Meta-FYSICA

Abstracta
We kunnen het niet laten om in abstracta te blijven spreken: vrijheid, democratie, de natie, het volk, de wereld, het land, de boeren, de verdrukten, de rijken, de machtigen, de verslaafden, de verworpenen, de asielzoekers, de immigranten en ook de gelovigen, de religie, de kerk, het geloof en het super abstracte begrip God. Maar wat zeggen we eigenlijk en wat speelt er feitelijk? Bij nader toezien ontdek je altijd hoe gedifferentieerd de werkelijkheden zijn die wij in abstracte begrippen uitdrukken. Je kunt wel proberen om een definitie te ontwerpen om een abstract begrip te omschrijven en kijken of je met de middelen van de logica en de rationaliteit verder komt – veel inhoud krijgt het begrip daardoor niet, omdat deze definities gebaseerd op logica of op opsommingen van empirisch gegeven feitelijkheden, het formele karakter van het begrip in stand houden. Het begrip dekt nooit de ervaren lading als je in contact komt met de veelvormige gestalten, die dit begrip kan aannemen in het werkelijke contact. En je zou dan willen zeggen: dat is de ervaring van de werkelijkheid ‘pur sang’, niet in een definitie of in een abstract begrip te vangen.
Dat laatste, de ervaring ‘pur sang’, is natuurlijk flauwekul, want elke ervaring van ‘de werkelijkheid’ is een bemiddelde ervaring en ‘de werkelijkheid’ is een fictie, die kunnen we helemaal niet ervaren. Wat we ervaren zijn contacten en de relaties die plaatsvinden; deze noemen we werkelijk, echt, omdat ze iets met ons doen – het zijn relaties die tot iets leiden, relaties die we weergeven in onze taal, waar we over nadenken, die gevoelens losmaken, die aanzetten tot daden, die daarna in herinneringen worden vastgelegd en die soms herinneringen oproepen.
De taal is bij uitstek het ‘voertuig’ waarmee wij ons in een grotere werkelijkheid bewegen. Een ervaren werkelijkheid die groter is dan de zin of realiteit van het eigen ‘narcisme’, waarin we soms gevangen zitten en dat zo wordt ontstegen. Het relationele, de dialoog die we met onszelf en de anderen om ons heen voeren laat ons ervaren dat we in een grotere werkelijkheid leven en functioneren dan die van het ego. We staan in relatie: met onszelf en met de mensen en de wereld om ons heen. Daar kunnen we ons niet aan onttrekken en deze relaties vormen het fundament van ons bestaan. Daar is ook alle ervaring van zin en van zinvolheid op gebaseerd. Daar ontstaat zin, daar kunnen we ervaren dat ons leven in ‘samenspraak’ met de betekenisvolle anderen zinvol kan zijn.
Taal
Het was de filosoof Ludwig Wittgenstein die een poging deed om de taal te doorgronden die wij inzetten om onszelf, onze relaties en onze ervaren werkelijkheden te benoemen en bespreekbaar te maken. Hij stootte daarbij al heel snel op het probleem van de metafysica: een wereld van vragen die vanuit zijn optiek problematisch waren omdat ze een heel eigen dimensie van de werkelijkheid bestrijken die volgens Wittgenstein buiten de filosofie valt. Ingeborg Bachmann probeert in een radiouitzending in de jaren vijftig van de vorige eeuw Wittgenstein te begrijpen – wat is zijn echte ‘Anliegen’, wat wil hij met zijn filosofie en hoe ziet hij het probleem van de metafysica. Ze voert verschillende sprekers op die commentaar leveren op zijn filosofie en ook hij zelf komt via citaten aan het woord. Datzelfde doet ze ook ten aanzien van Simone Weil, naar die komt later ter sprake. Ik citeer uit deze radiouitzending over Wittgenstein de volgende passage:
1 SPRECHER Dass die Metaphysik wegen der Unlösbarkeit ihrer Fragen unmöglich sei, wurde von den Neopositivisten nicht behauptet. Das wäre der Standpunkt der älteren Empiristen und Positivisten gewesen, die in den Fehler verfielen, aus dem Empirismus eine Weltanschauung zu machen, in dem dann ebenfalls eine Metaphysik steckte, etwa der Art, dass die uns in der Erfahrung gegebene Welt als Realität verabsolutiert wurde. Im Neopositivismus oder logischen Positivismus hingegen versuchte man zuerst, die Fragen, die in der Philosophie seit ihrem Beginn aufgetreten sind, sinnvoll zu formulieren oder, wenn dies nicht möglich war, die Fragen auszuschalten. Denn wonach man nicht einmal sinnvoll fragen kann, darauf kann es grundsätzlich, in alle Zeit, keine sinnvolle Antwort geben. Dabei stieß man in der Metaphysik auf »Scheinsätze«, »Pseudoprobleme« wie etwa das Problem der Idealität oder Realität der Welt, das Geistproblem und das Gottesproblem, die grundsätzlich nicht gelöst werden können. Und man schied diese Probleme aus der Philosophie aus. Ein Satz etwa, der die Realität oder Idealität der Welt behauptet, stellt ja nicht einen Sachverhalt dar; er hat, wie alle Sätze dieser Art, eine ganz andere Funktion. Er bringt ein Lebensgefühl zum Ausdruck. Die gefühlsmäßigen und willensmassigen Einstellungen zur Umwelt, zum Kosmos, zu den Mitmenschen, zu den Lebensaufgaben, prägen ihn. Darum hat die Metaphysik für viele so großen Wert.
Das Lebensgefühl aber kann auch auf dem Weg künstlerischer Gestaltung seinen Ausdruck finden. Insofern ist die Metaphysik dem Kunstwerk verwandt. Nur kommt bei ihr das Lebensgefühl in einem Gefüge von Sätzen zum Ausdruck, die scheinbar in logischen Zusammenhängen, logischen Ableitungsverhältnissen zueinander stehen; und so wird ein theoretischer Gehalt vorgetäuscht. Ein Kunstwerk argumentiert nicht. Die Metaphysik jedoch argumentiert und besteht darauf, Erkenntnisse zu vermitteln. Was aber Erkenntnis geben kann, wird immer nur ein naturwissenschaftlicher Satz sein, auch wenn er als metaphysisch verkleideter auftritt.
Taal als labyrint
De metafysica, hoe oud ook en met welke papieren dan ook, levert volgens Wittgenstein niet de kennis die je van een filosofie zou mogen en kunnen verwachten. Ze leidt eerder af, ze verstopt zich, ze hult zich in een kleed van overtuigingen en argumenten die de toets van de kritiek (gebaseerd op basis van natuurwetenschappelijke criteria) niet kunnen doorstaan. De werkelijkheid verkennen via de weg van de metafysica is dan ook een doolhof waarin je makkelijk verdwaalt omdat de taal ons doet verdwalen. We noemen zaken, dingen, grootheden, abstracta maar die corresponderen nauwelijks met een ervaring in de werkelijkheid zodat we er greep op zouden kunnen krijgen.
Het begrip God is bij uitstek zo’n taalkundig dwaallicht. Er een persoonlijke invulling aangeven zegt helemaal niets over het begrip zelf en de werkelijkheid ervan. Het zegt hoogstens iets over de gelovige die zijn veronderstelde relatie met woorden benoemt, een relatie die nauw aansluit bij zijn eigen leven en zijn eigen verwachtingen en verlangens. Bachmann concludeert dan ook ten aanzien van de bedoelingen van Wittgenstein:
Und damit haben wir seine Absicht gefunden, dieselbe, die im >Tractatus< offen zutage tritt: zu zeigen, dass die Probleme der Philosophie Probleme der Sprache sind, dass sozusagen die Fehlzündungen der Sprache die philosophischen Probleme schaffen.
Wat we nodig hebben is dus een andere taal, een taal vrij van de onnauwkeurigheden zoals die in de metafysica worden gebezigd. Want als je die sporen blijft volgen verdwaal je. En je filosofie wordt dan een dwaaltocht, zo Wittgenstein. Ingeborg Bachmann zegt dan ook:
1. SPRECHER Es ist Wittgensteins Überzeugung, dass die Philosophie von uns zur Ruhe gebracht werden muss, so dass sie nicht mehr von Fragen »gepeitscht« wird, die sie selbst in Frage stellen, und er glaubt, dass wir die Probleme zum Schweigen bringen können, wenn unsere Sprache gut und sinnvoll funktioniert, wenn sie im Gebrauch lebt und atmet. Nur wo die Sprache, die eine Lebensform ist, aus dem Gebrauch genommen wird, wo sie leer lauft — und das tut sie, seiner Meinung nach, wo sie im herkömmlichen Sinn philosophierend verwendet wird —, entstehen Probleme. Diese Probleme müssen nicht gelöst, sondern beseitigt werden.
So bewegen sich diese Untersuchungen eigentlich im Kreis des >Tractatus<, erweitern ihn aber durch Detailuntersuchungen nach allen Seiten. Sie verlassen die Abstraktion und geben Bilder. Die Sprache wird jetzt nicht mehr ein Zeichensystem genannt – das sie natürlich bleibt —, sondern in ihrer Mannigfaltigkeit verglichen mit einer alten Stadt. Auch so kann man sie ansehen — als:
WITTGENSTEIN »Ein Gewinkel von Gässchen und Plätzen, alten und neuen Häusern, und Häusern mit Zubauten aus verschiedenen Zeiten; und dies umgeben von einer Menge neuer Vororte mit geraden und regelmassigen Straßen und mit einförmigen Häusern.«29
1. SPRECHER Und da die Sprache ein Labyrinth von Wegen ist – wie er sie an einer anderen Stelle nennt —, so muss die Philosophie den Kampf gegen die Verhexung unseres Verstandes durch die Mittel der Sprache aufnehmen. Sie muss Luftgebäude zerstören und den Grund der Sprache freilegen, sie muss einer Therapie gleich sein, denn die philosophischen Probleme sind Krankheiten, die geheilt werden müssen. Nicht Lösung, sondern Heilung fordert er.
Somit hat die Philosophie eine paradoxe Aufgabe zu leisten: die Beseitigung der Philosophie.

God als werkelijkheid?
Wittgenstein ontkent niet dat er een werkelijkheid bestaat waarin ook een zekere mate van transcendentie mogelijk is, uitgedrukt in het begrip God. Maar hij wil kost wat kost de taal die wij daarvoor gebruiken zuiveren van dwaalgedachten. En deze vraag naar God hoort niet thuis in de filosofie omdat het vanuit zijn concept van de filosofie in de “Tractatus’ een vraag is die buiten de context valt van zinvolle vragen en antwoorden. Je kunt er wel naar vragen maar je krijgt nooit een zinvol antwoord. Maar de vraag naar God liet Wittgenstein niet los; Bachmann zegt:
Und Wittgenstein wollte wohl auch, leidenschaftlich wie einst Spinoza, Gott vom Makel der Anredbarkeit befreien.
Een andere stem van een filosofe, die hartstochtelijk gegrepen werd door de vraag naar God, is Simone Weil. Ook aan haar besteedt Bachmann een radiouitzending in dezelfde periode. Het was Simone Weil er alles aan te doen om God vrij te houden van alle mogelijke menselijke invullingen en interpretaties. In haar dagboeken komt ze daar voortdurend op terug. Enkele korte citaten luiden:
WEIL »Gott kann in der Schöpfung nicht anders anwesend sein als unter der Form der Abwesenheit.«19
»Man muss Gott in einen unendlichen Abstand rücken, um ihn als an dem Bösen unschuldig vorzustellen; anderseits zeigt das Böse an, dass man Gott in einen unendlichen Abstand rücken muss.«20
»Diese Welt, insofern sie Gottes gänzlich leer ist, ist Gott selbst.«21
»Man muss in einer Einöde sein. Denn der, den wir lieben sollen, ist abwesend.«22
»Nichts, was existiert, ist unbedingt liebenswürdig. Also muss man das lieben, was nicht existiert.«23
1. SPRECHER Diese Sätze Simone Weils zeigen schon den Nullpunkt an, auf dem sie verharrt. Sie verharrt aber dabei nicht im Nichtstun, sondern im Tun und Denken.
Aufmerksamkeit, Erfüllung der »strikten menschlichen Pflicht«, das Mögliche vollbringen, das Abmühen ins Leere hinein, die Mühen, um das Böse einzuschränken, sind die tätigen und geistigen Voraussetzungen für den Kontakt mit »geistlicher Wirklichkeit«. Denn, so sagt sie:
WEIL »Ein völlig Gelähmter macht keine Wahrnehmungen.”24
De geestelijke werkelijkheid – ik noem het de metafysische dimensie in ons bestaan – wordt volgens Weil pas ervaarbaar in een voortdurende confrontatie met het lijden in en aan deze wereld. Geen God die haar daarvan zou kunnen verlossen. Die illusie heeft ze niet. Daarbij is haar eigen levensweg een bron van inspiratie in die zin dat haar eigen pijnlijke ervaringen die ze opdoet leiden tot nieuwe conclusies en houdingen. Haar opvattingen zijn niet los te denken van haar persoonlijk leven dat door veel lijden is gekleurd. Ze worstelt met de vraag naar God als die vraag ook ingevuld wordt vanuit een perspectief dat een ‘goede’ God verondersteld wordt, een God die betrokken is op de mens en de wereld, een God die zich het lot van de mens aantrekt.
Voor Simone Weil is de ervaring van de woestijn, de ervaring van leegte, de ervaring van de afwezige God fundamenteel. De mens kan alleen maar volharden in zijn lot en in een afwezige God door het goede te blijven nastreven, het boze zoveel mogelijk af te weren en moed te blijven houden tijdens zijn lijdensweg. Simone Weil vertrekt vanuit een nulpunt, de ervaring van God die er niet is. En die er ook niet zal zijn. Niet dat God niet bestaat, maar Hij is níet betrokken in en aan de wereld. Bij dit nulpunt wil zij blijven staan en geen macht of kracht mag in staat zijn dit ‘niets’ met zinloze verlangens en verwachtingen op te vullen – want elke invulling is in haar ogen niet meer dan fantasie. Een fantasie die het echte contact met God – (de genade) – vanuit de leegte en het niets verhindert. Bachmann zegt dan ook:
2. SPRECHER Unbedingt abzulassen ist aber von allem, was von diesem Nullpunkt täuschend entfernt: das Suchen nach Trost, Hoffnung, Heilmittel gegen das Leiden, jede Verdrängung der Leere durch Einbildung.
WEIL »Die Einbildungskraft ist unablässig bemüht, alle Ritzen zu verstopfen, durch welche die Gnade eindringen könnte.«25
»Die Einbildungskraft, welche die Leerraume ausfüllt, ist ihrem Wesen nach lügnerisch.«26
»Vergangenheit und Zukunft erschweren die heilsame Wirkung des Unglücks, indem sie imaginären Erhebungen unbegrenzten Spielraum bieten. Deshalb ist der Verzicht auf Vergangenheit und Zukunft als erster zu leisten.«27
Is de vraag naar een God die betrokken is een zinloze vraag?
Voor Simone Weil is de ervaring van het ongeluk, het lijden, de zwaarte van het bestaan, de strijd tegen de macht van het bijna onoverkomelijke boze in de wereld, voorwaarde om bij het nulpunt van het bestaan te blijven staan, want hier is het misschien mogelijk om in contact te kunnen treden met God. Om iets van de goddelijke genade in het eigen leven te kunnen ervaren. De vraag is dan ook, heeft zij dit persoonlijk ervaren, heeft zij op die wijze iets van God in haar leven mogen ‘zien’ met de ogen van haar ziel? In haar dagboeken zijn haar ervaringen en gedachtes vastgehouden en ik heb in een van mijn essays (‘God in de kosmos’, hoofdstuk 5,3: https://mystiekfilosofie.com/essays-god-in-het-landschap-het-lichaam-de-kosmos-en-de-leegte/) daar uitgebreid bij stilgestaan. Bachmann schrijft hierop aansluitend:
2. SPRECHER Die zentralen Vorstellungen der christlichen Religion nun, die dem Gläubigen tröstlich sind, werden von ihr auch in dieser erschreckenden Konsequenz gedacht. So folgert sie: die göttliche Barmherzigkeit bestehe in der gänzlichen Abwesenheit der Barmherzigkeit Gottes auf Erden. Und der Glaube an die Unsterblichkeit als Verlängerung des Lebens verhindere nur den rechten Gebrauch des Todes. Diesen Glauben habe man sich zu verbieten, Gott zuliebe, denn es stehe nicht in unsrer Macht, uns die Seele entkoppelt vorzustellen.
1. SPRECHER Aber sie denkt so, weil sie vor allem eines vermeiden will: nämlich einen imaginären Gott zu schaffen, ein neues »Großes Tier« – der Ausdruck ist Platons >Politeia< entnommen -, das sich zu den andren »Grossen Tieren« gesellen würde. Zu den »Großen Tieren« zählt sie alles, was Macht ausübt und Macht ausgeübt hat.
De geschiedenis leert ons dat de inzet van macht en het gebruik ervan door de mens heel vaak is fout gelopen. Onder het mom van het brengen van geluk, vrijheid, liefde en wat al niet meer zijn er miljoenen afgeslacht in zinloze oorlogen. “Gott mit uns” als logo op de soldatenriem, “In God we trust” op de bankbiljetten waarmee de oorlogen worden gefinancierd en tal van andere zaken: “God in onze zak, wij staan aan de goede kant, ons kan niets gebeuren.” Alsof het zo makkelijk is.
De antwoorden van Simone Weil op de vraag naar God zal niet iedereen kunnen delen, haar radicaliteit en haar vasthouden aan een soort van nulpunt in de relatie met God is misschien wel onnavolgbaar. Maar Zij vraagt ook niet om haar te volgen. Ze laat zien hoe zij erin staat en hoe haar houding en haar geloof in deze gestalte krijgt. Ieder mens vult zijn eigen leven in op een wijze die bij hem / haar past en de vraag naar God kan hier onderdeel van zijn. Maar de invulling van het abstracte begrip God heeft altijd zijn keerzijde: er wordt niet waargemaakt wat er beloofd lijkt te zijn. In mijn essay ‘God in de leegte’ verken ik de optie van de leegte en het niets als mogelijke topos voor en van God. Geen eensluidende antwoorden vind je hier, maar wel een interessante verkenning van de wegen die velen zijn gegaan op zoek naar God. Is God betrokken? Is God een God die om ons geeft?
In de tijd dat Mozes wandelde met God en hij de tien geboden ontving werden die vastgelegd op steen. Zo hadden ze bestand (hoewel stukgooien kon ook altijd nog – wat ook is gebeurd de eerste keer). In onze tijd – stel dat we een dergelijk verhaal vertellen met de middelen van nu – zou God misschien via een appje, of een of ander algoritme zijn wil hebben kenbaar kunnen maken aan ons mensen.
Maar ik vermoed dat wij uit dit verhaal van Mozes niet een Godsbewijs kunnen destilleren, maar wel een gedragscode, hoe te handelen, opdat de wereld menselijk blijft, opdat het kwade en boze in de wereld binnen de perken wordt gehouden. Hoeveel moeite en hoeveel strijd dit ook kost.
In die zin heeft het verhaal van Mozes absoluut niets van zijn actualiteit verloren; of we daar dan ook onze verlangens en verwachtingen ten aanzien van God aan vast moeten koppelen valt in mijn ogen te betwijfelen. Ik voel dan meer voor de houding van Simone Weil dat God absoluut afwezig is in onze wereld als wij bijvoorbeeld denken dat Hij de wereld op de een of andere wijze bestuurt. We merken er helmaal niks van. Tenminste als je een antwoord uit de hemel verwacht op onze gebeden, onze vragen, onze noden. We moeten het helemaal zelf doen. Niet met lege handen, niet zonder voorbeelden. De bijbel gaat tenslotte niet over het abstracte begrip God maar uiteindelijk en vooral over de mens in relatie tot een God die op heel veel manieren (en me veel namen) wordt gepresenteerd. En van die mensen kunnen we leren, inclusief de mens Jezus van Nazareth. Zeker tot aan het moment dat hij moet sterven en zich door God en iedereen verlaten voelt. Dat eindpunt, de dood in eenzaamheid, is het nulpunt van Simone Weil. Verder dan dat heeft zij niet kunnen kijken, wil ze niet kijken en hoeft ze ook niet te kijken, want dat is mens-onmogelijk. Ook voor ieder van ons. De kunst is nu daarmee te kunnen leven en toch het goede te blijven doen.
John Hacking
18 november 2023
bronnen:
Ingeborg Bachmann, Werke, (4 Bd.) Herausgegeben von Christine Koschel, Inge von Weidenbaum, Clemens Münster, München Zürich 2010, (Piper Verlag):
* Sagbares und Unsagbares – Die Philosophie Ludwig Wittgensteins. In: Ingeborg Bachmann, Werke, (4 Bd.), Bd 4, Pag. 103-127
* Das Unglück und die Gottesliebe – Der Weg Simone Weils. In: Ingeborg Bachmann, Werke, (4 Bd.) Bd 4, 128-155
Galimberti, Umberto, Mythen van onze tijd. De mens in het tijdperk van vooruitgang en techniek, Amsterdam 2011 (Ambo)
