Van Metafysica via ‘Patafysica naar Mediafysica…
Als soort tussen alle andere dieren hebben we het al meer dan een miljoen jaar gered – zo is het vermoeden wat de tijdsduur betreft. Als zoogdier tussen andere zoogdieren. Maar van beschaving zoals we die nu verstaan is pas veel later sprake. Vermoedelijk pas bij het ontstaan van steden, mogelijk gemaakt door de vooruitgang in de akkerbouw en het omarmen van het sedentaire bestaan in plaats van het nomade-bestaan. Ook de eerste oorlogen stammen uit die tijd, als je tenminste van oorlog kunt spreken. Steden die elkaar bestrijden, koningen die aanspraak maken op grondgebied van anderen. De oorzaken zijn talloos. Tot op de dag van vandaag is de oorlog niet uitgebannen en is het geweld overduidelijk aanwezig in tal van situaties. Hoe kan het toch dat de mensheid na zoveel jaren nog nauwelijks veranderd is met betrekking tot de toepassing van geweld? Waarom gaat er zoveel mis?
Francis Spufford spreekt over HPtFtU = Human Propensity to Foul things Up in zijn boek met de bijzondere titel: Unapologetic: Why, despite Everything , Christianity Can Still Make Surprising Emotional Sense, (London,: Faber and Faber 2012). Ook de filosoof Charles Taylor, waar ik deze verwijzing aan ontleen spreekt over een motiverende ‘economie’ van het goede, om het goede of in tegenstelling daarmee het slechte te doen.
Er zijn genoeg hindernissen, Taylor somt er een aantal op:
Welches sind die Hindernisse? Eine oft gegebene Antwort besagt, es sei schlicht und ergreifend der Egoismus. Aber die Hindernisse können vielfältiger sein. Die Ursachen der Nicht befolgung einer sei’s auch nur minimalen Universalmoral sind schwer zu zählen.
Karl Barth. spricht von »Tragheit«, aber es gibt daneben viele weitere Formen und Facetten des Versagens (beziehungsweise dessen, was Francis Spufford “HPtFtU” nennt) Borniertheit, Unverständnis für den anderen, Abgleiten in die Xenophobie (also vielleicht eine kollektive Form von Egoismus ), das Sichvergraben in die eigenen Schwierigkeiten, das Absinken in Groll gegen die uns auferlegten Prüfurigen und so weiter.
Ferner sind hier zu nennen: die Projektion des Bösen auf andere, um vor ‘sich selbst’ gut dazustehen; die Verteidigung der eigenen Identität durch Ablehnung beziehungsweise Ausgrenzung von Nonkonformisten, vor allem wenn sie uns durcheinanderbringen; Angriffe auf diejenigen, die unsere inneren Konflikte zum Ausbruch bringen. Eine ethische Einstellung, die ohne eine gewisse Vorstellung von ihren in diesem Sinne aufgefassten Hindernissen auskommt, ist überaus unvollständig. Die Überzeugung, -ein Vorschriftenkatalog sei das Wesen des Ethischen, trägt häufig dazu bei, dass man in die eben beschriebenen Fallen tappt.

De hindernissen zijn dus talrijk en de ontwikkeling van het menselijk ethisch handelen in de loop der tijd heeft niet kunnen voorkomen en voorkomt nog steeds niet dat er oorlogen worden gevoerd en vreselijke misdaden worden begaan tot en met genocide. Het begrip genocide is inmiddels een discutabel begrip geworden omdat het te pas en onpas wordt ingezet om de tegenpartij te beschuldigen van moorddadig handelen op basis van racisme, xenofobie en etnocentrisme.
Maar is elke oorlog niet in feite ook een vorm van genocide zeker als de inzet de vernietiging van een ander volk is, zoals in Oekraïne op dit moment of de sluipende vernietiging door het onthouden elementaire levensbehoeften en het voortdurend bombarderen in de Gazastrook van de Palestijnse bevolking; dit als ongekende wraakoefening op de moordpartij van 7 oktober 2007 door Hamas. Om deze oorlogshandelingen alleen maar wraak te noemen (of als doel om Hamas definitief te willen vernietigen) is verre van de waarheid. Andere motieven spelen inmiddels mede de overhand: de annexatie van het land voor eigen doeleinden. Regeringsleden laten daar geen twijfel over bestaan. Het Palestijnse volk kan de pot op en staat alleen maar in de weg om die doelen te behalen. Hetzelfde zien we in de Westelijke Jordaanstreek waar kolonisten onder bescherming van het leger terreuraanvallen uitvoeren op de Palestijnse bevolking, hun olijfgaarden vernietigen in de hoop hen voorgoed te verdrijven.
Charles Taylor wijst echter ook op motieven die op het gebied van ethiek naar het goede handelen verwijzen. De mens is niet alleen maar slecht, niet alleen maar oorlogszuchtig en bij tijd en wijle crimineel. Hij schrijft:
Aber, unser Sensorium für die verschiedenen Motivationen umfasst auch Faktoren auf der positiven Seite. Was motiviert uns dazu, Gutes zu tun? Hier gibt es ganz unterschiedliche Antworten. Zu nennen sind die christliche Agape, das buddhistische Karuna, das Mitgefühl im Sinne Humes, die von Kant gekennzeichnete Achtung vor dem moralischen Gesetz sowie unser Gefühl für die eigene, uns als Menschen zukommende Würde und deren Voraussetzungen.
Aber wie immer die Antwort lauten mag, normalerweise ist es so, dass wir durchaus nicht ausschliesslich oder ganz zielstrebig von diesem höheren Impuls motiviert werden. Jede Ethik wird eine Richtung der potentiellen Umgestaltung projizieren, die uns (in höherem Masse) dazu befähigt, das Gute zu umfassen und das Richtige zu tun.
Diese projizierten Transformationen variieren ebenfalls erheblich. Einige stellen sehr viel höhere Ansprüche als andere. Einige religiöse Einstellungen legen die Messlatte sehr hoch an, wie beispielsweise im Fall der christlichen Heiligkeit oder der buddhistischen Erweckung. Ausserdem gibt es, wie wir gesehen haben, atheïstische Einstellungen, deren Anhänger Transformationen projizieren, die – wie im Fall des von Marx vertretenen Kommunismus – von den meisten anderen für unrealistisch gehalten werden.
Zo is de mens zolang hij bestaat al duizenden jaren lang aan het ‘trachten’ of plat uitgedrukt ‘aan het aanklooien’ om deze wereld en haar bewoners te veranderen in een meer vreedzame en tolerante (minder wrede, oorlogszuchtige en criminele) wereld. Met vooral ook de religies als hulpmiddel en als leidraad, naast het humanisme en andere niet-religieuze stromingen.
De onderliggende thematiek is eigenlijk het verlangen naar een vorm van zekerheid waardoor je als mens niet alleen kunt overleven maar ook een leven kunt leiden in welvaart en vrede, een leven dat goed is en dag voor iedereen is weggelegd. Niet alleen voor de rijke bovenlaag van de bevolking, niet alleen voor de extreem-rijken en degenen die aan de touwtjes trekken en zo zichzelf kunnen verrijken. Zie de VS of in mijn vocabulaire ‘USAbyss’, als voorbeeld van dit laatste, met de jaknikkers in het Witte Huis en in de partij van de republikeinen.





Maar als die zekerheid nu een fictie is en het streven ernaar een hopeloze onderneming blijft? In Het Carnaval van het zijn beschrijft Mathijs van Boxsel onder de algemene noemer ‘Patafysica – een verzameling denkbeeldige informatie – dat houvast zo goed als onmogelijk is omdat de wereld onbekend blijft en zonder doel of oorzaak. Hij wijst op het stomme toeval verbonden met het begrip idiotie als hij schrijft:
Idiotie
De alomtegenwoordigheid van het stomme toeval is onlosmakelijk verbonden met het begrip idiotie (in de oorspronkelijk Griekse betekenis van: enig in zijn soort). Al het bestaande is uniek in tijd en ruimte, en daarom ondenkbaar. Het idiote biedt geen enkel aanknopingspunt. Het kan slechts door zichzelf worden aangeduid: dit is dit en dat is dat. Hier ligt de oorzaak van het falen van de interpretatie, want elke uitleg geschiedt via iets anders, dat zelf weer door iets anders gewaarborgd moet worden enzovoort. Het denken heeft kortom de keus tussen tautologie en dwaling, tussen het uitwisselen van banaliteiten of het binnentreden in de coulissen van het elders en het andere. De dingen vallen alleen te benaderen door middel van beschouwingen die niets verklaren dan hun eigen kunstmatigheid.
Waarmee overigens niets tegen theorieën is gezegd: het zijn denkbeeldige oplossingen, kunstgrepen die hun vruchten afwerpen, getuige onze beschaving
Dit kan tenslotte niet zonder gevolgen blijven: de mens wil en moet hoe dan ook vormen creëren die hem houvast geven in het leven: via zijn denken en de taal geeft hij zijn bestaan gestalte, zoekt hij middelen en wegen om overeind te blijven in het geweld van een overweldigende werkelijkheid die zich onttrekt aan zijn ‘begrijpen’. Van Boxsel schrijft:
De wereld is idioot, stom, simpel, onnozel, zonder doel of oorzaak, onontkoombaar, uniek, onverklaarbaar, alogisch, ongrijpbaar. Dit leidt tot onrust van het intellect. Geleid door het principe van de ontoereikende werkelijkheid vallen we ten prooi aan de transcendente verleiding. Omdat een idioot object niets heeft te bieden, richt het verlangen zich op iets wat niet bestaat.
In hun poging de wereld te verklaren doen de metafysici een beroep op principes die buiten de wereld staan, als de Idee, de Geest of een Wereldziel. De wereld wordt gezien als een gebrekkige afspiegeling van een andere wereld. Door de verdubbeling houdt het bestaan op gratuit te zijn en wordt het voor interpretatie vatbaar. De verdubbeling biedt een alibi om de harde realiteit niet onder ogen te hoeven zien. De wereld verdwijnt achter het visioen van wat ze had kunnen of moeten zijn. Kunst en moraal verzetten zich niet tegen de banaliteit en het kwaad, maar tegen de, als schandalig en onbetrouwbaar ervaren, idiotie van het bestaan.
De zichtbare wereld is niet echt, en de echte wereld is niet te zien, ziedaar de goocheltruc. De maanzieke metafysici doen er alles aan om een geheim te bewaren: dat er geen geheim bestaat. (…)
Vanouds wordt de natuur gesteld tegenover het toeval enerzijds en de kunstgreep anderzijds. De natuur wordt gezien als een gesloten systeem van oorzaken en gevolgen dat beantwoordt aan een biologische of spirituele noodzaak. Zo wordt de verbijsterende idiotie op afstand gehouden, en de angst voor het toeval bezworen. Het is een geruststellende gedachte dat er achter de dingen een orde en een noodzaak verborgen gaan. De natuuridee vervult ook een morele functie: de natuur wordt gezien als een zuiver, spontaan en onschuldig krachtenspel dat wordt gecorrumpeerd door de kunstgrepen van de mens. Onder het motto ‘terug naar de natuur’ wordt al het gekunstelde afgezworen.
Maar iedere poging aan de kunstmatigheid te ontsnappen is kunstmatig. Goed beschouwd is de idee van de natuur de meest artificiële van alle kunstgrepen, terwijl de kunstgreep het meest natuurlijke is aan de mens.

Daar tegenover stelt van Boxsel de ‘Patafysica die niet streeft naar een houvast maar die al ‘spelend’ de onzekerheid in haar spel opneemt en geniet van wat zich dan aandient:
De ‘Patafysica is de wetenschap van het uitzonderlijke, en de wetenschap van denkbeeldige oplossingen. Het een hangt met het ander samen. De wereld bestaat bij de gratie van ficties waarin de idiotie is bezworen. Zonder verzinsels verliezen we de greep op ons bestaan. Het gevaar is echter dat we in onze verhalen gaan geloven. Daarom geeft de ‘Patafysica de voorkeur aan evident onnutteloze theorieën, juist om er de kunstmatigheid van te genieten. (…)
Niet de natuur en de cultuur, maar idiotie en kunstmatigheid regeren het bestaan. De sofisten vieren daarom de schijn, het effect en het moment. Het Griekse begrip ‘kairos’ wijst naar de onverwachte wegen waarop iets tot stand komt. Iedere ordening is het product van een gelukkige samenloop van omstandigheden. (…)
In de lijn van de sofistiek leert de ‘Patafysica dat het leven een opeenvolging van uitzonderlijke gelegenheden is die op het juiste moment (kairos) te baat moeten worden genomen. Ze omhelst het leven in zijn volle idiotie als een avontuur waarin alles mogelijk is. Ze vindt vreugde in de veranderlijkheid, de tijdelijkheid, en de vergankelijkheid van het bestaan. Voor de improvisator is het leven een carnaval, een permanente uitzonderingstoestand.
Ook de ‘Patafysica (wat natuurlijk ook niet de bedoeling is) kan ons niet redden van de vaak gewelddadige impulsen in een mensenbestaan, de agressie die woest tekeer gaat in veel menselijk handelen, de xenofobie, de mensenhaat etc. Ondanks alle gebrek aan houvast is er toch hoop. Hoop die zichtbaar wordt in alle teksten, alle verhandelingen van auteurs die nadenken over de situatie in de wereld, over de wereld zelf, over zin en zinvolheid en over zinloosheid van ons handelen en denken.
Een vorm van hoop die aarzelend is, die absolute zekerheid ontbeert (en ook niet nodig heeft), die hoopvol voorzichtig klopt aan de deur van onze dagelijkse existentie en het hoofd om de hoek steekt, ons aankijkt, ons uitnodigt om een eindje mee te wandelen in het betoog.
Een van die auteurs is Giovanni Rizzuto die in zijn onlangs verschenen essay Filosofisch tegenspel. Traag denken in tijden van versnelling een poging onderneemt houvast te bieden in deze snelle wereld van verandering en informatie-technologie. Een wereld die wij dagelijks aan den lijve ervaren en waar we steeds meer de gevolgen van ondervinden als we meegaan in de stroom van manipulaties die over ons worden uitgestort omdat we onderdeel zijn van een ongekende stroom aan data (die wij afstaan en die over ons verzameld worden en via algoritmen naar ons teruggekoppeld worden in de sociale media bv.).
Wat we als mensheid in de loop van de geschiedenis hebben ontwikkeld aan gedragingen, aan geestelijk houvast en aan ankerpunten in ons bestaan hebben nog niet afgedaan hoewel veel ervan wel onder druk staat: ons levensritme aan de hand van de seizoenen, de levensfasen, de dagelijkse ritmes van wakker zijn en slapen, de talloze rituelen die er zijn en die wij inzetten om om te gaan met bepaalde (vaak oncontroleerbare) situaties en gebeurtenissen, etc, etc.

Een lang citaat uit een van de laatste hoofdstukken uit dit essay wil ik graag presenteren, in de hoop dat de lezer, in het spoor van de auteur, ook zelf op zoek gaat via deze en andere auteurs naar hoopvolle sporen, routes, gedachtes, wandelingen, excursies, verhandelingen, uitweidingen, en teksten die de burger (weer) moed geven. Rizzuto schrijft en daarmee eindig ik:
Een laatmoderne levenskunst zal bij het medium als bron van denken, spreken en handelen dienen aan te vangen. We herhalen dat deze creatieve ruimte niet de uitkomst is van een filosofische redenering of theorie. Het betreft integendeel een levende ervaring van verbondenheid en resonantie die ons overkomt en waarop achteraf wijsgerig gereflecteerd kan worden. De reflectie hierop noemen we mediafysica, omdat de ervaring van het medium het uitgangspunt vormt. In een dergelijke mediafysica deconstrueren we de klassieke ‘metafysica van de aanwezigheid’, waarin waarheid als het ware ‘klaarligt’ voor een ) denken dat opereert vanuit hiërarchische tegenstellingen. Mediafysica is daarmee een vorm van experimentele metafysica die mediale ervaringen (experiences) evalueert en ter sprake brengt. Naast transcendentie begrepen vanuit een mediafysica zijn transindividuele en transculturele dimensies van belang voor een levenskunst die zich wil onttrekken aan de hyperkinetische markt. Vooral fase-, ritme-, en symboolgevoeligheid staan onder druk in onze samenleving die radicaal van karakter is veranderd. Ontwikkelingen in de informatietechnologie, mondialisering, vierentwintiguurseconomie en sociale media hebben een werkelijkheid geschapen waar nauwelijks meer ruimte is voor collectieve cesuren, symbolen, rituelen en zinvragen.
In een hyperkinetische samenleving moet alles sneller en efficiënter, waardoor maatschappelijke sferen die elkaar vroeger uitsloten zich met elkaar vermengen en doordringen. We leven in ‘vloeibare tijden’ (Zygmunt Bauman) met alle voor- en nadelen van dien. Zo hebben digitalisering en sociale media de grens tussen het private en publieke domein praktisch uitgewist en flexibilisering van tijdsindeling ritmes ondergraven. Ritmes lopen niet langer in de pas met de afwisseling van dag en nacht en de seizoenen, maar worden individueel of collectief opgelegd. Dit kan kwalijke gevolgen hebben: ‘Het gevolg is dat flexibilisering leidt tot aritmie. Gezamenlijke ritmes van rust en activiteit, stilte en lawaai, feest en alledag maken plaats voor een veelheid aan niet op elkaar afgestemde individuele beslissingen over wanneer ieder wat doet. Het verdwijnen van sociale ritmes leidt daarnaast tot een afname van het aantal gemarkeerde rustmomenten. Wanneer we op elk moment kunnen werken, en er geen vanzelfsprekende momenten meer zijn waarop niet wordt gewerkt, valt de afbakening tussen werken en niet-werken weg. Het risico op burn-out neemt toe, zeker als ambitie en competitie belangrijke motoren zijn om hogerop te komen’ (Huijer, 2011, 18, 19).
Marli Huijer houdt in haar boek Ritme, in plaats van het modieuze onthaasten, een intelligent pleidooi voor een ritmisering van ons individuele en sociale leven. Ritme definieert zij als het samengaan van herhaling, variatie en ordening. Het leven is in essentie discontinu, maar wij geven er betekenis aan door de discontinue momenten als kralen aaneen te rijgen tot een continue ketting. Momenten zijn nooit uniform maar krijgen kleur en betekenis door de dag, week, maand of jaar waarvan ze onderdeel uitmaken. Betekenissen die continuïteit en herhaling ritmisch met elkaar verbinden. Ritme, continuïteit en herhaling wortelen in het verleden en kunnen in stelling gebracht worden tegen misleiding door het vrijemarktdenken dat het object van verlangen in een onbereikbare toekomst plaatst. Waar de kinetiek versnelt, vertragen ritmes. Het jachtige leven dreigt individuele en sociale ritmes uit te hollen.
We hebben onszelf buiten de periodieke cirkelgang van de kosmos geplaatst en zetten nu alles in op een aritmische lineaire beweging die een hoopvolle toekomst in het vooruitzicht stelt. De hoop op een absoluut product is de economische vertaling van de jongste dag. ‘Hoe we het ook draaien of keren, vol ongeduld wachten we op de dag van morgen. Dan moet er weer een belofte zijn ingelost, waarna er halsreikend naar het volgende wordt uitgekeken. De toekomst moet het waarmaken. Maar wat?'( Koerse, 1997, 59).
Ritme is een biologische, existentiële en kosmische constante die door pseudoritmen en surrogaatrituelen nooit vervangen kan worden. Zo spreekt Guy De bord over de pseudo-cyclische tijd van de vrije markt als een ‘tijd die door de industrie is getransformeerd. De tijd, die zijn basis heeft in de warenproductie, is zelf een consumeerbaar waar [ … ] waarin wat dagelijks wordt geleefd verstoken blijft van zelfbeschikking en onderworpen is, niet aan de natuurlijke orde, maar aan een in de vervreemde arbeid ontwikkelde schijnnatuur [ .. .]’ (Debord, 2015, 149, 151. Vertaling G.R.).
Vervreemding van de geleefde tijd, collectieve ritmen en rituelen kan nooit op deze oneigenlijke manier ongedaan gemaakt worden. Deze vervreemding is daarenboven schadelijk voor onze psychische en biologische huishouding. Onderzoek wijst uit dat we gezonder zijn naarmate bioritmen synchroon lopen aan en resoneren met kosmische ritmen. Dit is de verticale resonantie waar Rosa over schrijft. Niemand houdt het lichamelijk en geestelijk lang vol om in ploegendienst afwisselend overdag en ’s nachts te werken. Ook levensfasen zijn met de kosmische ritmiek van de seizoenen verbonden. Zo zou Pythagoras gezegd hebben: ‘Twintig jaar een jongen, twintig jaar een jongeling, twintig jaar een jonge man en twintig jaar een oude man; deze vier perioden komen overeen met de vier seizoenen, de jongen met de lente, de jongeling met de zomer, de jonge man met de herfst en de oude man met de winter.’ Byung-Chul Han merkt hierover op:
Overgangsrituelen geven structuur aan het leven zoals seizoenen dat doen. Wie een bepaalde drempel overschrijdt, heeft een levensfase af gesloten en gaat een nieuwe binnen. Drempels geven als overgangen ritme aan, articuleren en vertellen zelfs ruimte en tijd. Ze maken een diepe beleving van orde mogelijk (Han, 2020, 35. Vertaling G.R.).
Zelfs de gevoeligheid voor levensfasen dreigt verloren te gaan door de algehele aritmie. (Einde citaat)
Met hoop en met vreugde op weg naar Pasen – want de moed opgeven is geen optie…
John Hacking
11 april 2025
Bronnen:
Charles Taylor, Das sprachbegabte Tier. Grundzüge des menschlichen Sprachvermögens, Berlin 2017 (Suhrkamp), Pag. 403-405
Matthijs van Boxsel, Het Carnaval van het zijn. Handboek ‘Patafysica’, Amsterdam Antwerpen 2024, (Querido), Pag. 32-34
Giovanni Rizzuto, Filosofisch tegenspel. Traag denken in tijden van versnelling, Antwerpen Apeldoorn 2025, (Garant), pag. 99-10
