
- Menschheit ist eine humoristische Rolle.
Novalis
Blüthenstaub (1798)
Leesbare en onleesbare wereld
De Duitse dichter Novalis schreef: 1. Wir suchen überall das Unbedingte, und finden immer nur Dinge. Daarmee zitten we als het ware vastgenageld aan de wereld die niet alleen deel van ons is, maar die ook leesbaar wordt als ding en als gebeurtenis. Het ‘onbepaalde’, dat wat is zonder grenzen, verblijft aan de kant van het onleesbare, net als God. Ook die is onleesbaar hoeveel kenmerken we Hem/Haar ook toekennen en hoeveel verhalen we over Hem/Haar vertellen. Alleen al de mannelijke of vrouwelijke vorm is al onzin als het over God gaat. Het perkt zijn onbepaaldheid in. Ook de mens zelf heeft iets onbepaalds, iets wat we eigenlijk niet kunnen grijpen, zoals misschien de ziel. Maar die onbepaaldheid, die onleesbaarheid, die samenhangt met de uniciteit van de mens is een geconditioneerde. Wat dus een contradictio in terminus is. Of moeten we spreken van een ambivalente situatie – een paradoxaal gegeven? De Deense dichter en schrijfster Inger Christensen schrijft over de uniciteit van de mens op deze aarde en laat deze afhangen van het feit dat de aarde zelf uniek is:
Dennoch sind wir natürlich einzigartig, aber nur, weil die Erde einzigartig ist. Die Erde hat in ihrer Biosphäre das Projekt entworfen, das Menschheit heisst. Das einzigartig ist, nicht nur, weil in unserem Teil des Weltraums keine anderen in der Nähe sind, die uns ähneln, und nicht nur, weil wir alle Zeichensysteme der Welt ablesen und versuchen können, sie in unsere Sprache zu überführen, auch nicht, weil wir den natürlichen und historischen Prozess der Lesbarkeit selbst lesen können – nein, eigentlich sind wir nur einzigartig, weil wir das Wort Gott benutzen.
Omdat we het woord God gebruiken zijn we uniek. Uniek in een wereld op een unieke aarde die de mensheid heeft voortgebracht en waar wij een product van zijn. Als onderdeel van de natuur en van een natuurlijke ontwikkeling. Waren de condities in het vroegste begin maar even anders geweest, dan had dat nooit tot dit resultaat geleid. Daarmee wordt alleen maar duidelijk hoe fragiel ons bestaan is op deze aarde en dat wij hier niet achteloos mee om moeten springen. Novalis zegt: 6. Ganz begreifen werden wir uns nie, aber wir werden und können uns weit mehr, als begreifen. Dus er is hoop dat we een stuk verder kunnen komen. We dragen een hele geschiedenis met ons mee, de aarde heeft haar archief ook voor een deel in ons opgeborgen. Onze genetische constitutie is een museum waarin oudere ontwikkelingen zijn opgeslagen. Maar niet alleen op het terrein van de biologie zijn we eindresultaat van een lang proces. Ook geestelijk dragen we de sporen mee van het verleden. Novalis schrijft:
18. Wie kann ein Mensch Sinn für etwas haben, wenn er nicht den Keim davon in sich hat? Was ich verstehn soll, muß sich in mir organisch entwickeln; und was ich zu lernen scheine, ist nur Nahrung, Inzitament des Organismus.
In onze taal proberen we dit geheim (dat onleesbaar is), de onbepaaldheid die ook ons wezen doortrekt stem te geven. Novalis probeerde volgens Christensen de alomvattende versmelting van woord en fenomeen te zoeken en ze citeert hem: »Das Äussre ist ein in Geheimnisszustand erhobnes Innre«. In het uiterlijke komt het innerlijke naar buiten maar dan als een soort geheim. Novalis wijst op de ziel als hij zegt: 19. Der Sitz der Seele ist da, wo sich Innenwelt und Außenwelt berühren. Wo sie sich durchdringen, ist er in jedem Punkte der Durchdringung. Dus als binnenwereld en buitenwereld elkaar raken, aanraken, vind je de ziel. In taal gegoten krijg je dan een gedicht.
Voortdurend proberen we de wereld te lezen en drukken we dat uit in allerlei soorten taal: talen van de wetenschap, de kunsten, de informatiekanalen, de ‘social talks’, etc. etc. En de laatste decennia ook in digitale taal. Inger Christensen noemt de taal een soort afkorting van de leesbaarheid van de wereld als zodanig. Zoals een landkaart een soort afkorting is om een route, een gebied te begrijpen, te kunnen lezen, zo is de taal een manier om de wereld in een leesbaar geheel te begrijpen. We zetten de taal in om dat wat we lezen (door de bril van de taal) te communiceren. Hoe dat kan werken in een gedicht beschrijft lang geleden de Chinese dichter Lu Ji (261-303) en hij vermeldt ook dat hij zelf zo uniek mogelijk wil schrijven:
Soms
Voegen pracht en zin zich als zijde samen,
zuiver en schoon, glad en glanzend:
Stralend als kleurig brokaat,
triest als korte snaren.
Maar zo wat men maakte niet verschillend is,
valt het onbedoeld samen met vroegere stukken.
Al stond het weefgetouw ook in eigen boezem,
ik vermijd dat een ander mij voorging.Lu Ji
Inger Christensen werd getroffen door een tekst over het schrijven van de hand van deze dichter die bij haar Lu Chi wordt genoemd. Ze schrijft er een prachtig artikel over dat te vinden is op mijn blog: https://mystiekfilosofie.com/gedichten/wozu-lyrik-heute/gedicht-en-dichten-volgens-inger-christensen, maar dat ik nu niet verder zal citeren.

Politieke taal: een leesbare wereld
Nu we weet hebben van de leesbaarheid en de onleesbaarheid van de wereld en van onszelf kunnen we ons afvragen wie wij werkelijk zijn en wat we voorstellen in deze wereld waarin we leven. Novalis schrijft:
39. Der Mensch besteht in der Wahrheit. Giebt er die Wahrheit preis, so giebt er sich selbst preis. Wer die Wahrheit verräth, verräth sich selbst. Es ist hier nicht die Rede vom Lügen, sondern vom Handeln gegen Überzeugung.
Verraad van jezelf, je overtuigingen, idealen, als je de waarheid prijs geeft. Maar hoe zit het dan met overtuigingen waarin je gelooft maar die je dan aangedikt verkoopt als waarheid terwijl het halve en hele leugens zijn om zo je kiezerspubliek te paaien. In feite weet je dat je staat te liegen. Maar het doel schijnt dan alle middelen te heiligen. Nu met de inzet van digitale taal, AI en andere methodes, een wereld scheppen, een werkelijkheid waarin jij gelijk hebt, en waarin jij je gelijk wilt halen maakt het nog complexer en is de waarheid aan de verliezende hand want niemand weet nog wat waar en wat leugen is. Lu Ji schreef al in zijn tijd deze woorden die nog niets aan actualiteit hebben ingeboet:
Dan weer brengt men zijn woordkunst onder in holle taal,
men versiert slechts de woord en en schenkt ze geen gloed.
Door mooi en lelijk te vermengen vormt men zijn stijl,
tot schade van de goede grondstof veroorzaakt men gebreken.
Zulks lijkt op de overhaastheid van de laag opgestelde fluiten –
zo is er ondanks samenspel toch geen harmonie.Ofwel men verwaarloost de rede om wat vreemd is te behouden,
zoekt slechts in leegte om wat geheim is na te jagen:
De taal mist gevoel en is arm aan liefde,
de woorden drijven en zweven zonder vast tehuis.
Zulks is als het rappe spel op korte snaren:
harmonie mag er zijn maar ontroeren doet het niet.Soms ook slaat men op hol om in de smaak te vallen
en wil met rumoer en geraas bekoren en verleiden.
Door slechts het oog te behagen voegt men zich naar de mode –
voorwaar, de stem is luid maar het lied staat laag.Lu Ji (261-303)
Veel politici zijn voor de camera in talk-shows bezig met de dagelijkse polls en nauwelijks met hun programma dat ze aan de kiezer willen voorstellen. Ze lezen hun politieke werkelijkheid af aan deze polls. Stijgen of dalen, daar lijkt het om te gaan. Een toekomstvisie voor het land en zijn burgers die zeker een periode van 10-25 jaar bestrijkt hoor je nauwelijks. En morgen kan het weer anders zijn. Zo leven we politiek gezien van de hap-snap commentaren en reacties op deze ‘leesbare’ werkelijkheid uit de polls.
Ondertussen worden rechtsradikale groeperingen alleen maar opgejut en voeren zij hun terreur op tijdens zogenaamde vreedzame protesten. Dit is terrorisme. Sommige politici blijven weigeren dit te veroordelen omdat het in hun straatje past dat het ‘volk’ het niet meer pikt. De leugendracula van de Partij voor Verdraaiing en zijn aanhangsel Boeren Bijzonder Bedrog, drinkt elke avond champagne omdat zijn leugens meer en meer aanslaan en niemand er meer omheen kan. Allemaal gebeten, allemaal besmet, allemaal verloren. Maar verantwoording afleggen in een debat, daarvoor is hij te laf.
Het WIJ in ‘wij zijn Nederland’ is een heel erg smal WIJ. En als er Wij wordt geroepen is er een ZIJ nodig om zelf iets voor te stellen. Een identiteit die zijn inhoud en aanzien ontleend door zich af te zetten tegenover anderen die niet tot dit WIJ behoren, die een ander kleurtje hebben, uit een ander land komen, niet overeenkomen met eigen gendervoorkeuren, niet overeenkomen met eigen politieke voorkeuren en daarom als vijand worden weggezet.
Maar hoe ziet dit WIJ werkelijk uit? Laten we te rade gaan bij een van onze Nederlandse dichters als hij schrijft over onze parel in het Noorden, Amsterdam:
Narcisten!
Net als Venetië trekt Amsterdam dag
en nacht narcisten aan. Het zijn de spiegels,
de diepe, zieke spiegels van de grachten,
het is het water dat je gevel rekt,
het water dat galant de luchten vangt
en elke blik of kus op film vastlegt.
Narcisten! Laat in mei! Hun fraaie tred,
hun weergaloze kop: het komt op film.
Het is een drukke stad die aandacht wil
en krijgt. En jij staat bij het IJ en ziet
hoe beeld na beeld in de montagekamer
van het water glijdt en daar verdwijnt.
Een bijrol zijn we, ijdel, lang van stof,
en in een bijzin zullen we verdrinken.
Maar voor we uit het script worden geknipt
spiegelen we ons piekfijn aan het licht.
Menno Wigman

Het kan nog erger. De Nederlandse volksaard, bestaat die wel? Is Nederland geen samenraapsel van eeuwenlang aangestrande vreemdelingen: door de oorlogen die hier zijn gevoerd, al die Spanjaarden die zijn blijven hangen, de huurlingen uit andere legers, de werknemers die uit Duitsland en Frankrijk kwamen om hier hun brood te verdienen waardoor de grote steden groot werden en de rijke burgerij nog rijker? Of de religieuze vluchtelingen, Joden, Hugenoten, op de vlucht voor vervolging in hun land, die hier een schuilplaats vonden en een nieuw bestaan. En al die andere ongenoemden? Of staan de schreeuwers op het Museumplein voor de echte Nederlanders, bij elkaar geveegd uit alle dorpen en gaten uit het land om hier hun stem op te zetten, opgehitst door politici zoals die van het Forum voor Demagogie, knechten van het Kremlin en landverraders, om zoveel mogelijk chaos te veroorzaken? Menno Wigman ziet het op zijn manier als hij schrijft in deze drie gedichten:
Egmond aan Zee
Het is een volk van stugge gutturalen.
Het gromt en godverdomt zich door de dagen.
Komt vrijdagnacht, komt bier, komt coke en blaast
de kustwind oorlog in een jongenshoofd.
Van kroeg naar kroeg, van bed naar bed, zo moest
het zijn. Maar laag en overspelig sloop
de zomer weg, voor niemand geurt je haar,
oktober en je haat de boulevard.
Oktober en je pakt bikini’s in
of lakt wat strandstoelen in het depot.
Komt vrijdagnacht, komt bier, komt coke
en stookt de kustwind fikkies in je hoofd.
Knokkels, bloed, een ster, een mes, geschreeuw.
De hemel hier is hard en crimineel.
Menno Wigman
Tuincentrum Osdorp
Ik weet het: iedereen zijn eigen hel.
In leven blijven, naar je werkplek tijgen,
de hele week verkookte koffie prijzen,
onder collega’s lijden, loon opstrijken,
op zondag naar een tuincentrum toe rijden,
daar in dat tuincentrum een plant bevoelen,
de koffie proeven (samen lelijk worden),
een broodje delen en het weer bespreken,
’s nachts onder je pc je zaad opvegen.
In elkaar, uit elkaar. De daad heet het.
Zo tuur je maar wat naar bewegend vlees.
Je veegt je zaad op en vergeet het.
Ik zou wel willen dat het anders was.
Dat is het ook. Je mist iets en verpleegt het.
Menno Wigman
Vuilstort
Een terp van dode dingen tergt de lucht.
Niets is zichzelf. Veel jichtig huisraad. Vocht,
zwart vocht dat uit een koelkast welt. Voorgoed
kapot, versjacherd, mensenhanden moe
walmt me een stad van afval tegemoet.
En ik kijk en ik kijk. En als ik loop
verlies ik haar, ik voel een baard, mijn jas
verrafelt waar ik sta en alle wolken
jagen Dortmund achterna.
Dan gaat het snel: er drijft een dorpskerk door
het water, wier en vis bevolkt de Dam,
nat, grijs, week, dacht je randstad, zag je zee.
Om wat ik van de tijd, van Holland weet
schrijf ik voor wie dit onder water leest.
Menno Wigman

Nederland een vuilnisbelt van opgekropte emoties, ingehouden woede omdat je niet kreeg wat je verlangde, verwachte en waarvan je dacht recht op te hebben. Maar dat is onzin: Nederland is geen vuilnisbelt en die paar honderd/duizend schreeuwers lezen de wereld vanuit hun rechtsradikale glazen en zien enkel wat ze willen zien. Onderbuikgevoelens zijn de slechtste graadmeter om politiek te bedrijven en politiek te spreken. Onder het laagje beschaving schuilt een monstertje, een klein mannetje en vrouwtje dat zijn/haar onmacht hoopt weg te schreeuwen en dat als het eenmaal een uniform mag aantrekken zich ontpopt tot een moordenaar. In 1933 was het niet anders toen de bruinhemden door de straten van de Duitse steden marcheerden. Toen hadden ze de radio waarin de gek aan de macht dagelijks zijn portie haat schreeuwde. Nu hebben we AI en internet waarmee de griezels hun haat-boodschap de wereld in slingeren. Gefnuikte verlangens en frustratie alom: de macht lonkt en daarmee rijkdom en dat heiligt alle middelen – en de grote Satansknecht in het Witte Huis geeft het voorbeeld.
Is er dan nog hoop op een andere manier van lezen die niet zo overweldigend de wereld wordt ingegooid zodat het leugengif zich in alle hoofden kan verspreiden? De filosoof Cornelis Verhoeven schreef:
De werkelijkheid is nooit vanzelfsprekend; geen enkele manipulatie kan van het gebeuren een overzichtelijk proces maken. Een berekend denken kan het niet a-priori construeren, een vertellend optellen kan het niet a posteriori vastleggen. Het ontloopt ons en overvalt ons. Zelfs voor wie het gelaten en contemplatief afwacht, komt het niet ‘ex templo’, terstond en vanaf het ‘templum’, de ruimte waarin het verwacht wordt. Het is niet te hanteren, niet te denken en niet te vertellen.”
De (leesbare) wereld is grotendeels ook onleesbaar. Er rest ons niets anders om hiermee te leren leven, hoe mooi de politieke praatjes ook zijn die ons worden voorgehouden. Daarom de slotwoorden voor de dichter die op zijn manier de werkelijkheid beziet.
¡Qué imensa desgarradura
la de mi vida en el todo,
para estar, cont todo yo,
en cada cosa ;
para no dejar de estar,
con todo yo, en cada coas !
Juan Ramón Jiménez
Welke een grote scheur
is mijn leven als geheel,
om in elk ding
met mijn hele ik, te zijn,
en altijd te blijven, met mijn
hele ik, in elk ding!
John Hacking
15 oktober 2025

Bronnen:
Novalis, Blüthenstaub (1798):
http://www.zeno.org/Literatur/M/Novalis/Fragmentensammlung/Bl%C3%BCthenstaub
Inger Christensen in Der naive Leser
in:
Christensen, Inger, Der Geheimniszustand und das “Gedicht vom Tod”. Essays. Aus dem Dänischen von Hanns Grössel, München 1999, (Carl Hanser Verlag), Pag. 19-25
Spiegel van de klassieke Chinese poëzie, van het Boek der Oden tot de Qing-dynastie. Gekozen, vertaald en toegelicht door W.L. Idema, Amsterdam 1993 (Meulenhoff)
Gedicht: Narcisten! – Menno Wigman
Uit: Aan ’t water. 100 watergedichten en 100 watergezichten. Samengesteld door Boudewijn Bakker, Helmi Goudswaard en Nicolaas Matsier, Bussum 2024, (Uitgeverij Thoth)
Menno Wigman, verzamelde gedichten, Amsterdam 2019 (Prometheus)
C. Verhoeven, Het grote gebeuren, Utrecht 1976 (Ambo), p. 41
Juan Ramón Jiménez, Stein und Himmel. Piedra y Cielo. Gedichte spanisch und deutsch übertragen von Fritz Vogelsang, Stuttgart 1988 (Klett-Cotta) p. 20-21
