The New Year comes—fling wide, fling wide the door
Of Opportunity! the spirit free
To scale the utmost heights of hopes to be,
To rest on peaks ne’er reached by man before!
The boundless infinite let us explore,
To search out undiscovered mystery,
Undreamed of in our poor philosophy!
The bounty of the gods upon us pour!
Nay, in the New Year we shall be as gods:
No longer apish puppets or dull clods
Of clay; but poised, empowered to command,
Upon the Etna of New Worlds we’ll stand—
This scant earth-raiment to the winds will cast—
Full richly robed as supermen at last!
Carrie Williams Clifford
Het nieuwe jaar breekt aan – gooi de deur wijd open, wijd open
Van kansen! De geest vrij
Om de hoogste toppen van hoop te beklimmen,
Om te rusten op toppen die nog nooit door een mens zijn bereikt!
Laat ons het grenzeloze oneindige verkennen,
Om onontdekte mysteries te zoeken,
Onvoorstelbaar in onze armzalige filosofie!
De overvloed van de goden stort zich over ons uit!
Nee, in het nieuwe jaar zullen we als goden zijn:
Niet langer aapachtige marionetten of saaie klompen
van klei; maar klaar, bevoegd om te bevelen,
Zullen we op de Etna van nieuwe werelden staan –
Deze schamele aardse kleding zullen we aan de winden overlaten –
Eindelijk rijk gehuld als supermensen!
Carrie Williams Clifford

New Year
We woke to the darkness before our eyes,
unable to take the measure of the loss.
Who are they. What are we. What have we
abandoned to arrive with such violence at this hour.
In answer we drew back, covered our ears
with our hands to the heedless victory, or vowed,
as I did, into the changed air, never to consent.
But it was already too late, too late for the unfarmed fields,
the men by the station, the park swings, the parking lots,
the ground water, the doves—too late for dusk
falling in summer, chains of glass lakes
mingled into dawn, the corals, the neighbors,
the first drizzle on an empty street, cafeterias and stockyards,
young men asking twice a day for
work. Too late for hope. Too far along
to meet a country, a people, its annihilating need.
Because the year is new and the great change
already underway, we concede a thousandfold
and feel, harder than the land itself,
a complicity for everything we did not see
or comprehend: cynicism borne of raw despair,
long-cultivated hatreds, the promises of leaders
traveling like cool silence through the dark.
My life is here, in this small room, and like you
I am waiting to know—but there is no time
to wait for what has happened.
What does the future ask of me,
those who won’t have enough to eat by evening,
those whose disease will now take hold—
and the decades that carry past me once I’ve died,
generations of children, the suffering that is never solved,
the heat over the earth, its marshes,
its crowded towers, its unbreathable night air.
I would open my hand from the wrist,
step outside, not lose nerve.
Here is the day, still to be lived.
We do not fully know what we do.
But the trains depart the stations, traffic lurches
and stalls, a highway crew has paused.
Desert sun softens the first color of the rock.
Who governs now governs by grievance and old scores,
but we compass our worth,
prepare to do the work not our own,
and feel, past the scorn in his eyes, the burden
in the torso of a stranger, draw close to the sick,
the weak, the women without jobs, the twelve-year-old
facing spite half-tangled into sleep, the panic
tightening inside everyone who has been told to go,
I will help you although I do not know you,
and strive not to look away, be unwilling to profit,
an ache inside that endless effort,
a slowed-down summons not from those
whose rage is lit by greed—we do not consent—
but the ones who wake without prospect,
those who don’t speak, cannot recover,
like the old woman at the counter, the helpless father
who, like you, gets no more than his one life.
Joanna Klink
Nieuwjaar
We ontwaakten in de duisternis voor onze ogen,
niet in staat de omvang van het verlies te bevatten.
Wie zijn zij? Wat zijn wij? Wat hebben we
achtergelaten om met zo’n geweld op dit uur te arriveren?
Als antwoord deinsden we terug, bedekten onze oren
met onze handen voor de achteloze overwinning, of zwoeren,
zoals ik deed, in de veranderde lucht, nooit toe te geven.
Maar het was al te laat, te laat voor de onbewerkte velden,
de mannen bij het station, de schommels in het park, de parkeerplaatsen,
het grondwater, de duiven – te laat voor de schemering
die in de zomer valt, ketens van glazen meren
die zich vermengen met de dageraad, de koralen, de buren,
de eerste motregen op een lege straat, cafetaria’s en veemarkten,
jonge mannen die twee keer per dag om werk vragen.
Te laat voor hoop. Te ver gevorderd
om een land, een volk, zijn vernietigende nood te ontmoeten.
Omdat het jaar nieuw is en de grote verandering
al gaande is, geven we duizendvoudig toe
en voelen we, harder dan het land zelf,
een medeplichtigheid aan alles wat we niet zagen
of begrepen: cynisme geboren uit rauwe wanhoop,
lang gekoesterde haat, de beloften van leiders
die als koele stilte door de duisternis reizen.
Mijn leven is hier, in deze kleine kamer, en net als jij
wacht ik op het antwoord – maar er is geen tijd
om te wachten op wat er is gebeurd.
Wat vraagt de toekomst van mij,
van hen die ’s avonds niet genoeg te eten zullen hebben,
van hen wier ziekte nu de overhand zal krijgen –
en de decennia die voorbijgaan als ik eenmaal gestorven ben,
generaties kinderen, het lijden dat nooit wordt opgelost,
de hitte boven de aarde, haar moerassen,
haar overvolle torens, haar onadembare nachtlucht.
Ik zou mijn hand bij de pols openen,
naar buiten stappen, mijn moed niet verliezen.
Dit is de dag, die nog geleefd moet worden.
We weten niet precies wat we doen.
Maar de treinen vertrekken van de stations, het verkeer hapert
en komt tot stilstand, een wegwerkersploeg is gestopt.
De woestijnzon verzacht de eerste kleur van de rotsen.
Wie nu regeert, regeert vanuit wrok en oude rekeningen,
maar wij bepalen onze waarde,
bereiden ons voor om werk te doen dat niet van ons is,
en voelen, voorbij de minachting in zijn ogen, de last
in het lichaam van een vreemdeling, naderen de zieken,
de zwakken, de werkloze vrouwen, de twaalfjarige
die geconfronteerd wordt met wrok, half verstrikt in zijn slaap, de paniek
die zich samentrekt in iedereen die te horen heeft gekregen dat ze moeten gaan,
ik zal je helpen, ook al ken ik je niet,
en streven ernaar niet weg te kijken, niet onwillig te zijn om winst te maken,
een pijn in die eindeloze inspanning,
een vertraagde oproep niet van hen
wier woede wordt aangewakkerd door hebzucht – wij stemmen niet in –
maar van hen die wakker worden zonder perspectief,
zij die niet spreken, niet kunnen herstellen,
zoals de oude vrouw aan de toonbank, de hulpeloze vader
die, net als jij, niet meer krijgt dan zijn ene leven.
Joanna Klink

New Year’s Morning
Only a night from old to new!
Only a night, and so much wrought!
The Old Year’s heart all weary grew,
But said: “The New Year rest has brought.”
The Old Year’s hopes its heart laid down,
As in a grave; but, trusting, said:
“The blossoms of the New Year’s crown
Bloom from the ashes of the dead.”
The Old Year’s heart was full of greed;
With selfishness it longed and ached,
And cried: “I have not half I need.
My thirst is bitter and unslaked.
But to the New Year’s generous hand
All gifts in plenty shall return;
True love it shall understand;
By all my failures it shall learn.
I have been reckless; it shall be
Quiet and calm and pure of life.
I was a slave; it shall go free,
And find sweet peace where I leave strife.”
Only a night from old to new!
Never a night such changes brought.
The Old Year had its work to do;
No New Year miracles are wrought.
Always a night from old to new!
Night and the healing balm of sleep!
Each morn is New Year’s morn come true,
Morn of a festival to keep.
All nights are sacred nights to make
Confession and resolve and prayer;
All days are sacred days to wake
New gladness in the sunny air.
Only a night from old to new;
Only a sleep from night to morn.
The new is but the old come true;
Each sunrise sees a new year born.
Helen Hunt Jackson
Nieuwjaarsochtend
Slechts één nacht van oud naar nieuw!
Slechts één nacht, en zoveel gedaan!
Het hart van het oude jaar werd moe,
maar zei: “Het nieuwe jaar brengt rust.”
De hoop van het oude jaar legde zijn hart neer,
als in een graf; maar vol vertrouwen zei het:
“De bloesems van de nieuwjaarskroon
bloeien uit de as van de doden.”
Het hart van het oude jaar was vol hebzucht;
Het verlangde en smachtte naar zelfzucht,
en riep: “Ik heb niet de helft van wat ik nodig heb.
Mijn dorst is bitter en onlesbaar.
Maar aan de edelmoedige hand van het nieuwe jaar
zullen alle gaven in overvloed terugkeren;
Ware liefde zal het begrijpen;
Door al mijn mislukkingen zal het leren.
Ik ben roekeloos geweest; het zal
rustig en kalm en puur van leven zijn.
Ik was een slaaf; het zal vrij zijn,
en zoete vrede vinden waar ik strijd achterlaat.”
Slechts één nacht van oud naar nieuw!
Nooit eerder bracht een nacht zulke veranderingen teweeg.
Het oude jaar had zijn werk te doen;
Er worden geen nieuwjaarswonderen verricht.
Altijd één nacht van oud naar nieuw!
De nacht en de helende balsem van de slaap!
Elke ochtend is de ochtend van Nieuwjaar die werkelijkheid is geworden,
de ochtend van een feest om te vieren.
Alle nachten zijn heilige nachten om te biechten, voornemens te maken en te bidden;
Alle dagen zijn heilige dagen om te ontwaken
met nieuwe vreugde in de zonnige lucht.
Slechts één nacht van oud naar nieuw;
Slechts een slaap van nacht naar ochtend.
Het nieuwe is niets anders dan het oude dat werkelijkheid is geworden;
Elke zonsopgang ziet een nieuw jaar geboren worden.
Helen Hunt Jackson
In Tenebris
All within is warm,
Here without it’s very cold,
Now the year is grown so old
And the dead leaves swarm.
In your heart is light,
Here without it’s very dark,
When shall I hear the lark?
When see aright?
Oh, for a moment’s space!
Draw the clinging curtains wide
Whilst I wait and yearn outside
Let the light fall on my face.
Ford Madox Ford
In Tenebris
Binnen is het warm,
Buiten is het ijskoud,
Nu het jaar zo oud is geworden
En de dode bladeren dwarrelen neer.
In je hart is licht,
Buiten is het ijskoud,
Wanneer hoor ik de leeuwerik?
Wanneer zie ik weer goed?
O, even een momentje!
Trek de gordijnen wijd open
Terwijl ik buiten wacht en verlang
Laat het licht op mijn gezicht vallen.
Ford Madox Ford

The Year
What can be said in New Year rhymes,
That’s not been said a thousand times?
The new years come, the old years go,
We know we dream, we dream we know.
We rise up laughing with the light,
We lie down weeping with the night.
We hug the world until it stings,
We curse it then and sigh for wings.
We live, we love, we woo, we wed,
We wreathe our brides, we sheet our dead.
We laugh, we weep, we hope, we fear,
And that’s the burden of the year.
Ella Wheeler Wilcox
Het Jaar
Wat valt er nog te zeggen in nieuwjaarsrijmpjes,
dat niet al duizend keer gezegd is?
Het nieuwe jaar komt, het oude jaar gaat,
we weten dat we dromen, we dromen dat we weten.
We staan lachend op met het licht,
we gaan huilend liggen met de nacht.
We omarmen de wereld tot het pijn doet,
we vervloeken haar dan en zuchten naar vleugels.
We leven, we beminnen, we vrijen, we trouwen,
we kransen onze bruiden, we bedekken onze doden met lijkwaden.
We lachen, we huilen, we hopen, we vrezen,
en dat is de last van het jaar.
Ella Wheeler Wilcox
BROUILLARD
Le matin est épais et opaque.
Le blanc grisaille le paysage
L’abandonnant au temps sans visage,
Enfermant les gens dans ce cloaque.
Ces infranchissables gouttelettes
Effacent toutes aspérités,
Noient au fond de leurs infinités
Le monde dans ses douleurs muettes.
La caresse de ce vent absent
Oppresse en étouffant, angoissant,
Opprimant chacun de mes repères.
Dans cet enfer, mon regard se perd
Puis se focalise sur un point :
J’aperçois une lumière au loin.
Extrait de: Lettres envolées Sur le chemin de l’an passé Entre Ciel et Terres
LJB
MIST
De ochtend is dik en ondoorzichtig.
Het wit kleurt het landschap grijs,
en laat het over aan de gezichtsloze tijd,
en sluit de mensen op in deze beerput.
Deze ondoordringbare druppels
wissen alle ruwheid uit,
en verdrinken de wereld in haar stille smarten,
diep in hun oneindigheid.
De streling van deze afwezige wind
onderdrukt, verstikt, kwelt,
en onderdrukt al mijn oriëntatievermogen.
In deze hel dwaalt mijn blik af,
en richt zich dan op een punt:
ik zie een lichtje in de verte.
Fragment uit: Brieven in vlucht, op het pad van vorig jaar, tussen hemel en aarde
LJB

AÑO NUEVO ENTRE BARROTES
Sobre el caballo de Atila
—sueltas las bridas al cuello
y galopando ilusiones—
ha llegado el Año Nuevo.
Una manada de lobos
viene azotando sus remos.
Los lobos con que los hombres
han caldeado el invierno.
Piafaban en sus ijares
charoles calenturientos
y un penacho de neblina
humedecía sus belfos.
Crinado de sangre y luto
iniciaba su trayecto,
devanando las arterias
en la rueca de un allegro.
Lo oíamos balbucir
junto a montones de muertos
y relinchar en la noche
trágicos fusilamientos.
Pero con guata de olvido
nos acolchamos el pecho
y con látigos de júbilo
le salimos al encuentro.
En jocunda algarabía
desfilábamos los presos,
arrastrando las cadenas
de aposento en aposento.
No era aquella zarabanda
ni una broma ni un festejo.
Era un rito que se abría
en la túnica de enero
como una amistad caliente
desbordada de aleteos.
Cuando pasó a nuestro lado,
brida suelta, largo cuello
y galopando ilusiones,
llevaba un casco deshecho.
E izamos de la alegría
los caídos masteleros,
saltando a piola de rosas
los insomnes parapetos
que al final emparedaban
las furias del año viejo.
Aquella noche volvimos
a cruzar prados libertos,
jinetes sobre el galope
tendido de nuestros sueños.
Pedro García Cabrera
NEW YEAR’S BEYOND BARS
On Attila’s horse
loosening the reins around his neck
and galloping with illusions—
the New Year has arrived.
A pack of wolves
comes lashing its oars.
The wolves with which men
have warmed the winter.
Their flanks pawed the ground,
heated, and a plume of mist
moistened their lips.
Maned in blood and mourning,
it began its journey,
unwinding its arteries
on the spindle of an allegro.
We heard it babble
beside piles of dead bodies
and hear tragic executions neighing in the night.
But with a blanket of oblivion
we padded our chests
and with whips of jubilation
we went out to meet it.
In joyful revelry,
we prisoners paraded,
dragging our chains
from room to room.
That merriment was neither
a joke nor a celebration.
It was a rite unfolding
in the tunic of January
like a warm friendship
overflowing with fluttering wings.
When he passed by us,
bridle loose, long neck
and galloping with illusions,
he wore a shattered helmet.
And we raised, in our joy,
the fallen masts,
leaping on a string of roses over
the sleepless parapets
that ultimately walled up
the furies of the old year.
That night we returned
to cross freed meadows,
riders on the galloping
full speed of our dreams.
Pedro García Cabrera
NIEUWJAAR VOORBIJ DE TRALIES
Op Attila’s paard
de teugels om zijn nek losmakend
en galopperend met illusies –
is het nieuwe jaar aangebroken.
Een roedel wolven
komt eraan, met geseling van de riemen.
De wolven waarmee de mensen
de winter hebben doorgebracht.
Hun flanken groeven in de grond,
verhit, en een wolk mist
bevochtigde hun lippen.
Met manen van bloed en rouw,
begon het aan zijn reis,
zijn aderen ontrollend
op het ritme van een allegro.
We hoorden het babbelen
naast stapels dode lichamen
en hoorden tragische executies hinniken in de nacht.
Maar met een deken van vergetelheid
bekleedden we onze borsten
en met juichkreten
gingen we het tegemoet.
In uitbundige feestvreugde
paradeerden wij gevangenen,
onze kettingen meeslepend
van kamer naar kamer.
Die vrolijkheid was noch
een grap, noch een feest.
Het was een ritueel dat zich ontvouwde
in de tuniek van januari,
als een warme vriendschap,
overvloeiend met fladderende vleugels.
Toen hij ons passeerde,
met loshangend hoofdstel, lange nek,
en galopperend vol illusies,
droeg hij een verbrijzelde helm.
En wij hesen, in onze vreugde,
de omgevallen masten op,
springend op een slinger van rozen over
de slapeloze borstweringen,
die uiteindelijk de woede van het oude jaar insloten.
Die nacht keerden we terug,
om bevrijde weiden over te steken,
ruiters op de galopperende
volle snelheid van onze dromen.
Pedro García Cabrera

TRISTEZA POR EL MUNDO
Este mundo es un desastre
Así lo dice mi corazón
Hoy
Aunque el sol de otoño me bese
Aunque las hojas de los robles en su espléndido pardo
Me hablen de la hermosura
Entre árboles perennes verde oscuro allá en cerro
Este mundo es un espectáculo de miseria
Un espanto de maldad
Comenzando por mi corazón
Que no se asusta ni grita por las bombas allá lejos
Que no cae al suelo demolido
Por el dolor de los cuerpos mutilados que se multiplican
De niños y niñas que desde acá no tienen nombre
Pero este mundo
Mi mundo
El nuestro
Es un vacío de bien
Un simulacro de placer nefasto y sin sentido
Es una llaga abierta
Un corazón que se pudre lentamente y a sobresaltos
Pues también
En este mundo
Que soy
Que eres
Que somos
Emerge desde su oscuridad la enrarecida alegría
Al considerar que nuevas explosiones son necesarias
Son justicia
Venganza
Sin embargo
La paz llora
La paz está triste
Y no le sirven de nada
Mis odas a los nuevos misiles justicieros
Pues la paz no tiene apellidos
La paz es una
Y está triste
Por su ausencia en este mundo
Amplio
Ancho
Solo
Frío
Muerto
Tuyo
Y mío.
Luis Cruz-Villalobos
19 de junio, 2025, Casamarilla, Precordillera de Curicó, Chile
SADNESS FOR THE WORLD
This world is a disaster
So says my heart
Today
Even if the autumn sun kisses me
Even if the leaves of the oaks in their splendid brown
Speak to me of beauty
Among the evergreen trees up on the hill
This world is a spectacle of misery
A horror of wickedness
Starting with my heart
That does not scream or shudder at the bombs far away
That does not collapse
At the pain of mutilated bodies multiplying
Of children who here have no names
But this world
My world
Ours
Is a void of good
A simulation of nefarious, senseless pleasure
It is an open wound
A heart rotting slowly and in convulsions
For also
In this world
That I am
That you are
That we are
Rises from its darkness the tainted joy
At thinking that new explosions are necessary
Are justice
Vengeance
Yet
Peace weeps
Peace is sad
And of no use
Are my odes to the new just missiles
For peace has no surnames
Peace is one
And it is sad
For its absence in this world
Vast
Wide
Alone
Cold
Dead
Yours
And mine.
Luis Cruz-Villalobos
June 19, 2025, Casamarilla, Precordillera of Curicó, Chile
TRISTESSE POUR LE MONDE
Ce monde est un désastre
Ainsi parle mon cœur
Aujourd’hui
Même si le soleil d’automne m’embrasse
Même si les feuilles des chênes dans leur splendeur brune
Me parlent de beauté
Parmi les arbres à feuilles persistantes là-haut sur la colline
Ce monde est un spectacle de misère
Une horreur de méchanceté
Commençant par mon propre cœur
Qui ne crie pas, ne tremble pas pour les bombes au loin
Qui ne s’effondre pas
Devant la douleur des corps mutilés qui se multiplient
Des enfants qui, d’ici, n’ont pas de nom
Mais ce monde
Mon monde
Le nôtre
Est un vide de bien
Un simulacre de plaisir néfaste et insensé
C’est une plaie ouverte
Un cœur qui pourrit lentement et par soubresauts
Car aussi
Dans ce monde
Que je suis
Que tu es
Que nous sommes
Émerge depuis son obscurité une joie altérée
À penser que de nouvelles explosions sont nécessaires
Sont justice
Vengeance
Cependant
La paix pleure
La paix est triste
Et ne servent à rien
Mes odes aux nouveaux missiles justiciers
Car la paix n’a pas de nom de famille
La paix est une
Et elle est triste
De son absence dans ce monde
Vaste
Large
Seul
Froid
Mort
À toi
Et à moi.
Luis Cruz-Villalobos
19 juin 2025, Casamarilla, Précordillère de Curicó, Chili
حُع ْ ٌْ عٍََٝ اٌعَاٌَُ ِ
ج٘صا اٌعاٌُُ واضز
ٞ٘ىصا ٠مٛيُ لٍة
ا١ٌََٛ
فحرٝ ٌٛ لثٍّٕٟ شّػ ُ اٌرطٞ
حرٝ ٌٛ وٍّّرٕٟ أٚضاقُ اٌثٍٛغِ تٍٛٔٙا اٌثّٕٟ ِ اٌثّٟٙ ِ
يعٓ اٌ جّا
ت١ٓ الأشجاض ِ زائّحِ اٌرُعْطج عٍٝ اٌرًِّ ٕ٘ان
غ٘صا اٌعاٌُُ عطض ٌ ِٓ اٌثؤ
ض ُ عة ٌ ِٓ اٌشط ِّ
٠ٞ ثسأ ِٓ ل ٍة
جاٌصٞ لا ٠صطخُ ٚلا ٠طذجف ُ ِٓ اٌمٕاتًِ اٌثع١س
ضاٌ صٞ لا ٠ ٕٙا
جأِاََ أٌُ ِ الأجؽازِ اٌّثرٛضجِ اٌّرىاثط
لأغفايٍ لا أؼّاءَ ٌُٙ ِٓ ٕ٘ا
ٌَ ىٓ ٘ صا اٌ عاي
َٞعاي
اعآٌُّ
ضفطاغٌ ِٓ اٌرٟ
ِٜحاواجٌ ٌصجٍ ذث١ثحٍ تلا ِعٓ
حإٔٗ جُط ْ حٌ ِفرٛ
فلٍة ٌ ٠رعفُّٓ تثػءٍ ٚاضذجا
الأَّٔٗ أ٠ط ً
َف ٟ ٘ صا اٌ عاي
ااٌ صٞ أْ
اٌصٞ ٔحُٓ اٌصٞ أٔد َ
جذٕثثك ِٓ ظٍّرٗ فطححٌ ُِشَٛ َّ ٖ
جعٕس اٌرفى١ط ِ تأَّْ أفجاضاخٍ جس٠سجً ظطٚضٞ
جٟ٘ عساي
َأ ر ما
نِٚع شي
ٞلاَُ ٠ثهاٌ ػ
ْاٌؽلاَُ حعٞ
ٖٚلا ذ ٕ فع
جأٔاش١سٞ ٌٍصٛاض٠دِ اٌعازٌحِ اٌجس٠س
بفاٌؽَّلاَُ تلا ٌك
زاٌؽَّلاَُ ٚاح
ْٚ٘ ٛ حعٞ
ٌَ غ ١ات ٗ عٓ ٘ صا اٌ عاي
عاٌ ٛاغ
ضاٌ عطٞ
زاٌ ٛحٟ
زاٌ ثاض
خاٌّّٟ
ناٌ راص ب
ٚاٌ راص ت ٟ.
غف١ّا٠ّٛتّٛ-٠ٌٛػ وطٚظ
١ٍٟشذ ،ٛى٠ضٛو حٛفؼ ،ا٠ّضاِاظاو ،2025حع٠طاْ 19
עָצֵ ב עַל הָ עוֹלָם
ןהָ עוֹלָם הַזֶה הוּא א ָ סוֹ
יכָךְ אוֹמ ֵ ר לִב ִ
םהַיּוֹ
יא ַ ף ש ֶ ש ֶ מ ֶ ש הַס ְ ת ָ ו מ ְ נַש ֶ קֶת אוֹת ִ
רא ַ ף ש ֶ עָלֵי הָא ַ לּוֹן ב ְ חוּם הַנֶה ְ ד ָ
ימ ְ ד ַ ב ְ ר ִ ים א ֵ לַי עַל יֹפ ִ
בֵין עֵצ ִ ים עֲד ֵ י עֵלֶה בַג ִ ב ְ עָה ש ָ ם
תהָ עוֹלָם הַזֶה הוּא מ ַ חֲזֶה ש ֶ ל עֲנִיּוּ
עא ֵ ימ ָ ה ש ֶ ל ר ֶ ש ַ
יהַמ ַ ת ְ ח ִ ילָה ב ְ לִב ִ
קש ֶ א ֵ ינוֹ זוֹעֵק ו ְ לֹא נִב ְ הָל מ ֵ הַפ ְ צָצוֹת ב ְ ר ָ חוֹ
ץש ֶ א ֵ ינוֹ נוֹפֵל לָא ָ ר ֶ
םמ ֵ הַכ ְ א ֵ ב ש ֶ ל גוּפוֹת מ ְ שֺת ָ ק ִ ים הַר ַ ב ִ י
ם ש ֵ םש ֶ ל יְלָד ִ ים ו ִ ילָדוֹת ש ֶ כָאן א ֵ ין לָהֶ
הא ַ ךְ הָ עוֹלָם הַזֶ
יעוֹלָמ ִ
ש ֶ לָּנוּ
בהוּא ר ִ יק מ ִ טּוֹ
תח ִ קּוּי ש ֶ ל עֹנֶג מ ְ שֺחָ ת ו ְ חֲס ַ ר מ ַ ש ְ מ ָ עוּ
הוּא פֶצַ ע פָתוּחַ
םלֵב הַנִר ְ קָ ב לְא ַ ט וּב ְ הֶפ ְ ס ֵ ק ִ י
םכ ִ י גַ
הבָעוֹלָם הַזֶ
יש ֶ אֲנִ
הש ֶ א ַ ת ָ
ש ֶ אֲנַח ְ נוּ
תה מ ְ עוּוֶּת ֶעוֹלֶה מ ֵ הַחֹש ֶ ךְ ש ִ מ ְ חָ
ם ב ְ ח ִ שוּב ש ֶ פ ִ צּוּצ ִ ים חֲד ָ ש ִ ים הֵם נִד ְ ר ָ ש ִ י
קהֵם צֶד ֶ
הנְקָמ ָ
א ַ ךְ
ההַש ָ לוֹם בוֹכֶ
בהַש ָ לוֹם עָצוּ
תו ְ א ֵ ין תוֹעֶלֶ
ם לְ אוֹדוֹת ַ י עַל ט ִ ילִ ים מוֹש ְ פָט ִ ים חֲד ָ ש ִ י
הכ ִ י לַש ָ לוֹם א ֵ ין ש ֵ ם מ ִ ש ְ פָחָ
דהַש ָ לוֹם א ֶ חָ
בוּו ְ הוּא עָצ
העַל הֶע ְ ד ֵ ר ש ֶ לוֹ בָעוֹלָם הַזֶ
בר ָ חָ
נִש ְ ר ָ ךְ
דבוֹד ֵ
קָ רוֹ
תמ ֵ
ש ֶ לְּ ךָ
.ו ְ ש ֶ לִּ י
סויִיא ַ יוֹבוֹ-לואיס קרוס
הלי׳צ ,הרי קוּר ִ יקוֹ ,קסאמרייה ,2025ביוני 19
















Cards December 2025 – 35×25 cm – pigments, watercolour, ink on paper: Hell
Een gedachte over “New year”