Taalgrenzen zijn subtiele grenzen. Dan heb ik niet in eerste instantie de taalgrens op het oog zoals die bestaat in België en waar deze vaak aanleiding vormt voor politiek geharrewar. Nee, ik spreek over de grenzen die je met het gebruik van je taal verkent en waartoe je je leert verhouden. Dat zijn heel vloeiende grenzen en ze zijn aan ontwikkeling onderhevig. Ze zijn al vanaf je kindertijd een vertrouwd gegeven omdat je lichamelijk bent – omdat je meestal kunt horen, voelen en zien. In de baarmoeder hoor je de gedempte geluiden die van buiten komen, de hartslag van je moeder en als je opgroeit brabbel je heel wat woordjes die niemand kan verstaan maar waarmee je wel te kennen geeft dat je er bent. De glimlachende reacties van je ouders geven je een voldaan gevoel. Taal ontstaat dus spelenderwijs en pas het onthouden en toepassen van woorden en zinnen lijkt enige moeite te kosten. Zeker als opeens op school grammaticale regels moeten worden geleerd en als je wordt afgerekend op je spelfouten en zinsconstructies. Gesproken en geschreven taal staat dus aan het einde van een lang proces van ontdekken en leren.
Maar taal is meer dan alleen maar communicatiemiddel, een functioneel instrument om je staande te houden in de wereld. Taal vormt allereerst een grens, een vorm van barrière waarbinnen je jezelf veilig kunt voelen, omdat je een vertrouwd gevoel ervaart: we spreken dezelfde taal – we delen dezelfde wereld en opvattingen. Daarom is een taal die je absoluut niet kunt verstaan niet alleen vreemd; de spreker ervan lijkt uit een andere wereld te komen. Dat kan iets bedreigends hebben want je oriëntatie ontbreekt en je deelt zo goed als niets. Zij die de taal niet spreken, de ‘buitenlanders’, de ‘barbaren’ zoals de oude Grieken hen noemden, worden soms letterlijk buitengesloten. Ook in onze samenleving worden zo bepaalde groeperingen gestigmatiseerd. Er worden dan allerlei woorden bedacht die denigrerend en vernederend zijn. De taal van de Nazi’s in WO II is daarvan een van de meest gruwelijke voorbeelden. Zij gebruikten de taal om zogenaamde “Untermenschen” in allerlei soorten te beschrijven, terwijl ze van zichzelf dachten dat ze “Übermenschen” waren. De eufemismen die toen werden bedacht om deze ‘ongewenste’ groepen van de aardbodem te verwijderen bezitten nog altijd een kracht die niet is uitgewerkt omdat ze telkens weer in onze taal terugkeren. Het gruwelijke cynisme van de nazi’s, die bijvoorbeeld het laatste stukje weg naar de gaskamers in het vernietigingskamp Treblinka “Himmelstrasse” noemden, wordt misschien niet meer zó geëvenaard, maar als op Twitter vluchtelingen worden uitgescholden, zelfs al zijn ze slachtoffer van de verdrinkingsdood, zijn we in mijn ogen hier niet zo ver van af. Uiteindelijk is de uitkomst hetzelfde: taal dient hier als opstapje tot moord en met taal wordt toegedekt, vergoelijkt, veronachtzaamd, genegeerd, geïdeologiseerd dat er doden vallen door ons politiek en economisch systeem. En dan heb ik het nog niet eens over andere vormen van taal, minder in woorden gecommuniceerd maar meer in vernederende daden: namelijk de taal van de verkrachting, iets wat als oorlogswapen wordt ingezet in veel landen.
Het vocabulaire van de taal – ook vanuit de ervaren lichamelijkheid van onszelf en de wereld om ons heen, kent vele variaties, vele toonsoorten en veel modulaties. Maar wat zouden wij zijn zonder onze taal, zonder al onze talen. Want we spreken meestal niet één taal maar meerdere. Ook daarmee bevinden wij ons binnen grenzen. De taal van het gevoel, de emotie, de intuïtie, de taal van onze waarnemingsorganen, de taal die wij met ons spraakorgaan produceren en met ons bewustzijn in digitale taaluitingen, zij hangen samen maar zijn ook net zo goed verschillend. Een autist beleeft de wereld heel anders dan een niet-autist. Het gebrek aan sociale intelligentie en de taal die daarbij hoort maakt je leven er niet makkelijker op. En wat te zeggen over onze samenleving die meer en meer een beeldtaal-werkelijkheid geworden is? Niet meer de woorden, inclusief de woorden uit de heilige boeken, zijn het belangrijkste in ons tijdperk. Ik vermoed zelfs dat de tijd voorbij is waarin geschreven en gesproken teksten het meeste aanzien genieten. Sinds de uitvinding van het schrift hebben deze teksten opgang gemaakt maar nu regeert het beeld. En het is een overvloed van beelden, want we leven in de wereld van de stromende beelden. Niet alleen in en via de film wordt dit duidelijk maar vooral digitaal, virtueel, door het gebruik van de apparatuur die dit mogelijk maakt en die ons letterlijk verbindt met de wereld via deze nieuwe taaluitingen. Opeens zijn we zelf onderdeel van de kleine computers in onze hand waarmee we “smart” ons leven gestalte geven. De waarheid die wij dachten te vinden in teksten is voorgoed achterhaald want meer dan ooit zijn we ons bewust van het feit dat elke waarheid ook een interpretatie is en dat het morgen anders kan zijn. Stromingen, ook op religieus gebied, die teruggrijpen op een interpretatie van teksten als enige ware, voeren dus een achterhoede gevecht, een strijd die ze gaan verliezen als alles virtueel wordt en wij niet anders meer kunnen dan leven in deze digitale omgeving.
De nieuwe virtuele mogelijkheden scheppen nieuwe talen. Nieuwe onzekerheid voor hen die de taal niet beheersen en ze geven een gevoel van macht en beheersing bij hen die dit wel doen. Worden de programmeurs de hogepriesters van de toekomst? Hoever kan taal worden ingezet en opgerekt om de werkelijkheid te manipuleren? In de Tweede Wereldoorlog werd de radio en de film in het bioscoopjournaal ingezet om de vernietigende boodschap van de Nazi’s voor het voetlicht te brengen. In onze tijd staan er heel andere middelen ter beschikking nu iedereen over zijn eigen beeldschermen meester is en toegang heeft tot de hele wereld. Wetgevers en politici trachten grenzen te trekken rond het gebruik ervan maar lopen hopeloos achter de feiten aan. Digibeten worden letterlijk buiten de samenleving geplaatst en ze kunnen er niets aan veranderen. Ze zijn helemaal afhankelijk van de goede wil van anderen. Als je hierover nadenkt doemt een angstig toekomstscenario op want in ons dagelijks leven denken wij heer en meester te zijn over ons spreken, we voelen ons thuis in ons taalveld, en wij denken dat wij de grenzen ervan kennen. De virtuele wereld is er echter een van grenzeloosheid. Grenzen zijn ficties, kunstmatige menselijke concepten die net zo goed totaal anders kunnen worden vormgegeven. Virtueel kan alles. En omdat alles kan zijn er geen grenzen en is er chaos, wanorde, onzekerheid, vooral in de hoofden van de mensen die erin en ermee moeten leven. No way out! Als straks de quantumcomputer een feit wordt en de digitale wereld, de wereld van de nullen en eentjes wordt uitgebreid met de mogelijkheid dat het geen van beiden is, of beiden tegelijk, dan breekt er een heel nieuwe werkelijkheid aan waar we nu nog geen echt idee van hebben. Een quantum-sprong de toekomst in!
Is er dan geen hoop meer voor het woord, de kracht van de poëzie, het geschreven, gesproken woord in de wereld van het beeld en de virtualiteit? Wordt het boek bijvoorbeeld een artefact uit een verleden dat wij achter ons laten? Misschien kan ons lichaam de weg wijzen? Ook het lichaam is een vorm van taal. Het lichaam zelf dicteert tot nu toe hoe wij ons grotendeels gedragen, wat we ervaren en wat er ervan maken wat er op onze weg komt. De huid is de grens die ons letterlijk van de wereld scheidt die ons omgeeft. De waarnemingsorganen zijn voortdurend bezig te communiceren met de indrukken die ons toevallen. Ons bewustzijn staat voortdurend in de actiestand om alle tekens te interpreteren die het opmerkt en wil duiden. Geen minuut zonder betekenis, geen seconde zonder een of andere wijze van zinduiding en aanpassing van het gedrag hierop.
Als we heel goed naar het lichaam luisteren en ook naar andere lichamen kijken, kunnen we tot de conclusie komen dat het lichaam (nog steeds) sterfelijk is, relatief, contingent. Dat moet toch aanzetten tot nadenken, tot gedrag dat niet koste wat het kost nodeloze risico’s neemt met gevaar voor eigen leven en het leven van anderen. Puur vanuit de overlevingsdrang lijkt dit een logisch effect. Maar de werkelijkheid is altijd complexer. Wat we ook met ons slim bewustzijn ontwerpen, ontdekken en produceren, zoals de digitale en virtuele wereld, we zijn er nooit. Ik geloof niet dat wij ooit in staat zullen zijn de wereld en de werkelijkheid naar onze hand te zetten zoals we zouden willen: namelijk absoluut of zoveel mogelijk. Er zal altijd een zekere vorm van ‘bias’ zijn, ongrijpbare, onbekende factoren en gebieden, donkerheid, zoals het kwaad in de mens, zijn onwil, zijn genetische defecten, waarmee we moeten leren leven. Alle pogingen om te manipuleren zijn in feite pogingen om te beheersen en daarmee te verlossen. Het tekent een mentaliteit die uit is op de verlossing van de mens en de mensheid van alle noden. De verborgen messias in de wetenschapper en de techneut.
Alle vooruitgang in onze wereld is pas mogelijk geworden omdat we een taal hebben gevonden om dit proces te definiëren en te sturen. Zonder taal die de grenzen van het kenbare verlegt geen ontwikkeling, geen grensoverschrijding, geen nieuwe inzichten. Ook bij het schrijven ontstaan vaak nieuwe begrippen gebaseerd op stoutmoedige gedachten. Voordat je begon had je hiervan geen idee. Het lijkt alsof de taal dan zichzelf baart. Zoals de Aleph, de letter A, in de Joodse mystiek die staat voor God (geschreven met twee letters: Jod en Wav), zo staat ook in het gezicht van elk mens een streep (neus/Wav) met twee ogen (Jod): God wordt als het ware zo zichtbaar in elk menselijk gezicht. Als theoloog kan ik dit helemaal onderschrijven. Taal dus zichtbaar en onmisbaar omdat we lichamen zijn en omdat we gewoon niet anders kunnen. Hoe virtueel het ook straks zal worden.
John Hacking 19 juni 2015
