekenis is een rivier, telkens anders. Soms vol stenen, een uitweg zoekend over de oevers heen, soms een stormrivier, soms een droge bedding. Wij zijn het blaadje in de wind en de steen op de bodem, wij zijn de vis en de plant langs de oever, wij zijn de boom met wortels in water en de kruin in de wolken. Wij zijn mensen, wandelaars, doortocht zoekend, ingang vindend.

Waar ik ga: jij

Waar ik ga jij!
Waar ik sta jij!
Alleen jij, weer jij, altijd jij!
Jij, jij, jij!
Gaat het mij goed jij!
Als het mij pijn doet jij!
Alleen jij, weer jij, altijd jij!
Jij, jij, jij!
Hemel jij, aarde jij,
boven jij, beneden jij,
waarheen ik mij wend, aan elk einde,
Alleen jij, weer jij, altijd jij!
Jij, jij, jij!

Levi Jizchak van Berditschew

Zo mag het zijn! Op zoek naar mystieke waarheid, God, de wereld, mezelf. De wereld is een ei, wie wordt eruit geboren: de mens!

woensdag 22 november 2000
John Hacking

0818C7A3-DB5C-432F-A6EA-92B0261C99CE

Meer afbeeldingen van mijn werk: Saatchi –  Weebly – Behance

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.