God in het landschap – zoektocht naar een horizon: deel 1

 

De een riep tot de ander en zei:heilig, heilig, heilig is de ENE, de Omschaarde,–heel de aarde is vol van zijn glorie!

Jesaja 6:3  vertaling Naardense Bijbel  

 


  1. Inleiding

 

« Conduite

Passe.

La bêche sidérale

Autrefois là s’est engouffrée.

Ce soir un village d’oiseaux

Très haut exulte et passe.

Écoute aux temps rocheuses

Des présences dispersées

Le mot qui fera ton sommeil

Chaud comme un arbre de septembre.

Vois bouger l’entrelacement

Des certitudes arrivées

Près de nous à leur quintessence,

O ma fourche, ma Soif anxieuse !

La rigueur de vivre se rode

Sans cesse à convoiter l ‘exil.

Par une fine pluie d’amande,

Mêlée de liberté docile,

Ta gardienne alchimie s’est produite,

O Bien-aimée! »

René Char [2]


“Begeleiding

Ga verder.

De sterrenspade

Is hier op een keer in de afgrond gestort.

Vanavond zal een vogeldorp

hoog opgehemeld vergaan.

Luister aan de rotsachtige slapen

Van de verstrooide aanwezigheid

Het woord dat je slaap geeft

Warm als een boom van september.

Zie bewegen de verstrengeling

Van zekerheden gearriveerd

Naast ons bij haar kwintessens,

O mijn ‘tweesprong’, mijn angstige dorst!

De hardheid van het leven werkt zich

Zonder rust in de begeerte naar verbanning

Door een fijne amandelregen,

Gemengd met slaafse vrijheid,

Is jouw beschermende alchemie gemaakt

O geliefde!”


“Alles in Griekenland, bergen, rivieren, zeeën, vlaktes, ‘worden vermenselijkt’ en spreken tot de mensen in een bijna menselijke taal. Ze drukken hem niet neer, ze kwellen hem niet; ze worden tot vrienden en meewerkenden, de donkere, ongearticuleerde schreeuw van de oriënt reinigt loutert zich, wordt menselijk, wordt logos, als hij in het licht van Griekenland binnentreedt.”

N. Kazantzakis[iii]


“Een mythe is nooit helemaal een geschiedenis en nooit helemaal parabel. Zij put het gebeuren niet uit door volledige waarheid. De waarheid van de vertelling is de volledigheid van de gestelde totaliteit. Waarschijnlijk is dit de waarheid, die de Grieken met ‘alètheia’ aanduidden, niet de onverborgenheid van het zijn, zoals men in navolging van Heidegger het woord veelal uitlegt, maar het ‘niets vergeten’ bij het optellend vertellen van een gebeurtenis waarin het menselijk lot zich verdicht. ‘Alètheia’ is de onschuld van de verteller en daarom onbereikbaar. De mythe laat altijd ruimte voor aanvulling en interpretatie; eenmaal deze ruimte gegeven is er ook ruimte voor andere en oneindig veel interpretaties. De werkelijkheid is nooit vanzelfsprekend; geen enkele manipulatie kan van het gebeuren een overzichtelijk proces maken. Een berekend denken kan het niet a-priori construeren, een vertellend optellen kan het niet a posteriori vastleggen. Het ontloopt ons en overvalt ons. Zelfs voor wie het gelaten en contemplatief afwacht, komt het niet ‘ex templo’, terstond en vanaf het ‘templum’, de ruimte waarin het verwacht wordt. Het is niet te hanteren, niet te denken en niet te vertellen.”

Cornelis Verhoeven[iv]


Heel de aarde

“Nur allein der Mensch

Vermag das Unmögliche:

Er unterscheidet,

Wählet und richtet;

Er kann dem Augenblick

Dauer verleihen.

J.W. Goethe[v]


Een vraag houdt mij al jaren bezig. Wat is de werkelijkheidswaarde van de bijbelse uitspraak uit Jesaja: heel de aarde is vol van Gods heerlijkheid (Latijn: glorie – Grieks: doxa – Hebreeuws: Kabod).[vi]


Uit talrijke bronnen blijkt dat deze vraag eeuwenlang géén probleem is geweest. Wij kunnen ons vanuit de huidige situatie waarschijnlijk nauwelijks meer een voorstelling maken wat het wil zeggen dat al ons handelen, letterlijke elke vorm van gedrag, in het licht wordt gezien van een religieus betekenisveld.[vii] Dat was níet alleen zo bij de oude Egyptenaren waar elke daad een religieuze lading had, maar dat klinkt ook door in religieuze buitenbijbelse – en bijbelse teksten en commentaren die de gelovige oproepen om zijn hele leven in dienst te stellen van God (of de goden).[viii] In de huidige kloostertradities valt nog iets van deze spirituele houding te proeven.

De aanwezigheid van Gods’glorie op aarde is pas een probleem geworden in de geschiedenis van de westerse cultuur toen de aarde werd losgemaakt van de hemel, met andere woorden toen de aarde tot object van onderzoek werd en de mens steeds meer gezien werd als subject. De subjectivering van het mensbeeld gaat samen met de objectivering van het wereldbeeld. Dat is een langdurig proces geweest dat tot op heden eigenlijk niet is afgesloten want we staan pas aan het begin van de ontdekking van de ruimte.[ix]

In die tijd valt het begin van de grote ontdekkingsreizen, de verkenning van de terra incognita. Dat is ook het moment van het ontstaan van het genre landschap in de schilderkunst. Door de invoering van het perspectief en de nadruk op een wijkende horizon neemt de mens letterlijk afstand en ontdekt hij meer en meer een eigenstandige plaats op deze aarde.[x]

 


Het landschap op doek

A los islotes des cielo

 

¡ A los islotes del cielo!

 

Prepara la brac niña.

Yo seré tu batelero.

 

¿Marzo ?

¿Abril ?

¿El mes de mayo ?

 

¡ Más verde es la mar de enero !

 

Prepara la barca, niña.

Ya canta tu batelero.

 

Rafael Alberti[xi]

 


Naar de hemeleilanden

 

Naar de hemeleilanden !

 

Maak de boot klaar, kleine,

De bootsman is er al.

 

Maart?

April?

De maand mei?

De zee is groener in januari.

 

Maak je boot klaar, kleine,

Je bootsman is er al.

 


Ton Lemaire die deze ontwikkeling heeft onderzocht schrijft in “Filosofie van het landschap”: “Dat vanaf de vroege vijftiende eeuw in toenemende mate landschappen op het doek verschijnen en de wereld steeds meer als landschap wordt weergegeven, houdt in dat de westerse mens steeds meer een confrontatie zoekt met de horizon van zijn wereld, en dat wil zeggen: steeds minder de traditionele identiteit van de wereld en van zichzelf aanvaardt.”[xii]

Maar God zelf verdwijnt maar heel langzaam uit “de wereld”. Nicolaas van Cusa (Cusanes), een theoloog en filosoof (1401-1464) die op het breukvlak staat van deze ontwikkeling “heeft als eerste uitdrukkelijk de oneindigheid van de wereld gesteld, zodat de oneindige God zich onmiddellijk in de wereld zélf kon openbaren: door de wereld als oneindig te denken, kon zij beschouwd worden als het vlak van Gods zelfontvouwing.” God en wereld komen bij elkaar waardoor de wereld zelf als het ware goddelijk wordt of met andere woorden een oneindige en absolute dimensie krijgt.

Eeuwenlang werd de aanwezigheid van God (enkel) ervaren op heilige plaatsen, plaatsen met een sacraal karakter.[xiii] Delen van het landschap werden als heilig beschouwd en hadden een sacrale lading. Wegkruisen op kruispunten getuigen daar nog van.[xiv] Tevens waren ze ook een manier om het oorspronkelijk (paganistisch (heidens) (landelijk, boers, dorps) landschap te christianiseren. De filosoof Charles Taylor spreekt in navolging van de socioloog Max Weber over een “betoverde en onttoverde wereld”.[xv] In de protestantse samenlevingen van de zestiende en zeventiende eeuw vindt er langzaam een “onttovering” plaats. “Ten aanzien van de kosmos vond er een verschuiving plaats van de betoverde wereld naar een kosmos die in overeenstemming met de postnewtoniaanse wetenschap werd opgevat en waarin het volstrekt onmogelijk is dat hogere betekenissen worden uitgedrukt in het ons omgevende universum. Maar er is wel nog altijd – bij iemand als Newton zelf bijvoorbeeld – een sterk aanvoelen dat het heelal de glorie van God verkondigt.”[xvi]

Inmiddels zijn we vertrouwd geraakt met het feit dat onze aarde en onze wereld door velen helemaal los wordt gezien van God. Degenen die wel een verband zien plaatsen dat meestal in het licht van een gelovig bestaan en een religieuze praktijk.[xvii] Religie en religieus bewustzijn wordt in tegenstelling tot de mensen in de oudheid en de middeleeuwen door velen gezien als een randfenomeen, en niet meer als een centraal kerngegeven van het menselijke bestaan.


Geschilderde heerlijkheid?

 

¡Qué imensa desgarradura

la de mi vida en el todo,

para estar, cont todo yo,

en cada cosa ;

para no dejar de estar,

con todo yo, en cada coas !

Juan Ramón Jiménez[xviii]

Welke een grote scheur

is mijn leven als geheel,

om in elk ding

met mijn hele ik, te zijn,

en altijd te blijven, met mijn

hele ik, in elk ding!

 


Toch doet mijns inziens deze ontwikkeling niets af aan mijn persoonlijke vraag hoe het zit met het werkelijkheidsgehalte van de uitspraak uit Jesaja 6,3.[xix] In dit artikel geef ik een theoretische grondslag voor deze vraag naar de aanwezigheid van een goddelijke werkelijkheid, gebaseerd op een studie van enkele voorbeelden van Westerse en Oosterse landschapsschilderkunst. Voorbeelden ook die mij in mijn eigen werk als landschapschilder inspireren. De grondslag is niet alleen theoretisch maar ook poëtisch omdat ik bij dichters en schrijvers te rade ga en hen citeer om deze vraag verder te verdiepen en onvermoede dimensies te laten zien. Omdat ik overtuigd ben dat de werkelijkheid naast de empirische vorm ook een soort poëtisch gehalte bezit dat in de taal ter sprake kan worden gebracht.[xx]

Het poëtische gehalte van de werkelijkheid verwijst ook naar een sacrale geladenheid als mogelijkheid van het landschap. Deze “denkfigur” wil ik in de bijdrage die volgt verder uitwerken. Deze tekst vormt daarmee ook een soort samenvatting van de kunstenaars en stromingen (ook vanuit de filosofie en literatuur) die mij de laatste 20 jaar hebben geïnspireerd.

Ik heb een keuze gemaakt uit een aantal schilders die via hun werk een bijzondere betekenis geven aan het landschap. Verder maak ik gebruik van enkele gedachten die ik ontleen aan de semiotiek, het denken van Charles Foucault over heterotopiën en auteurs die over het landschap, kunst en religie hebben geschreven om de thematiek verder te verdiepen en een kader te geven. Tenslotte laat ik me inspireren door schrijvers en dichters die op een geheel eigen wijze deze vraag bereflecteren en tot uiting brengen en die soms reageren op een landschap dat als kunstwerk indruk op hen heeft gemaakt. Langs de randen van het betoog vermeld ik ‘terloops’ probleemvelden die in de filosofie een rol spelen in relatie tot deze thematiek zoals de vraag ‘wat is werkelijkheid’, de rol van onze taal, de wijze waarop wij met onze beleving van de werkelijkheid omgaan en de ervaring van de aan – en afwezigheid van het goddelijke in onze beleving van de werkelijkheid. In de voetnoten geef ik verwijzingen naar relevante teksten die verder leiden. Dit alles heel summier en voor een deel op basis van teksten die ik heb gelezen en die tot mijn beschikking staan.[xxi] De citaten in deze tekst spreken meestal voor zichzelf en zij vormen of een illustratie van het betoog of zij geven nieuwe gedachtelijnen aan. Ik besteed niet zoveel ruimte aan het uitleggen van deze teksten omdat commentaren vaak een heel eigen leven gaan leiden. “Het commentaar kan een tekst belasten zonder die te verhelderen. Zelfs een heldere tekst kan duister worden door een commentaar.”[xxii] Daarnaast zijn teksten ook uitnodigingen aan de lezer om zelf verder te exploreren.[xxiii] Ik beschouw een tekst als een opstapje naar verder eigen onderzoek en verdieping – inspiratie moet worden aangestoken door onvermoede vragen en constateringen. Dat veronderstelt opmerkingsvermogen en interesse.[xxiv]


Opzet

“Kind, Kind! Nicht weiter! Wie von unsichtbaren Geistern gepeitscht, gehen die Sonnenpferde der Zeit mit unsers Schicksals leichtem Wagen durch, und uns bleibt nichts als, mutig gefasst, die Zügel festzuhalten, und bald rechts, bald links, vom Steine hier, vom Sturze da, die Räder wegzulenken. Wohin es geht, wer weiss es? Erinnert er sich doch kaum, woher er kam.”

J.W. Goethe[xxv]


Dit opstel is als volgt ingedeeld: in een aantal hoofdstukken sta ik summier stil bij de thema’s semiotiek, het geschilderde landschap en het landschap als heterotopie.

Vervolgens belicht ik het werk van de Duitse schilder Anselm Kiefer en de Nederlandse kunstenaar Armando. Beiden zijn kunstenaars die via hun werk het landschap extra betekenis geven. Ik ruim veel plaats in voor teksten van de kunstenaars zelf aan de hand van interviews of ander materiaal. Dit omdat ik vooral geïnteresseerd ben hoe zij tegen hun werk aankijken en welke betekenissen zij de revue laten passeren.

Dan sta ik stil bij het landschap als religieuze heterotopie en neem daarbij als ijkpunt de Duitse schilder uit de Romantiek, Caspar David Friedrich.

Ik belicht een aantal Japanse en Chinese landschappen omdat deze vorm van kunst binnen het kader van mijn vraagstelling op een geheel eigen wijze betekenis geeft aan het landschap als religieuze heterotopie. Met name ook omdat we hier criteria vinden die het religieuze karakter van het landschap kunnen onderbouwen.

Tenslotte sta ik stil bij de vraag naar Gods glorie op aarde aan de hand van de plaats van de horizon in het landschap en de relatie hemel – aarde. Ook hier kan ik te rade gaan bij kunstenaars o.a. Kiefer die dit thema voortdurend laat terugkeren in zijn werk. Kenmerken van een geschilderd landschap, manieren van kijken en vragen spelen daarbij een rol.

Uiteindelijk gaat het altijd om een vorm van betekenisgeving (semiose). Wat we hiermee kunnen in ons eigen leven komt ter sprake in het laatste hoofdstuk rond betekenis. In de voetnoten van dit artikel geef ik teksten en bronnen met extra informatie en verwijzingen voor de geïnteresseerde lezer. Tenslotte wordt de lezer uitgenodigd om overal waar sprake is over de kunstenaar als een hij te bedenken dat ook zij gelezen kan worden. Om stilistische redenen laat ik de verdubbeling hij/zij achterwege.


Dit is een deel uit: God in het landschap uit een van de 4 essays:

Een gedachte over “God in het landschap – zoektocht naar een horizon: deel 1

Reacties zijn gesloten.