VERANDERING EN VERANDEREN

Veranderen is durven dood te gaan
De natuur geeft dat voorbeeldig aan
Laag prikt de zon over de bomen
Het uur van rust is zacht gekomen

Bram Vermeulen


Wij zijn menselijke betekenisdieren: ons leven draait om betekenis en als die ontbreekt voelen we ons ontheemd. De taal geeft ons een instrument in handen om betekenis te definiëren als we haar gevonden hebben in de gedachten die we hebben en de daden die we doen. Zo zijn in mijn ogen religies vormen van betekenisclusters om de existentiële uitdagingen die wij in ons leven ondervinden en ondergaan te duiden en zinvol te maken. Religies en de teksten waarop ze zijn gebaseerd vatten gebeurtenissen in verhalen en verlenen er zin aan zodat de volgelingen een houvast hebben in hun leven. Zelfs nadat dit leven afgelopen is. Maar is de taal voldoende, is de taal genoeg? Zeker als je met taal alle kanten op kunt en als er sprake is van meerdere betekenislagen? Geen verhaal is eenduidig, geen tekst voor slechts een betekenis vatbaar. Woorden zijn hefbomen in een onzeker evenwicht zoals de dichter schrijft:

WOORDEN ZIJN KLEINE HEFBOMEN,
maar wij hebben hun steunpunt nog niet gevonden.

Wij laten ze op elkaar steunen
en het bouwwerk geeft mee.
Wij laten ze steunen op het gezicht van de gedachte
en zijn masker slokt ze op.
Wij laten ze steunen op de rivier van de liefde
en ze gaan ervandoor met de rivier.

En wij blijven hun som zoeken
op een enkele hefboom,
maar wij weten niet wat we willen optillen,
het leven of de dood,
de handeling van het spreken
of de gesloten cirkel van het mens-zijn.

Roberto Juarroz

uit: Juarroz, Roberto, Vertikale poëzie. Een keuze uit verticale poëzie I t/m XIII. Vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu, Amsterdam 2002 (Wagner & Van Santen)


Elke vorm van ideologie is in feite een leugen. Elke vorm van religie ook een gissing, een op hoop van zegen beweren hoe het zit. Een ideologie werpt zijn hengel uit om een utopie op te vissen in een zee van betekenissen. Een religie sleept een net door deze zee en verzamelt de uitkomsten die in het verhaal passen. De andere (die mee worden opgevist en die niet overeenkomen) gaan overboord want ze worden nutteloos, afwijkend, niet-passend en subversief gevonden. Zoals de stromingen die onder de naam Gnosis werden verworpen door de christelijke groeperingen in de 3e en 4e eeuw die het toen voor het zeggen hadden. (Maar was er wel zoiets als Gnosis? Is dat niet eerder een fictie van latere generaties en de vijanden ervan?) En ook: zijn er wel antwoorden die zoveel zekerheid geven dat je erop kunt bouwen? Is ook niet elke religie een vorm van wishfull thinking? Een goddelijke openbaring is geen garantie voor de waarheid ervan want het is een mens die deze zegt te hebben ontvangen en het is een mens die deze in betekenisvolle en dus meerduidige taal giet. De vragen blijven en de antwoorden zijn relatief en als ze als absoluut worden gepresenteerd worden ze meestal toch ontmaskerd als de tijd is voortgeschreden en de mensen tot andere inzichten zijn gekomen. Is een leven zonder de wens op definitieve antwoorden niet eerlijker en realistischer zoals de dichter vermoedt?

Leven zonder antwoorden

Een vraag rolt als een steen
langs de flank van de mens
en in plaats van in de leegte te vallen
vindt hij een vallei die hem ondersteunt.

Het gaat niet meer om mensen of goden.
Wij staan niet meer op de plaats van de antwoorden.
De eigen echo is veranderd in de vallei.

Misschien bestaat de verlossing van de mens eruit
te rollen langs de eigen helling,
met in zijn armen de steen
van zijn allergrootste vraag.

Roberto Juarroz, Verticale Poëzie V (1974)

vertaald uit het Spaans door Mariolein Sabarte Belacortu


Toen de Nag Hammadi geschriften werden ontdekt in de woestijn in 1945 met teksten uit de eerste eeuwen van het christendom kwam aan het licht dat er veel meer versies waren geschreven van religieuze teksten dan degene die we kenden uit de canon van de bijbel. Dat wisten we natuurlijk wel want er waren meerdere bronnen waarin daarover gesproken werd. Vooral door de geschriften van de tegenstanders die hiertegen tekeer gingen op een weinig christelijke wijze. Maar nu waren we door toedoen van monniken die deze, als subversief ervaren teksten (en dus verboden), in grote vaten hadden verborgen in het bezit geraakt van de echte teksten. De theologe Elain Pagels schrijft hier uitgebreid over in haar boek De Gnostische Evangeliën. Ze probeert de toenmalige gebeurtenissen op basis van de ontwikkelingen die tot nu toe bekend zijn en die zijn overgeleverd uit documenten uit die tijd te reconstrueren. Ze schrijft:

De term ‘christendom’ is in het bijzonder sinds de reformatie gebruikt voor een verbazingwekkende reeks groeperingen. Zij die er prat op gaan in de twintigste eeuw het ‘ware christendom’ te vertegenwoordigen, kunnen variëren van een rooms-katholieke kardinaal in het Vaticaan tot een Afrikaanse episcopaal-methodistische prediker die een opwekkingsbeweging in Detroit begint, een mormonen-zendeling in Thailand, of een lidmaat van een dorpskerk aan de kust van Griekenland. Toch zijn katholieken, protestanten en orthodoxen het erover eens dat een dergelijke verscheidenheid een recente en betreurenswaardige ontwikkeling is. Volgens de christelijke legende was de vroege kerk anders. Christenen van alle overtuigingen kijken terug naar de oorspronkelijke kerk om een eenvoudiger en zuiverder vorm van het christelijk geloof te vinden. In de tijd van de apostelen deelden alle leden van de christelijke gemeenschap hun geld en bezit met elkaar; allen geloofden in dezelfde leer en gingen samen in de eredienst; allen erkenden zij eerbiedig de autoriteit van de apostelen. Pas na die gouden eeuw ontstonden eerst conflicten en toen ketterijen: zo vertelt het de schrijver van de Handelingen der Apostelen, die zichzelf uitgeeft voor de eerste historicus van het christendom.

De ontdekkingen in Nag Hammadi hebben dit beeld echter omver geworpen. Als we toegeven dat sommige van deze tweeënvijftig teksten vroege vormen van de christelijke onderwijzing vertegenwoordigen, moeten we misschien ook wel erkennen dat het vroege christendom een veel grotere verscheidenheid vertoont dan bijna iedereen voor de Nag Hammadi-ontdekkingen voor mogelijk hield. Het hedendaagse christendom, zo uiteenlopend en complex als wij het vinden, vertoont misschien meer eensgezindheid dan de christelijke kerken van de eerste en tweede eeuw. Want sinds die tijd hebben bijna alle christenen, katholiek, protestant of orthodox, drie fundamentele uitgangspunten met elkaar gemeen gehad.

Ten eerste: zij accepteren de canon van het Nieuwe Testament. Ten tweede: zij erkennen de apostolische geloofsbelijdenis. En ten derde: zij houden zich aan een bepaalde vorm van het kerkelijk instituut. Maar al deze drie elementen, de canon, de belijdenis en de institutionele structuur, kregen hun huidige vorm pas tegen het einde van de tweede eeuw. Daarvóór waren er, zoals Irenaeus en anderen betuigen, onder de verschillende christelijke groeperingen talrijke evangeliën in omloop die varieerden van die in het Nieuwe Testament, Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes, tot geschriften als het Evangelie van Thomas, het Evangelie van Philippus en het Evangelie der Waarheid, alsook vele andere geheime leringen, mythen en gedichten die werden toegeschreven aan Jezus of zijn discipelen. Sommige hiervan werden klaarblijkelijk in Nag Hammadi ontdekt; vele andere zijn voor ons verloren gegaan. Zij die zichzelf als christen zagen, hielden er vele radicaal uiteenlopende religieuze overtuigingen en praktijken op na. En de gemeenschappen, verspreid over de gehele bekende wereld, organiseerden zich op een manier die van groep tot groep zeer uiteenliep.

Bron: Elain Pagels – De Gnostische Evangeliën, Uitgeverij W. Gaade, 1980

Hoe (religieuze) taal kan werken en welke gevolgen eruit voortvloeien wordt op ‘wonderbaarlijke’ wijze zichtbaar in hoe religies zich hebben ontwikkeld in diverse stromingen en opvattingen. Het christendom (dat als term een abstractie is) ontstaan uit een kleine Joodse sekte die achter hun rabbi Jezus aanliep, is nu een octopus met vele armen. Zich vaak nauwelijks nog bewust van de Joodse oorsprong ervan en het Joodse gehalte van de teksten. Deze diversiteit is op zich al een bewijs van het hermeneutisch gehalte van religieuze teksten die niet voor een opvatting te vangen zijn. Geloven van kaft tot kaft is een twijfelachtige bezigheid en getuigt van weinig inzicht in het betekenisvolle spreken en schrijven van de auteurs van de religieuze geschriften. En hoe de tegenstrijdigheden in de teksten te verenigen? Teksten die ook in de bijbel elkaar voortdurend soms tegenspreken en waarvoor geen eenduidige oplossing is gevonden? Het blijft een vorm van aporie die hoogstens met geweld de mond kan worden gesnoerd. Wat we dus ook voortdurend zien in de geschiedenis.

A Jid zu sein

Sein a Jid heisst ewig loifen
zu Gott,
afilu az m’iz an Antloifer,
derwarten zu heren a ljede
Tog,
afilu az m’iz a kofer,

s’kol fun Mesjiches Sjofer.

Sein a Jid heiBt nisjt kennen
arois fun Gott,

afilu az me will es,

nisjt kennen oifheren Tefilla
zu ton,
afilu nach alle Tefillot,
afilu nach alle Afilot.

De dichter
Aaron Zeitlin (1899-1974)


Een jood te zijn

Een jood te zijn betekent
eeuwig op God toe te gaan
zelfs als je Hem wilt ontlopen
iedere dag maar weer blijven
hopen,
zelfs al ben je een Godloochenaar,
om te horen’t geluid van de
messiaanse sjofaar.

Een jood te zijn betekent
niet kunnen ontsnappen aan
God,
zelfs al had je Hem liever ge-
meden,
niet kunnen stoppen met het
spreken van je gebeden,
zelfs na alle gebeden,
zelfs na alle’zelfsen’.


Toen het christendom in zijn vroegere vormen eenmaal voet aan de grond had gekregen in het Romeinse Rijk en tot staatsgodsdienst was verheven werden niet alleen de Joden en hun geschriften gediscrimineerd (bv. de verbranding van de geschriften van de Talmoed – want zoveel tegenstrijdigheden en diversiteit in antwoorden konden de christelijke geesten niet aan) maar ook alle groeperingen die afweken van het officiële kerkelijke standpunt zoals dat door de bisschoppen in conclaaf en met veel ruzies werd vastgesteld in en na 325 het concilie van Nicea en 450 het concilie van Chalcedon. Pagels schrijft:

Het christendom was een instituut geworden met aan het hoofd een drieledige hiërarchie van bisschoppen, priesters en diakenen, die zichzelf beschouwden als de hoeders van het enige ‘ware geloof’. De meerderheid der kerken, waaronder de kerk van Rome een leidende rol innam, verwierp alle andere opvattingen als ketterij. Bisschop Irenaeus en zijn volgelingen die de verscheidenheid van de beweging in vroeger tijden betreurden, beweerden nadrukkelijk dat er slechts één kerk kon zijn; buiten die kerk, zo verklaarde Irenaeus, is er geen heil. Alleen de leden van deze kerk zijn orthodoxe (letterlijk: ‘recht-denkende’, ‘recht-zinnige’) christenen. En, zo beweerde hij, deze kerk moet katholiek zijn, dat wil zeggen: universeel. Wie dit punt van overeenstemming betwistte en in plaats daarvan een pleidooi hield voor andere vormen van de christelijke leer, werd uitgeroepen tot ketter en uitgestoten. Toen de orthodoxen de steun kregen van het militaire apparaat enige tijd nadat keizer Constantijn in de vierde eeuw christen was geworden, werd de straf die op ketterij stond, verzwaard.

Misschien zijn deze woorden van Pagels wel wat kort door de bocht omdat we terugkijken op een periode van 1700-1800 jaar geleden en veel bronnen ontbreken om definitieve conclusies te trekken. Maar het spoor van bloed dat daarna door de menselijke geschiedenis is getrokken door de doding van alle ketters blijft boekdelen spreken. Maar zoals altijd, de overwinnaars schrijven de geschiedenis en de onderworpen zijn onder puinhopen van de gebeurtenissen op zijn Duits “verschollen”, spoorloos verdwenen.

Mij troffen enkele passages uit het evangelie van Filippus omdat ik zelf graag schilder en omdat in de tweede spreuk helder wordt hoe dom we soms bezig zijn, zeker tegen het licht van de huidige tendens in onze maatschappij om maar steeds op zoek te gaan naar het ‘ware zelf’ alsof we dat door allerlei hulpboeken op het spoor zouden kunnen komen:

Spruch 43: Gott ist ein Färber. Wie die guten Farben, welche die ,wahren’ genannt werden, untergehen mit den Dingen, die mit ihnen gefärbt worden sind, so verhält es sich mit denen, die Gott gefärbt hat. Da seine Farbgebungen unsterblich sind, sind sie durch seine Farben unsterblich. Gott aber tauft die, die er tauft, im Wasser.

Spruch 52: Ein Esel, der unter einem Mahlstein im Kreise ging, legte 100 Meilen gehend zurück. Als er losgemacht wurde, fand er sich wieder an demselben Platz vor. Es gibt Menschen, die viele Reisen zu machen pflegen und schreiten (doch) an keinem Ort weiter. Als es für sie Abend wurde, hatten sie keine Stadt noch Dorf noch Schöpfung noch Natur, Kraft und Engel gesehen. Vergeblich haben sich die Armseligen abgemüht.

Das Philippusevangelium

Elk individu, elk mens, elk ‘zelf’ eindigt tenslotte bij de afgrond die we dood noemen. Terugkijkend is het maar de vraag hoe goed we bezig zijn geweest en hoe zinvol/betekenisvol wij ons leven hebben geleid. Zoals ook de dichter constateert:

AN SICH SELBST

Mir grauet vor mir selbst; mir zittern alle Glieder,
Wenn ich die Lipp und Nas und beider Augen Kluft,
Die blind vom Wachen sind, des Atems schwere Luft
Betracht und die nun schon erstorbnen Augen-Lider.

Die Zunge, schwarz vom Brand, fällt mit den Worten nieder
Und lallt ich weiß nicht was; die müde Seele ruft
Dem großen Tröster zu; das Fleisch ruft nach der Gruft;
Die Ärzte lassen mich; die Schmerzen kommen wieder.

Mein Körper ist nicht mehr als Adern, Fell und Bein.
Das Sitzen ist mein Tod, das Liegen meine Pein.
Die Schenkel haben selbst nun Träger wohl vonnöten.

Was ist der hohe Ruhm, und Jugend, Ehr und Kunst?
Wenn diese Stunde kommt, wird alles Rauch und Dunst,
Und eine Not muß uns mit allem Vorsatz töten.

Andreas Gryphius


De filosoof Cioran die een leven lang grotendeels heeft doorgebracht in een tweekamerappartement in Parijs dat blauw stond van de rook kijkt met een kritische en soms cynische blik terug op de geschiedenis van het christendom. Een van zijn stellingen luidt dat de vijanden van het christendom noodzakelijk waren voor de ontwikkeling ervan omdat er op deze wijze iets was om voor te strijden. En strijd voert men het beste met concrete aanwijsbare vijanden. Zich afzetten tegen anderen met afwijkende ideeën is de brandstof voor de agressie tegen deze anderen die uitgeroeid moeten worden. Zo heeft het christendom eeuwen gestreden tegen het zogenaamde ‘heidendom’ en was geen middel te min om deze ‘heidenen’ eronder te krijgen. Maar in onze tijd is die agressie, zo schrijft Cioran, wat weggeëbd en wordt de noodzaak minder gevoeld. Toen hij deze woorden 50 jaar geleden schreef wist hij natuurlijk niet dat er inmiddels een revival heeft plaatsgevonden in de agressie waarmee andersdenkenden worden bejegend vooral vanuit het evangelisch christendom zoals de Pinksterbeweging.
Cioran denkt dat het christendom op termijn vervangen zal worden door een andere vorm van religie die het agressieve potentiaal van mensen opnieuw weet te motiveren. Zo schrijft hij:

Und genauso wie das Heidentum dem Christentum weichen musste, so wird sich das Christentum irgendeinem neuen Glauben beugen müssen; ohne seine Aggressivität stellt es dem Einfall anderer Götter kein Hindernis mehr entgegen; sie brauchen nur aufzutauchen, und sie werden vielleicht auftauchen. Wahrscheinlich werden sie weder das Gesicht noch die Maske der Götter tragen; aber sie werden nicht weniger furchterregend sein.

E.M. Cioran, Werke: Die neuen Götter, in: Die verfehlte Schöpfung, Pag. 1390

In mijn optiek zijn ideologieën bij uitstek deze vorm van religie die de potentie hebben om het vredelievende christendom de mond te snoeren zoals we hebben zien gebeuren bij de opkomst van het facisme en communisme en nu in de revival van het facistische gedachtengoed ook onder veel christenen in Europa en de VS en elders ter wereld en onder joden in Israel die momenteel grotendeels de uitmoording van de Palestijnen ondersteunen in Gaza en de West-bank onder het mom van zelfverdediging.

IL TEMPO È MUTO

Il tempo è muto fra canneti immoti…
Lungi d’approdi errava una canoa…
Stremato inerte il rematore … I cieli
Già decaduti a baratri di fumi…

Proteso invano all’orlo dei ricordi,
Cadere forse fu mercé…

non seppe

Ch’e la stessa illusione mondo e mente,
Che nel mistero delle proprie onde
Ogni terrena voce fa naufragio

Giuseppe Ungaretti

DE TIJD IS ZWIJGZAAM

De tijd is zwijgzaam in het onbewogen riet…

Ver van de aanlegplaats dwaalde een kano …
Krachteloos de roeier, uitgeput … De hemelen
Reeds weggevallen in de afgronden van nevel.. .

Vergeefs naar de zoom van de herinneringen reikend,

Vallen was wellicht een genade …

Hij wist niet

Dat wereld en geest een eendere illusie is,
Dat in de raadselachtigheid van het eigen zeilen
Elk aards roepen schipbreuk lijdt.

uit: De mooiste van Giuseppe Ungaretti, vertaald door Salvatore Cantore in een redactie van etc. Tielt, Amsterdam 2002 (Lannoo/Atlas)


Hoeveel boeken we ook volschrijven, hoeveel redes we houden, hoeveel AI we inzetten in onze nieuwe digitale werkelijkheid waardoor absoluut niet meer helder is wat waar is en wat niet, we blijven lichamelijke kwetsbare wezens die eindigen in het graf. Hoe mooi de dichter er ook over kan schrijven, deze waarheid blijft ook bitter als je aan het leven gehecht bent. Drie gedichten over onze sterfelijkheid spreken ‘boekdelen’:

De dood zal komen

De dood zal komen en jouw ogen hebben –
deze dood die altijd bij ons is
van de ochtend tot de avond, wakend,
doof, als een oud gevoel van spijt,
of een dwaze ondeugd. En jouw ogen
zullen een ijdel woord zijn,
een verzwegen schreeuw, een stilte.
Zo zie je ze elke ochtend
als je je naar jezelf toebuigt
in de spiegel. O dierbare hoop,
die dag zullen ook wij weten
dat je het leven bent en het niets.

Voor iedereen heeft de dood een blik.
De dood zal komen en jouw ogen hebben.
Het zal zijn als het stoppen met een ondeugd,
als in de spiegel een dood gezicht
opnieuw te zien verschijnen,
als luisteren naar gesloten lippen.
Stom zullen we afdalen in de stroom.

Cesare Pavese


TRAUERN

Drei grosse trauern gibt’s auf dieser welt
drei trauern gross und niemand weiss
wie diesen grossen trauern aus dem weg gehen

Die erste trauer Ich weiss nicht wo ich sterben werde
Die zweite trauer Ich weiss nicht wann das sein wird
Und die letzte Ich weiss nicht wo ich mich in jener welt
befinden werde

So hörte ich’s im lied Lassen wir es so
lassen wir es wie das lied es singt Haben wir den Mut
nach der angst zu fassen wie nach einer klinke und
einzutreten.

Jan Skácel

uit: Skácel, Jan, Für alle die im Herzen barfuss sind. Lyrik und Prosa. Ausgewählt von Peter Hamm. Aus dem Tschechischen von Reiner Kunze, Felix Philipp Ingold, Urs Heftrich und Christa Rothmeier, Götingen 2018, (Wallstein Verlag)

DROEFENISSEN

Drie grote droefenissen kent deze wereld
Drie droefenissen zo groot en niemand weet
Hoe deze grote droefenissen te ontwijken

De eerste droefenis Ik weet niet waar ik doodga
De tweede droefenis Ik weet niet wanneer
En de laatste Ik weet niet waar ik aan gene zijde beland

Zo hoorde ik het in een lied Laat maar zo
Laat maar zoals het lied het zingt Durf
De huiver als een deurknop te pakken en binnengaan

Jan Skácel


De tijd verbrandt aldoor, nimmer houdt het op.
Tot as worden de uren.
Een kluwen van geluk en van verdriet
rolt stadig in de afgrond van het niets.
En ieder uur dat opbrandt is een traan,
en soms-heel zelden maar-een glimlach,
en altijd een bedreiging die ons volgt
en op de rand van ’t leven loert op ons.

Indien je later lijdt
als ’t Lot weer een illusie mocht verjagen,
bedenk dan-zegt de dichter je-bedenk
dat bij het snelle wentelen van de dagen
de bloem van het verleden voor jouw ogen
verwelkt en gaat vervagen
en niets meer resten zal
van al jouw vreugd en al jouw treurigheid
dan zwakke, kwijnende herinneringen
en een tot as geworden handvol tijd. 

Alberto Ureta


De dichter Nelly Sachs legt uitgebreid getuigenis af van de wederwaardigheden in haar leven dat getekend is door de vernietiging van miljoenen joden in de Tweede Wereldoorlog. Ze blijft telkens opnieuw woorden vinden om dit onvatbare en grote lijden te beschrijven. Maar wat hebben we ervan geleerd? Het ‘nooit meer’ is een holle klank gebleken. Want de moordpartijen gaan door, zelfs door de nakomelingen van de slachtoffers van toen. Dood door honger, door verdrijving, door moord, door bombardementen in Gaza, zich beroepend op bijbelse teksten alsof een boek de legitimatie vormt voor een moordpartij. Rabbijnen die dit geweld niet veroordelen zijn in mijn ogen geen knip voor hun neus waard. Datzelfde geldt voor alle christenen en hun voorgangers. Geen enkele religie rechtvaardigt het moorden, rechtvaardigt het zwijgen en het toekijken zonder in te grijpen en zonder zijn stem te verheffen. Ware dit wel zo, dan is alle hoop verloren voor de mensheid want dan regeert alleen het recht van de sterkste, de kracht van het wapengeweld en het einde van elke vorm van humaniteit is dan een feit.
Sachs schrijft:

JULLIE DIE TOEKEKEN

Onder wier ogen gedood werd.
Zoals men ook ogen in de rug voelt,
Zo voelen jullie aan den lijve
De blikken der doden.
hoeveel brekende ogen zullen je aankijken
Als jullie uit de schuilhoeken een viooltje plukken?
Hoeveel smekend geheven handen
In de op martelaarswijze gevlochten takken
Der oude eiken?
Hoeveel herinnering groeit er in het bloed
Van de avondzon?

O de niet gezongen wiegeliederen
In de nachtroep van de tortelduif-
Menigeen had sterren naar beneden kunnen halen,
Nu moet de oude put het voor hen doen!

Jullie die toekeken,
Jullie die geen moordenaarshanden hieven,
Maar die het stof niet van je verlangen
Veegden,
Jullie die bleven staan, daar, waar het in licht
Veranderd wordt.

Nelly Sachs


Ondanks alle betekenisverschillen, ondanks alle interpretaties van teksten, van woorden, van daden, van opvattingen en van religies, blijft het menselijk lichaam het getuigenis van ons bestaan dat we niet kunnen ontkennen op straffe van onmenselijkheid. De dood van een mens, de moord, de uitwissing van een leven (en dat geldt ook voor planten en dieren uiteindelijk) is een ontkenning van Gods oneindige kracht die voor een gelovige alles mogelijk heeft gemaakt. Als gelovige de ander uitroeien is een contradictie en contraproductief want het is zelfmoord op langere termijn. Het geweld, het zwaard, de bom, zal zich tegen je keren in de handen van de onderdrukte en vermoorde vijand. Misschien niet morgen, maar overmorgen als je kleinkinderen zich van geen kwaad bewust in veiligheid en in vrijheid wanen.
Sachs drukt zich gelovig uit als ze schrijft dat ‘het hemelrijk aan jou het stukbreken oefent’. Hoelang kun je standhouden tegenover het geweld, de agressie, de woorden van degene die het op je leven heeft voorzien? Hoelang en hoe krachtig kun je je menselijkheid blijven bewaren, ook in het aangezicht van je eigen dood die de vijand je toewenst?
Wat heb je uiteindelijk in handen? Welke beloftes? Welke zekerheden? Maar die heb je ook niet ten aanzien van de dood. Je bent niet meer te redden, dus waarom dan niet kiezen voor het goede in de mens, de schoonheid en de menselijkheid, ook in de allermoeilijkste omstandigheden?

ZWISCHEN
deinen Augenbrauen
steht deine Herkunft
eine Chiffre
aus der Vergessenheit des Sandes.
 
Da hast das Meerzeichen
hingebogen
verrenkt
im Schraubstock der Sehnsucht.
 
Du säst dich mit allen Sekundenkörnern
in das Unerhörte.
 
Die Auferstehungen
deiner unsichtbaren Frühlinge
sind in Tränen gebadet.
 
Der Himmel übt an dir
Zerbrechen.
 
Du bist in der Gnade.

Nelly Sachs


John Hacking
23 juli 2025