Relatief

DE ZIN

-Wanneer ik dood zal zijn, zie ik de voering van de wereld.
De achterkant, voorbij de vogel, berg, zonsondergang,
de ware betekenis, die om ontcijfering vraagt.
Waar geen overeenstemming was, zal overeenstemming zijn.
Wat buiten elk begrip viel, zal begrepen worden.

-maar als de wereld nu geen voering heeft?
Als de lijster op de tak geen enkel teken is,
alleen een lijster op een tak, als de dagen en de nachten
elkaar volgen zonder zich te bekommeren om een zin
en er op aarde niets is buiten deze aarde?

-Zelfs al zou het zo zijn, dan nog blijft het woord,
dat eens door vergankelijke lippen werd gewekt,
en zal het rennen, rennen, een onvermoeibare koerier,
over insterstellaire velden, door wentelende galactica’s

en protesteren, roepen, schreeuwen.

Czeslaw Milosz

Het laatste anker. 300 gedichten over dood en wat troost uit de hele wereld samengebracht door Koen Stassijns en Ivo van Strijtem, Tielt 2003 (Atlas/Lannoo)



Altijd komt er een moment waarop men afscheid moet nemen van het leven. Soms gebeurt dit niet als je een ongeluk krijgt en dan plotseling komt te overlijden. Maar in veel situaties kondigt de dood zich aan door een levensbedreigende ziekte waar geen geneesmiddel voor is, of door ouderdom als essentiële functies beginnen na te laten. Dan weet je dat de dood aan je deur gaat kloppen.
Veel dichters hebben zich met het thema van de dood beziggehouden. Ik heb een paar gedichten hier verzameld.
Als je weet dat aan alles een einde komt, waarom zou je dan in je leven doelen nastreven die negatief zijn voor andere mensen die niet jouw opvattingen delen? Rechts-extremisten die elke vorm van dialoog uit de weg gaan, die alleen maar monologen afsteken, alleen maar willen zenden en niet ontvangen, die niet openstaan voor kritische vragen en kritiek, die overtuigd zijn van hun eigen gelijk als een totalitaire autocratische heerser, bijvoorbeeld. Zij streven naar invloed en vooral naar macht, naar alleenzeggenschap ondanks de mooie praatjes die ze houden over de macht van het ‘volk’ dat ze zeggen te vertegenwoordigen.
‘Populus’, het volk, maar ook de boom populier, heeft dezelfde stam als ‘populor’, verwoesten, plunderen, vernielen, vernietigen, verdelgen. Ook het woord populair is hieraan verwant (in de smaak van het volk vallen). Hoe positief moet je dit ‘populisme’ opvatten als het ‘volk’ zelf geen stem heeft, behalve dan de schreeuwers die zeggen het volk te vertegenwoordigen.
Hoge bomen vangen veel wind en breken als populieren snel af, zelfs in de zomer als het droog is, vallen de takken zomaar uit de lucht. De verwoester en vernietiger (de ‘populor’) voorspelt niet veel goeds als de schreeuwers aan de macht komen. Je kunt hun politieke dwaallichten noemen met valse beloftes, maar ze dwalen niet: ze weten precies wat ze willen en elke weg is gerechtvaardigd om dit doel te behalen. Eenmaal via de rechtstatelijke democratische verkiezingen aan de macht gekomen wordt de rechterlijke macht en de persvrijheid aan banden gelegd. Als het even kan door wetgeving. Dat hebben de nazi’s ons in de dertiger jaren van de vorige eeuw laten zien, en vandaag de dag is Rusland, Hongarije, Tsjechië (en was Polen) een goed voorbeeld hoe dat in zijn werk gaat.


WOESTENIJ

Buiten ons sterven de dingen.

Uit de nacht hoor je waar je ook gaat een fluistering
Bijna komen uit de straten die je niet betrad,
Uit de huizen die je niet binnenging,
Uit de ramen die je niet opende,
Uit de rivieren die je niet naderde in dorst,
Uit de schepen die je niet bevoer,

Buiten ons sterven de bomen die we niet leerden kennen.

De wind gaat door kaalgeslagen bossen.
De dieren sterven uit naamloosheid, en uit stilte de vogels.

De lichamen sterven gaandeweg uit verlatenheid.
Samen met onze oude kleren in de linnenkast.
De handen sterven die we niet aanraakten, uit eenzaamheid.
De dromen, die we niet zagen, uit gebrek aan licht.

Buiten ons begint de woestenij van de dood.

Y. Themelis

Het laatste anker. 300 gedichten over dood en wat troost uit de hele wereld samengebracht door Koen Stassijns en Ivo van Strijtem, Tielt 2003 (Atlas/Lannoo)


Eigen ‘volk’ eerst. Onversneden egoïsme. Lees ook: eigen portemonnee eerst – van corruptie wordt je rijk en kun je als president zoals in Rusland en Turkije, paleizen laten bouwen.
Maar om je doel te bereiken heb je ‘vijanden’ nodig – het liefst vijanden die niet al te sterk zijn. Alles wat afwijkt van de eigen heersende moraal (als je dat al zo kunt noemen) wordt beschouwd als vijandig en is om te bestrijden. ‘Christelijke’ en traditionele ‘waarden’ – (het gezin; man-vrouw verhoudingen en de verdeling van taken en plichten etc.) worden naar voren gebracht als de te verdedigen ‘waarden’; en er worden gevaren gezien in de maatschappij die de ‘existentie’ bedreigen. Totale lariekoek om de gender-rolverdeling die niet meer past in het plaatje man-vrouw tot vijandige daad te bestempelen. Niet alleen volslagen onzin, maar ook heel erg laf. En tegen allen feitelijkheid in alsof homoseksualiteit een leugen is. En ‘christelijk’ is deze bestrijding van deze nep-vijand al helemaal niet te noemen. Christelijk wil zeggen: tolerantie, leren van je fouten, openstaan voor andere inzichten en voor de werkelijkheid als zodanig, barmhartigheid, mededogen, je naast behandelen zoals je zelf wilt behandeld worden (Kant). Ging Jezus ooit op homo-jacht? Werd homoseksualiteit in zijn tijd met de dood bestraft zoals het nu praktijk is in sommige Afrikaanse landen die mede door zogenaamde ‘christelijke’ Amerikaanse evangelisten tot dit soort opvattingen zijn gebracht?


Wij zijn als doden, wij weten

Maar wat het nabijste is
Dat blijft in de adem steken
Het licht en de duisternis
Het is niet te vergelijken
De dood kent geen overgang
Wij kunnen alleen maar kijken
Ons leven lang

Wij zijn als doden, wij weten
Wij denken niet meer en wij rekenen niet,
Wij betekenen niets en wij doen niets
Behalve vervuld raken van het woord
En het woord is een zaad en een dode,
Een godenverschijning en een teug wijn,
Een schoof koren en een boom lover,
Vol zomer en tegelijk
Vol van de andere drie seizoenen;
Een woord is te veel om te noemen,
Het is alles en het is niets,
Geen denken, geen doen, geen teken,
Het is vol zoals de maan vol is
En leeg als de aarde,
Maar de doden diep in de mond,
Deze geteisterden
Weten
Wat het nabijste is

G. van der Graft

Van der Graft, Praten tegen langzaam water. Gedichten 1942-2007. Een keuze. Amsterdam Antwerpen 2007 (Uitgeverij de Prom)



Naast vijanden heb je ook bondgenoten nodig, medestanders, mede-bandieten want dan is de buit groter en vooral sneller binnen te halen. Daarom zien we nu verbanden tussen groepen uit verschillende landen om meer samen te werken en elkaar zo te versterken opdat hun geluid zichtbaar en hoorbaar wordt. Dan wordt het meer populair. Inspelen op de onderbuikgevoelens maar vooral op angsten die worden aangewakkerd: tegen alles wat vreemd is, wat van buiten komt, wat niet vertrouwd is en waar je moeite voor moet doen om het nieuwe te leren kennen en te waarderen.
De kaart van de haat wordt gespeeld, haat zaaien, verdachtmakingen, alles wat in het straatje past om mensen op te zetten. En wat bieden deze haatzaaiers als oplossing, als verlossing van alle zogenaamde problemen (zelfbenoemde ‘crisissen)? Vooral een ontkenning van de realiteit: het klimaat verandert dus er moeten maatregelen worden getroffen. Vluchtelingen zijn van alle tijden, een humaan beleid levert alleen maar winst op. De arbeidsimmigratie houdt de ondernemers in het Westen rijk en de (tijdelijke) arbeider armer want zo kun je de kostprijzen drukken (in de landbouw, de slachterijen, de tuinbouw, de schoonmaakbedrijven etc.). En als het werk is afgelopen belandt de arbeidsimmigrant op straat als dakloze.
Ontkenning van de werkelijkheid waarin uitbuiting en onderdrukking van mensen zo oud is als de mensheid. Mensen als loonslaaf en als kanonnenvoer.
Rusland is de grote held van deze extremisten. Rusland zelf zegt in oorlog te zijn met de NAVO. Wij denken vanuit ons land misschien nog veel te vaak dat het zo’n vaart niet zal lopen en dat het grootspraak is. Maar de feiten laten zien dat de oorlog al volop woedt en dat de cyberoorlog al jaren aan de gang is en dat ook aanslagen gepleegd worden (of op de agenda staan). We zijn dus in oorlog met deze ‘echte vijand’ en dat betekent dat als je instemt met de tactiek en opvattingen van deze vijand, je een landverrader bent. Hoe hard ook wordt ontkend (niet te zijn betaald, niet onder invloed te staan van) – de werkelijkheid is namelijk – hoe harder de ontkenning, hoe duidelijker de leugen. Moord en brand schreeuwen en ondertussen de plannen uitvoeren van de ‘echte vijand’: verdeeldheid zaaien, het recht van de sterkste propageren, macht willen en nog eens macht…En ‘zelfverdedigings-groepen’ oprichten, net zoals de SA in Nazi-Duitsland. Tegen wie zou je je moeten verdedigen? Tegen welke vijand? Tegen iedereen die het niet met je eens is?


Wie zal blijven, wat zal blijven? Blijven zullen winden,
blijven zal de blindheid van een blinde.
Blijven zal het handschrift van de zee -een regel schuim slechts,
Blijven zal een wolkje, dat zich in een boomtop heeft gehecht.

Wie zal blijven, wat zal blijven? Eén lettergreep volstaat
om weer te groenen als het gras van den beginne.
Blijven zal een fiedelroos om haar zelfs wille
en zeven van het gras zullen haar verstaan.
Meer dan alle sterren de hemelpolen
Blijft de ster die in een traan wil wonen.
Ook een druppel wijn zal blijven kleven in een kroes.
Wie zal blijven? God zal blijven. Is dat niet genoeg?

Abraham Sutzkever


Het is meer dan tragisch. Het is een ramp dat mensen zo bezeten zijn van hun eigen gelijk en hun doelen om te heersen dat ze totaal uit het oog verliezen dat de dood altijd weer aan je deur zal kloppen. Fantasieën zoals een ‘rijk dat blijft voortbestaan’, ook na je dood, 1000 jaar, 100 jaar, 10 jaar, het is nep en niet de moeite waard om voor te leven als dat offers kost: mensenoffers, slachtoffers, geslachte medemensen…vernietigde medemensen…verwoeste steden – verwoeste landen…
Het zogenaamde roemrijke verleden willen herstellen, wat een klinkklare nonsens met het oog op de dood. Honderdduizenden een oorlog insturen is niet alleen moorddadig en onmenselijk, het getuigt van volslagen minachting van het leven en de medemens. (Oekraïne) Een ‘vijandig gebied’ (Gaza) stelselmatig bombarderen en mensen verdrijven om de vijand (Hamas) volledig uit te roeien (ongeacht de kosten) als wraak voor een terreuraanslag – het getuigt van een vorm van achterlijkheid en blindheid want dan zou je in principe iedereen moeten behandelen als vijand. Wat dan ook gebeurt.
In de Gaza-strook wordt de bevolking zodanig geconcentreerd – bij elkaar gedreven – dat elke vorm van menselijk bestaan bijna onmogelijk wordt.
Wie gaat de prijs betalen als de kinderen van dit volk om vergelding gaan schreeuwen?



LIED OVER DE SPIEGEL

Zing dan! Waarover?
Zing waarover je wilt,
wat op het puntje van je tong ligt.
Maar begin.

Over de avond misschien en over de lamp
en ook over de waaier.
En als je uit de grond van je hart wilt,
zing dan over de liefde.

Tot slot over de dood
op het moment dat hij je
zijn zwarte spiegel aanreikt.
Begin maar!

Maar alsjeblieft, verwissel de dingen niet.
De avond en de lamp,
de liefde met de waaier,
en ten slotte de spiegel, en de dood.

Met de avond komt de liefde,
zoals je weet.
Ze klopt, treedt binnen, dimt het licht
en vult de hele nacht.

Bij het weggaan fluistert ze
van achter de waaier: Misschien.

De dood komt tegen de ochtend,
in de spiegel legt hij duisternis.
Even is het stil,
je hoort je eigen adem
en als je dan in angst opkijkt,
zegt hij: Nee.

Jaroslav Seifert

Het laatste anker. 300 gedichten over dood en wat troost uit de hele wereld samengebracht door Koen Stassijns en Ivo van Strijtem, Tielt 2003 (Atlas/Lannoo)


Daarom blijft het onbegrijpelijk, niet met verstand en gevoel te bevatten dat we als ‘menselijke monsters’ blijven moorden en verdelgen terwijl we zelf zo kwetsbaar, zo verschrikkelijk relatief zijn in dit bestaan. Doen alsof we heersen over de aarde, alsof dit ons aangeboren recht is, alsof wij heer en meester zijn…maar waarover zouden we heer en meester zijn als je bedenkt dat deze hele aarde zo miniem is in dit bijna oneindige heelal…
Als wij onszelf als mensheid uitroeien door het ontketenen van een atoomoorlog zal het leven doorgaan en miljoenen jaren later zal er niets maar dan ook helemaal niets meer over zijn van wat wij onze ‘beschaving’ noemen. We zijn dan een vergeten hoofdstuk in die lange lange geschiedenis.


DE ALLERLAATSTE REIS.

En ik zal gaan.
En de vogels zullen blijven en zingen;
en blijven zal mijn tuin, met zijn groene boom
en zijn witte bron.

Elke avond zal de hemel blauw en vredig zijn.
en luiden zullen, net als vanavond,
de klokken van de kerktoren.

Sterven zullen zij die van mij hielden;
en het dorp wordt elk jaar weer nieuw;
en in elke hoek van mijn tuin met witte bloesems
zal mijn geest dronken van heimwee ronddwalen…

En ik zal gaan; en ik zal alleen zijn, zonder thuis,
zonder groene boom, zonder witte bron,
zonder blauwe en vredige hemel…
en de vogels zullen blijven en zingen.

Juan Ramon Jiménez

Het laatste anker. 300 gedichten over dood en wat troost uit de hele wereld samengebracht door Koen Stassijns en Ivo van Strijtem, Tielt 2003 (Atlas/Lannoo)


De dood is een zekerheid. Een zekerheid die echter pas zeker is als het zover is. Dat maakt misschien dat we het wegstoppen, ontkennen, niet willen (en kunnen) geloven en dat we daarom ons handelen niet aanpassen en ons denken niet richten naar dit (ongelofelijke) feit. Dat is de menselijke tragiek van een over het paard getilde idioot die denkt de baas te kunnen spelen.
Misschien helpen de woorden van dichter om stil te staan, om een pas op de plaats te maken, om te beseffen hoe relatief de macht over ons leven is. Op hoop van zegen. Daarom nog een paar gedichten….


TIJD

Tijd- het is vreemd, het is vreemd mooi ook
nooit te zullen weten wat het is

en toch, hoeveel van wat er in ons leeft is ouder
dan wij, hoeveel daarvan zal ons overleven

zoals een pasgeboren kind kijkt alsof het kijkt
naar iets in zichzelf, iets ziet daar
wat het meekreeg

zoals Rembrandt kijkt op de laatste portretten
van zichzelf alsof hij ziet waar hij heengaat
een verte voorbij onze ogen

het is vreemd maar ook vreemd mooi te bedenken
dat ooit niemand meer zal weten
dat we hebben geleefd

te bedenken hoe nu we leven, hoe hier
maar ook hoe niets ons leven zou zijn zonder
de echo’s van de onbekende diepten in ons hoofd

niet de tijd gaat voorbij, maar jij, en ik
buiten onze gedachten is geen tijd

we stonden deze zomer op de rand van een dal
om ons heen alleen wind

Rutger Kopland

Kopland, Rutger, Verzamelde gedichten, Amsterdam 2007 (Uitgeverij G.A. van Oorschot)



DER TOD WIRD kommen, und er wird deine Augen haben –
dieser Tod, der uns tagaus, tagein
begleitet, schlaflos,
hohl wie langst verjährte Reue
oder törichtes Laster. Deine Augen
werden ein leeres Wort sein,
ein stummer Schrei, ein Schweigen.
So siehst du sie jeden Morgen,
wenn du dich über dich neigst, allein,
im Spiegel. O liebe Hoffnung,
an jenem Tag werden auch wir wissen,
dass du das Leben bist und das Nichts.

Für alle hat der Tod einen Blick.
Der Tod wird kommen, und er wird deine Augen haben.
Es wird sein wie das Aufgeben eines Lasters,
als erschiene im Spiegel
ein totes Gesicht,
als lauschte man geschlossenen Lippen.
Stumm werden wir in den Abgrund steigen.

Cesare Pavese

vertaling Dagmar Leupold en Michael Krüger

Pavese, Cesare, Hunger nach Einsamkeit. Sämtliche Gedichte, Frankfurt am Main 1991 (Fischer)


15

Quando vier a Primavera,
Se eu já estiver morto,
As flores florirão da mesma maneira
E as árvores não serão menos verdes que na Primavera passada.
A realidade não precisa de mim.

Sinto uma alegria enorme
Ao pensar que a minha morte não tem importância nenhuma.

Se soubesse que amanhā morria
E a Primavera era depois de amanhā,
Morreria contente, porque ela era depois de amanhā.
Se esse é o seu tempo, quando havia ela de vir senão no seu tempo;)
Gosto que tudo seja real e que tudo esteja certo;
E gosto porque assim seria, mesmo que eu não gostasse.
Por isso, se morrer agora, morro contente,
Porque tudo é real e tudo está certo.

Podem rezar latim sobre o meu caixão, se quiserem.
Se quiserem, podem dançar e cantar à roda dele.
Não tenho preferências para quando já não puder ter preferências.
O que for, quando for, é que será o que é.

7.11.1915

Fernando Pessoa / Alberto Caeiro

102-104


15

Wenn der Frühling kommt
und ich schon gestorben sein sollte,
werden die Blumen blühen wie immer
und die Bäume nicht weniger grün sein als im vergangenen Frühling.
Die Wirklichkeit braucht mich nicht.

Ich spüre ein unermessliches Glücksgefühl
bei dem Gedanken, dass mein Tod keine Bedeutung hat.

Wenn ich wüsste, ich stürbe morgen
und der Frühling begönne übermorgen,
stürbe ich heiter, weil er übermorgen begönne.
Wenn dies seine Zeit ist, wann sollte er kommen, wenn nicht zu seiner Zeit? Es gefällt mir, dass alles wirklich und alles richtig ist,
und es gefällt mir, weil es so wäre, auch wenn es mir nicht gefiele.
Und deshalb, wenn ich jetzt sterbe, sterb’ ich zufrieden,
weil alles wirklich ist und alles so wie es sein soll.

Sie können an meinem Sarg, wenn sie wollen lateinisch beten,
wenn sie wollen, können sie tanzen und singend um ihn herumziehn.
Ich habe keine Wünsche für. die Zeit in der ich keine Wünsche
mehr haben kann.
Was sein wird, ist, wenn es sein wird, das, was es ist.

vertaling Georg Rudolf Lind

Pessoa, F., Alberto Caeiro, Dichtungen. Ricardo Reis, Oden, Aus dem Portugiesischen übersetzt und mit einem Nachwort versehen von Georg Rudolf Lind, Frankfurt am Main 1989 (Fischer Verlag)


Wanneer de lente komt,
En als ik dan al dood ben,
Zullen de bloemen net zo bloeien
En de bomen zullen niet minder groen zijn dan het vorig voorjaar.
De werkelijkheid heeft mij niet nodig.

Ik voel een enorme vreugde
Bij de gedachte dat mijn dood volstrekt onbelangrijk is.

Als ik wist dat ik morgen zou sterven
En het was overmorgen lente,
Zou ik tevreden sterven, omdat het overmorgen lente was.
Als dat haar tijd is, wanneer dan zou ze moeten komen tenzij op haar tijd?
Ik houd ervan dat alles werkelijk; is en alles zo als het moet zijn;
Daar houd ik van, omdat het zo zou wezen ook als ik er niet van hield.
Daarom, als ik nu sterf, sterf ik tevreden,
Want alles is werkelijk en alles is zo als het moet zijn.

Men mag Latijn bidden boven mijn kist, indien men wil.
Indien men wil, mag men rondom dansen en zingen.
Ik heb geen voorkeur voor wanneer ik toch geen voorkeur meer kan hebben.
Dat wat zal zijn, wanneer het zijn zal, zal zijn dat wat het is.

(1915)

vertaling August Willemsen

Pessoa, Fernando, Gedichten. Keuze, vertaling en nawoord van August Willemsen, Amsterdam 1991 (Uitgeverij de Arbeiderspers)



IK LIG IN EEN KIST

Ik lig in een kist –
als in een mantel van hout,
ik lig.
Laat het een schip zijn
op woelige baren,
laat het een wieg zijn.

En hier,
waar het lichaam van tijd
afscheid neemt,
roep ik je, zusje,
stem uit de verte.

Hoe kan in een doodskist
een lijf plotseling rillen?
Jij komt.
Ik herken je pupillen,
je adem,
je licht.

Zo is dus de richtlijn:
Heden hier,
Morgens ginds,
En nu – in een kist
Als een mantel van hout,
Mijn woord blijft zingen.

Abraham Sutzkever


Vandaag begraaf ik jou in mij,
niet in de aarde, niet in die kist.
Niet bij die bomen in de ochtendmist,
daar ben jij niet.
Jij bent veilig in mij.
Vandaag begraaf ik jou in mij,

niet bij die steen daar, die lange rij.
Al die oude namen, daar hoor jij niet bij.
Nee vandaag begraaf ik jou in mij.

Dan kan ik met je praten en antwoord geven.
Dan blijf jij leven in mijn leven.
Hier neem mijn ogen en kijk met mij,
neem mijn voeten en loop met mij.
We gaan naar huis nu, wij allebei.
Vanaf vandaag leef jij in mij.
Vandaag begraaf ik jou in mij,

‘k zal je niet zoeken, waar je niet bent.
Blijf maar bij ons hier, waar je iedereen kent.
Jouw plaats aan tafel hou ik voor je vrij.
We zullen lachen en weer plannen maken.
‘k zal met je slapen en met jou ontwaken.
Hier neem mijn mond en lach met mij,
hier neem men handen en voel met mij.
Wat je nog doen wou, doe ik erbij.
Vanaf vandaag leef jij in mij.

Haal weg dat kruis en al die witte bloemen,
verscheur de krant waarin ze jouw naam noemen.
Hier neem mijn ogen en kijk met mij,
neem mijn hart en leef met mij.
Want jouw dood is nu voorbij.
Vanaf vandaag leef jij in mij.

‘k zal twee levens leven, met jou in mij.

Songtekst: Rob de Nijs


Sermón sobre la muerte

Y, en fin, pasando luego al dominio de la muerte,
que actúa en escuadrón, previo corchete,
párrafo y llave, mano grande y diéresis,
¿a qué el pupitre asirio? t a qué el cristiano púlpito,
el intenso jalón del mueble vándalo
o, todavía menos, este esdrújulo retiro?

¿Es para terminar,
mañana en prototipo del alarde fálico,
en diabetis y en blanca bacinica,
en rostro geométrico, en difunto,
que se hacen menester sermón y almendras,
que sobran literalmente patatas
y este espectro fluvial en que arde el oro
y en que se quema el precio de la nieve?
¿Es para eso, que morimos tanto?
Para sólo morir,
tenemos que morir a cada instante?
¿Y el párrafo que escribo?
¿Y el corchete deísta que enarbolo?
¿Y el escuadrón en que falló mi casco?
¿Y lall ave que va a todas las puertas?
¿Y la forense diéresis, la mano,
mi patata y mi carne y mi contradicción
bajo la sábana?

¡Loco de mí, lobo de mí, cordero
de mí, sensato, caballísimo de mf!
¡Pupitre, sí, toda la vida;
púlpito, también, toda la muerte!
Sermón de Ia barbarie: estos papeles;
esdrújulo retiro: este pellejo.

De esta suerte, cogitabundo, aurífero, brazudo,
defenderé mi presa en dos momentos,
con la voz y también con la laringe,
y del olfato físico con que oro
y del instinto de inmovilidad con que ando,
me honraré mientras viva – hay que decirlo;
se enorgullecerán mis moscardones,
porque, al centro, estoy yo, y a la derecha,
también, y, a la izquierda, de igual modo.

8 Dic. 1937

César Vallejo


Predigt über den Tod

Und da wir endlich in das Reich des Todes eingehen,
der als Schwadron auftritt, nach vorheriger Einklammerung,
Paragraph und Schlüssel, grosse Hand und Trema,
wozu der assyrische Schreibtisch, wozu die christliche Kanzel,
der heftige Ruck des vandalischen Möbelstücks
oder, noch weniger, dieser proparoxytonische Schlupfwinkel?

Ist es, um morgen
als Prototyp der phallischen Prahlerei zu enden,
als Zuckerkranker und als weisses Nachtgeschirr,
als geometrisches Gesicht, als Verblichener,
dass Predigten und Mandeln notwendig werden,
dass buchstäblich Kartoffeln übrigbleiben
und dieses Flussgespenst, auf dem das Gold glüht
und in dem der Preis des Schnees verbrennt?
Sterben wir dafür soviel?
Müssen wir, nur um zu sterben,
jeden Augenblick sterben?
Und der Abschnitt, den ich schreibe?
Und die gottgläubige Einklammerung, die ich hochhalte?
Und die Schwadron, in der mein Helm versagte?
Und der Schlüssel, der in alle Türen passt?
Und das forensische Trema, die Hand,
meine Kartoffel und mein Fleisch und mein Widerspruch
unter dem Bettlaken?

Welch’ Narr bin ich, welche Wolfshaut, welch’ Lamm,
welch Vernünftiger, welch Ross!
Pult, ja, das ganze Leben über,
Kanzel, auch den ganzen Tod über!
Predigt der Barbarei, diese Papiere;
proparoxytonischer Schlupfwinkel, diese Haut.

Auf diese Weise, nachdenklich, goldglänzend, dickarmig,
werde ich meine Beute in zwei Augenblicken verteidigen,
mit der Stimme und auch mit dem Kehlkopf,
und auf den Körpergeruch, mit dem ich bete,
und auf den Unbeweglichkeitsinstinkt, mit dem ich gehe,
werde ich zeit meines Lebens stolz sein – das muss gesagt werden;
meine Pferdefliegen werden stolz sein,
denn im Mittelpunkt stehe ich und ebenso rechts
und ebenso links, gleichermassen.

8.Dezember 1937

César Vallejo

vertaling Curt Meyer-Clason

uit:

Vallejo, César, Menschliche Gedichte. Poemas humanos. Gedichte. spanisch/deutsch. Übertragen von Curt Meyer-Clason, Aachen 1998 (Rimbaud)


John Hacking
8 mei 2024