3.3 Leegte als niets in ruimte en tijd
het begin
het weinige van de werkelijkheid
wordt minder en minder
al het verre blauwe verorbert de echo
al het helle gele vreet aan de verte
ja er zijn stemmen als brandende bladeren krimpend
en voetstappen vluchtig als vleugelslagen
kom blinde kom dove kom stomme
er is een staat gesticht van stilte
van duisternis en stilstand
men mag weer zwijgzaam en wijs zijn
de natte giftige sporen der verbeelding weggewist
men mag weer stilstaan en staren
met alle dingen verdwijnen
en gaan in maangladde tuinen
langs lege slakkenhuizen en stenen
langs hard hars kristallen dorre takken en
even glimlachend spreken in de leegte
Lucebert(1)

Er bestaan meerdere opvattingen over het niets en over de leegte in het Indiase en Chinese denken. Wang Bi (226-249 na Christus) interpreteert het boek Dao De Jing van Lao Zi zodanig dat ‘het niets’ (wu 无 )(2) de oorsprong van alles is en dat zich daarom in alles van de werkelijkheid manifesteert als het wezenlijke. Alles onder de wet stellen van het niets kan een vorm van extreem nihilisme worden genoemd en boeddhisten die dit standpunt overnamen beschouwden het nirvāna daarom als puur niets. Maar de meeste scholen namen dat niet op deze wijze over en bleven het niets gelijkwaardig beschouwen aan en mede afhankelijk van het zijn, waarmee ze in overeenstemming bleven met de leer van Lao Zi en later Zhuang Zi. Het niets werd zo voor alles als iets leegs (kong 空 )(3) beschouwd binnen de context van het volle zijn.(4)
Bij mijn zoektocht naar auteurs die het thema niets en het thema leegte in hun werk behandelen kwam ik ook uit bij de Japanse filosoof Nishida Kitaro (1870-1945) die een van de eersten was die ook de Westerse wijsbegeerte bestudeerde. Rizzuto haalt hem aan in zijn studie over het niets evenals Oosterling. Rizzuto schrijft:
“Zo heeft Nishida zijn wijsbegeerte wel omschreven als poging om een rationeel fundament te geven voor het zenboeddhisme, waar de ervaring van de leegte centraal staat. Wat alle vertegenwoordigers van deze school delen is de ervaring van de leegte, of het Absolute Niets (zettai mu), als uitgangspunt van hun wijsgerige reflectie. Deze reflectie wordt, anders dan de vraag naar het zijn en hoogste Zijn uit de westerse ontologie en metafysica, meontologie of ontologie van het niet-zijn genoemd. We kunnen eigenlijk beter spreken van mu-logie, want mu betekent (het Absolute) Niets (nihil positivum), terwijl het Griekse meon, of niet-zijn, staat voor het relatieve en privatieve niets (nihilum negativum).
Ook voor Nishida is het Absolute Niets het uitgangspunt van zijn denken, niet als hypothese maar als ervaringsgegeven. Wijsbegeerte mag zich niet beperken tot abstracte speculatie en begrippenacrobatiek, maar moet haar legitimiteit ontlenen aan de ervaring. Filosofie is dus radicaal empirisch. Hiermee bedoelt Nishida niet de wijsgerige stroming van het empirisme die zich op de zintuiglijke ervaring beroept, maar dat wat betrekking heeft op de ‘zuivere en onmiddellijke ervaring’. Deze ervaring is nog voor-conceptueel, en wordt niet door reflexiviteit en het categoriale verstand bemiddeld. Evenals Nietzsche, James en het boeddhisme, gaat Nishida ervan uit dat de werkelijkheid zoals die op en in zichzelf bestaat een flux-karakter heeft. Bestendigheid is een illusie en het resultaat van een overlevingsstrategie. De structurerende activiteit van het transcendentale subject is daarvoor verantwoordelijk. Hij transformeert de continue stroom die het leven is in beheersbare discontinue gestalten. Meditatieve praktijken, zoals die in het zenboeddhisme beoefend worden, zijn erop gericht om perceptuele en conceptuele structuren af te breken en de poorten van onze waarneming te reinigen, zodat we de wereld weer fris en onbevooroordeeld kunnen ervaren. Gedurende zo’n ervaring vallen alle tegenstellingen weg, zelfs die tussen subject en object, en eenheid en veelheid. Nishida heeft naar eigen zeggen een dergelijke ervaring slechts eenmaal in zijn leven mogen ondergaan.”(5)
Die ervaring van eenheid met Alles of het ‘Niets’, een ervaring zonder tegenstellingen en zonder afstand tot de werkelijkheid zoals in het denken plaats kan vinden, was voor Nishida ook een aanwijzing dat er een kracht in het universum schuilt die aan alles voorafgaat en die voor hem samenvalt met het ‘Absolute Niets’ of de lege plaats (basho).(6) Door het benoemen van deze ervaring krijgt ze betekenis en is ze niet betekenisloos ook al kunnen wij dat met ons verstand niet na voltrekken. Misschien ligt dit op het zelfde niveau als we overweldigd worden door een ervaring of een gebeurtenis die wij later als vorm van onovertroffen schoonheid benoemen. Wat is liefde, wat is schoonheid, wat is de ervaring van een alles overstijgend niets of overstijgende of funderende leegte? Meestal blijven we sprakeloos achter, of hoogstens stamelend.
De Japanse zenmeester Dôgen Zenji heeft er in de 13e eeuw een belangrijk werk aan gewijd om de ‘ware schat van de leer van Boeddha’ aan zijn leerlingen te openbaren, de Shôbôgenzô. Het is een verzameling van toespraken en teksten uit de periode 1231 tot 1253, het jaar van zijn dood. Ook voor onze generatie kan dit werk nog van betekenis zijn en kan het ons dichter bij de ervaring van werkelijkheid brengen omdat alle grote thema’s ter sprake komen.(7) Dôgen stelt dat men door beoefening van Za-zen in staat is het universum te leren kennen in al zijn volheid en dat de weg van Boeddha voor iedereen openligt en tot voltooiing kan komen. Het werk heeft velen geïnspireerd en inspireert tot op de dag van vandaag.(8)
Poëzie is, naast meditatie, in dit denken bij uitstek ook een middel om het universum te beschrijven, zoals het gedicht over de bijzondere plek van de leegte, een gedicht van de hand van Rujing, de meester van Dōgen, geciteerd uit een inleiding op Dōgens denken door Michael Dijkstra:(9)
De windbel
Het hele lichaam is als een mond, hangend
in de leegte.
De winden uit het oosten, westen, zuiden en
noorden niet bevragend
spreekt hij gelijkelijk met hen allemaal
over prajña:
Ding-dong-a-ling ding-dong.
Rujing

Prajña is de wijsheid of het inzicht dat alle dingen ‘leeg’ zijn van substantieel bestaan. Het begrip komt uit het Sanskriet. Dijkstra schrijft naar aanleiding van dit gedicht en het gebruik ervan door Dōgen over het thema leegte het volgende:
“’Leegte’, een van de meest complexe begrippen uit het boeddhisme, slaat in dit gedicht van Rujing (…) op de weidse non-obstructie tussen ding en ding vanwege de afwezigheid van een substantie. Met andere woorden: omdat niets in de werkelijkheid altijd en eeuwig bestaat, maar omdat integendeel alles aan verandering onderhevig is en er ten diepste niets gefixeerd kan worden, zit niets in het universum iets anders in de weg. Deze fundamentele openheid en non-obstructie van de werkelijkheid inzien en in de beoefening bevestigen is de volmaakte wijsheid. Een hoogst abstracte gedachte die tevens buitengewoon concreet is, want je verneemt dit bevrijdende inzicht via het zelfloze en tegelijkertijd alledaagse deuntje van de windbel: ‘Dingdong- a-ling ding-dong…’”(11)
Dōgen presenteert ons in het hoofdstuk Uji (letterlijk Zijn-tijd) het samengaan van zijn (u) en tijd (ji). Volgens Dijkstra gaat het niet om een filosofie van ruimte en tijd, maar om “de belichaming van de eenheid van ruimte en tijd op basis van de eenheid van beoefening en realisatie”(12) van de zenmeditatie waarbij de realisatie (het bereiken van verlichting) niet het einde van het oefenen betekent. Laten we Dōgen zelf aan het woord:
“Ein alter Buddha sagte einst: “Sein-Zeit steht auf der höchsten Spitze des Berges und liegt auf dem Grunde des tiefsten Ozeans, Sein-Zeit ist die Gestalt der Dämonen und Buddhas, Sein-Zeit ist der Stock eines Mönches, Sein-Zeit ist ein Hossu, Sein-Zeit ist eine runde Säule, Sein-Zeit ist eine Steinlaterne, Sein-Zeit ist Tarô, Sein-Zeit ist Jirô, Sein-Zeit ist die Erde, Sein-Zeit ist der Himmel.”
“Sein-Zeit” bedeutet, dass Zeit Sein ist, d.h., ”Zeit ist Existenz, Existenz ist Zeit.” Die Gestalt einer Buddha-Statue ist Zeit. Zeit ist die leuchtende Natur eines jeden Augenblicks; es ist die jetzige tägliche Zeit in der Gegenwart. Auch wenn wir selbst nicht die Länge eines Tages berechnet haben, ist nicht daran zu zweifeln, dass ein Tag zwölf Stunden hat. Der Wechsel der Zeit ist klar, es besteht kein Grund, daran zu zweifeln; das bedeutet jedoch nicht, dass wir genau wissen, was Zeit ist. Allgemein gesagt, wenn jemand an etwas zweifelt, das er nicht ganz versteht, bleibt es solange ungewiss, bis es gelöst wird, bis dahin bestehen verschiedene Zweifel. Die Zweifel selbst sind durch die Zeit bedingt.
Alle Dinge existieren in uns selbst. Jedes Ding, jedes Wesen in dieser ganzen Welt ist Zeit. Kein Ding behindert oder bekämpft irgendein anderes, genauso wie die Zeit niemals irgendeine andere behindert. Wenn wir den Entschluss fassen, höchste Erleuchtung zu erreichen, fasst in diesem Augenblick die ganze Welt den gleichen Entschluss. Hier gibt es keinen Unterschied zwischen deinem Geist und der Zeit; durch deinen Entschluss, Erleuchtung zu erlangen, bist du einbezogen. Dies gilt auch für die Übung und das Erreichen des Weges. Die ganze Welt ist in uns enthalten. Das ist das Prinzip: “Wir selbst sind Zeit.”
Untersuche das Prinzip, dass alles in der Welt Zeit ist. Jeder Augenblick enthält die ganze Welt. Wenn wir das verstehen, ist das der Beginn der Übung und Erleuchtung. Wenn wir dieses Verständnis erreichen, erkennen wir die Wichtigkeit von jeglichem Tun; ein Grasblatt, jeder einfache Gegenstand, jedes lebende Ding ist untrennbar von der Zeit. Die Zeit enthält jedes Wesen und alle Welten.”(13)
Als je de tijd serieus neemt, het hier en nu, het feit dat je op dit moment met alles en iedereen deze (wereld)tijd deelt, en dus met alles en iedereen in dit moment (in de tijdsdimensie) samenvalt en dus ook in de ruimte van het zijn, kan dit een opstapje zijn om niet alleen verder te mediteren maar ook het begin van een weg naar verlichting, waarin dit inzicht met alle kracht door kan breken. Je besluit om die weg op te gaan wordt, zo Dōgen, ondersteund door de hele wereld, omdat de hele wereld in ons bestaat: wij zelf zijn tijd. De mens die nog tijd opvat als lineaire ontwikkeling (Japans nikon) heeft geen idee van deze gelijktijdigheid en beschouwt elk moment afzonderlijk met een voor en een na. Telkens brengt hij dan een (denkbeeldige) cesuur tussen de momenten en zo lijkt het alsof er een heden, een gisteren en een morgen bestaat. Dōgens tijdsopvatting van het moment is echter holochronisch, dat wil zeggen dat in het moment de tijd naar alle kanten tegelijk stroomt. Dijkstra zegt dat “Zijn-tijd de kracht heeft van stromen: het stroomt van vandaag naar morgen; het stroomt van vandaag naar gisteren; het stroomt van gisteren naar vandaag; het stroomt van vandaag naar vandaag, want stromen is een werking van de tijd”(14) Dōgen drukt zich zo uit:
“Die gewöhnlichen Menschen, die den Buddhismus nicht kennen, denken, dass Sein-Zeit manchmal die Gestalt eines Dämons und manchmal die Gestalt eines Buddhas annimmt. Es ist, als wenn du zuerst in einem Tale lebst und dann einen Fluss durchwatest und einen Berg erkletterst, um den Palast zu erreichen. Das bedeutet, der Berg und der Fluss sind Dinge der Vergangenheit, die du hinter dir gelassen hast; sie haben keine Beziehung zu deinem gegenwärtigen Leben. Sie sind so weit auseinander wie der Himmel und die Erde.
Dies stimmt jedoch nicht; wenn du den Fluss durchquerst oder den Berg erkletterst bist du Zeit. Wir sind nie von der Zeit getrennt. Das bedeutet das wir in der ewigen Gegenwart der Zeit sind, da es wahrhaft kein zeitloses Kommen oder Gehen gibt, wenn wir den Fluss überqueren oder den Berg erklettern; diese Zeit enthält alle vergangene und gegenwärtige Zeit. Den Fluss überqueren, den Berg erklettern, im Palast leben existieren zusammen, in Wechselbeziehung zu einander, in Sein-Zeit.”(15)
In de ervaring van de tijd (en onze ruimte) als Zijn-tijd ligt niet alleen de mogelijkheid opgesloten om dieper inzicht te krijgen in ons bestaan en om tot een ervaring van ‘verlichting’ te komen waarin deze samenhang duidelijk wordt, het kan ons ook helpen om de grote vragen in ons bestaan over leven en dood te verhelderen. Voor Dōgen zijn leven en dood niet tegenover gesteld aan elkaar, zij zijn niet-twee, dat wil zeggen ze vormen geen tegenovergestelde paren zoals these en anti-these, maar ze zijn twee kanten van een medaille en horen wezenlijk bij elkaar als een eenheid. In het traktaat (of de preek) met de titel Zenki werkt hij dit uit, een overweging die ik graag in zijn geheel weergeef om haar op die wijze te laten spreken:
“Die ganze Aktivität von Leben und Tod
Der grosse Weg aller Buddhas und das letzte Ziel im Buddhismus ist die Loslösung von Leben und Tod und die Verwirklichung der Erleuchtung. Wir müssen vom Leben im Leben und vom Tod im Tod losgelöst sein. Wenn wir also lebendig sind, ist das Leben ganze Aktivität, und im Tod ist der Tod die ganze Aktivität. Leben ist die Erfahrung von Leben; Tod ist die Erfahrung von Tod. Zusammen sind Leben und Tod das tatsächliche Erscheinen der Wahrheit. Das letzte Ziel ist die Loslösung, das heillt das vollständige Eintauchen in Leben und Tod.
Die Verwirklichung der Erleuchtung bedeutet wahres Leben -vollständiges, freies Handeln. Wenn wir die Erleuchtung verwirklichen, wird die ganze Bedeutung von Leben und Tod klar. Diese Erfahrung kann jedoch nicht durch das Bewusstsein oder den Intellekt, ob begrenzt oder unbegrenzt, gross oder klein, lang oder kurz, nah oder fern, erklärt werden.
Unser gegenwärtiges Leben wird durch diese Erfahrung gestaltet, und umgekehrt wird diese Erfahrung durch unser gegenwärtiges Leben gebildet. Das Leben ist nicht Kommen oder Gehen, Erscheinen oder Vergehen. Das Leben ist die ganze Erfahrung des Lebens; und dementsprechend ist der Tod die ganze Erfahrung des Todes. In der unbeschränkten Natur der buddhistischen Übung haben Leben und Tod diese besondere Bedeutung. Wenn wir auf unser gegenwärtiges Leben schauen und allmählich anfangen zu erwachen, beginnt die Welt nach und nach, ihre ganze Erscheinung zu offenbaren. Das gesamte All ist mit der ganzen Aktivität des Lebens gefüllt. Jeder Augenblick enthält ganzes Sein.
Es ist mit dem Leben, wie wenn man in einem Boot ist. Auch wenn wir Segel, Ruder und Riemen beherrschen, hat das Boot dennoch seine eigene, unabhängige Existenz; es ist für unser Überleben wirklich notwendig — ohne das Boot können wir nicht leben. Anderseits kann das Boot ohne uns auch nicht richtig fahren — Mensch und Boot bilden eine vollständige harmonische Einheit und sind ganz voneinander abhängig. Wenn Mann und Boot zusammenwirken und miteinander ganze, vollständige Aktivität bilden dann gehören zur gleichen Zeit und zum gleichen Raum auch der ganze Himmel, alles Wasser und alle Ufer. Dann wirken in der Tat, alle Umstände harmonisch zusammen. Auf diese Weise wirken auch das leben und unsere Existenz zusammen.
Der Zen- Engo Kokugon sagte: das Leben ist die ganze Aktivität des Lebens; der Tod is die ganze Aktivität des Todes.” Diese zwei Zustände sind nicht entgegengesetzt; sie existieren zusammen in einer umfassenden Erfahrung. Sie sind nicht berührt von Vorstellungen über Zeit und Raum. Umfassende Erfahrung ist verwirklicht im Leben und Tod; nichts kann sie behindern. Jede persönliche Erfahrung von Leben und Tod unterscheidet sich jedoch etwas von der umfassenden Erfahrung. Alles hat sein eigenes Leben und seinen eigenen Tod (und Nicht-Existenz von Leben und Tod). Dadurch können wir die wahre Natur des Daseins entdecken. Es ist wie ein Mensch, der seinen Arm ausstreckt oder eine schlafende Person, die nach ihrem Kopfkissen greift. Es ist die Verwirklichung des Wahren Lichtes und vollkommene Aktivität.
Leben und Tod erscheinen in jedem Augenblick. Sie erscheinen unmittelbar, natürlich und ohne dass man sich Gedanken darüber gemacht hat. Wenn wir uns ernsthaft bemühen, können wir ihr Erscheinen wahrnehmen. Im Augenblick der Verwirklichung werden Leben und Tod ganz klar. Denke jedoch nicht, dass es keine vorhergehende Verwirklichung gibt. Jeder Augenblick enthält die ganze Realität und ist vollständig in sich selbst. Erkenne, dass es eine fortwährende Verwirklichung gibt, die sich selbst beständig erneuert.”916)
Omdat we allen deelgenoot zijn van dezelfde tijd en ruimtelijke werkelijkheid waarin wij ons op dit moment bevinden, verbonden met alles en iedereen, waarin ook alle tijden samenkomen, en waarin de wijsheid en inzichten van de oude (overleden) Boeddha’s en patriarchen die in de lijn van de Boeddha’s hun leven gestalte hebben gegeven, kunnen samenkomen, is het voor Dōgen vanzelfsprekend dat ‘de Hemel de aarde ondersteunt in haar streven naar verlichting’ om het in de termen van het Daoïsme uit te drukken. Inzichten van de oude Boeddha’s worden doorgegeven via Kûge, de bloem van de leegheid, zoals in het verhaal over de doorgifte van de wijsheid van Boeddha aan zijn leerling door het omhoog heffen van een bloem. Kûge is eigenlijk een mysterieus begrip dat niet met het verstand te vatten is. Enkel de verlichte geest kan het met zijn ‘innerlijk oog’ zien, of beter gezegd ervaren. Kûge is dus (in theologische termen gegoten) een soort ‘openbaringsbegrip’ waarin de verlichtingservaring van de Boeddha opnieuw ervaarbaar wordt in het leven van de leerling, die deze weg tot het einde toe heeft bewandeld. Kûge is ongrijpbaar en onvatbaar maar vindt plaats. Dōgen schetst hoe bloemen en vruchten hun eigenaardige tijd-wereld hebben, hun eigen Zijn-tijd, volslagen uniek en toch met alles en iedereen verbonden. Hun wezen is echter Kûge:
“Blumen und Früchte haben ihre eigene, einzigartige Welt der Zeit. Umgekehrt hat die Welt der Zeit ihre eigenen Früchte und Blumen. Jede Grasart hat ihre eigene Blume, jeder Baum hat seine eigenen speziellen Blüten und Früchte. Und wenn wir uns die Menschen als Bäume vorstellen, hat jeder Baum seine eigenen speziellen Blüten.
Das ist Kûge (Die Blume der Leerheit) Wenn du mit deiner eigenen Erkenntnis auf diese Blume schaust, ist es dir nicht möglich, ihre wahre Farbe zu erkennen, da deine Wahrnehmung nur auf die äussere Form gerichtet ist und nicht auf das Wesen, die Leerheit der Blume. Dies ist eine sehr begrenzte Sicht.
Diese Auslegung von Kûge findet man nur im Buddhismus und nicht in den Lehren der Ungläubigen. Für Ungläubige gibt es keine Möglichkeit, Kûge zu erleben. Nur Buddhas und Patriarchen bemerken und erleben das Blühen und Welken des Kûge durch das ganze Universum hindurch. Das ist das Vorbild, dem wir auf dem Buddha-Weg folgen müssen — das allumfassende Kûge. (…) Kûge ist weder Sein noch Nicht-Sein, weder Leerheit noch Form; es ist die Offenbarung aller Buddhas. Jedoch darfst du dich auch nicht an Kûge oder die Offenbarung der Buddhas binden. Du musst erkennen, ganz gleich ob du dies verstehst oder nicht, dass Kûge existiert.”(17)
De leegte in de wereld als Nothingness (Niets/Nichts) vormt zo een allesbepalende werkelijkheid die het bestaan kleurt, richting geeft (o.a. door de meditatie, de kunstzinnige uitingen ervan, het handelen op weg naar verlichting) en in diepste zin pas mogelijk maakt omdat dat de dingen naast elkaar kunnen bestaan en niet met elkaar samenvallen. Zonder leegte geen zijn, zonder zijn geen leegte. Misschien is dat ook wel het idee achter het natuurkundige veronderstelde begin van ons universum waarin door een onwaarschijnlijk samenspel van krachten ons heelal is ontstaan doordat er uitdijing plaatsvond waardoor de afzonderlijke elementen pas konden ontstaan. Als samengebald punt was er geen existentie mogelijk. Maar dit gaat mijn/ons begrip te boven en wiskundige formules maken het er voor mij niet duidelijker op. Feit is wel dat het heelal nog steeds uitdijt en dat met een ontzagwekkende snelheid. Maar onze aarde is slechts een mini-mini-puntje in een reusachtige kosmos waarin ook ons melkwegstelsel nauwelijks een echt grote omvang heeft. Maar laten we de blik terug richten op onze wereld en stil staan bij de leegte van de wereld.
Sneeuwlandschap
In de lente kersenbloesems
In de zomer het lied van de koekoek
In de winter de bevroren sneeuw:
Hoe puur en helder zijn de seizoenen!
Dōgen
Dit is een deel uit mijn essay: God in de leegte. Het hele essay is te lezen (eventueel te koop) (en te downloaden) op:

Noten:
1 Elisabeth Lockhorn, En blauw zal alles zijn. Een bloemlezing. Samengesteld en ingeleid door Elisabeth Lockhorn, Amsterdam 2020, (Rainbow), p. 47
2 Bron: Wiktionary, geraadpleegd 17 januari 2022: https://en.wiktionary.org/wiki/无
3 Bron: Wiktionary, geraadpleegd 17 januari 2022: https://en.wiktionary.org/wiki/空#Chinese
4 Vgl. het uitgebreide commentaar van Lutz Geldsetzer over de filosofie van Nagarjuna op basis van een vertaling van zijn werk, met kritische noten over de inhoud en de achtergrond van dit werk in: Nagarjuna. Ibid., pp. 100-101
5 Ibid., p. 162
6 Vgl. Rizzuto, Denkend aan niets, Ibid., pp. 164-165
7 Dôgen Zenji, Shôbôgenzô. Der Schatz des Wahren Dharma. Gesamtausgabe, Frankfurt 2008, (Angkor Verlag)
8 Vgl. ook voor een goed. verstaan van deze Boeddhistische denkpatronen het werk van de Nederlandse auteur Han F. de Wit, De verborgen bloei. Over psychologische achtergronden van spiritualiteit, Kampen 1998 (Kok Agora) en Han F. de Wit, De lotus en de roos. Boeddhisme in dialoog met psychologie, godsdienst en ethiek, Kampen 1998 (Kok Agora)
9 Vgl. Michel Dijkstra, De essentie van Dōgen, Leusden 2020, (ISVW Uitgevers), p. 66
10 Ibid., p. 214
11 Ibid., p. 66
12 Ibid., p. 101
13 Ibid., pp. 90-91
14 Ibid., p. 111
15 Ibid., p. 91
16 [Dies wurde am 17. Tag des zwölften Monats im Jahre 1242 auf dem Schloss des Daimyô Hatanô Izumono Kami Yoshishige vorgetragen und am 19. Tag des ersten Monats im Jahre 1243 von Ejô niedergeschrieben.] Ibid., pp. 315-316
17 Ibid., p. 133
