In mijn werk als landschapschilder maak ik al jaren gebruik van foto’s. Soms zijn dat oude vergeten afbeeldingen van bergen en rivieren die in kleine mapjes aan de toeristen zijn verkocht als vorm van aandenken. Sommige foto’s stammen van voor de Tweede Wereldoorlog. Soms zijn het ook foto’s die ik zelf of anderen van landschappen heb gemaakt. Bergen, sneeuwlandschappen, moeras, vennen, rivieren, zijn de thema’s van de foto’s die ik gebruik in mijn landschappen. De foto krijgt een plek op het papier en om de foto heen schilder ik een fictief landschap. De foto geeft de aanleiding en de inspiratie voor het schilderij. Welke gedachten zitten hier achter?
Wij leven in een tijdperk waarin het landschap weinig geheimen meer heeft en niet meer als betekenisvol worden ervaren zoals bijvoorbeeld in de romantiek. De meeste plekken op aarde zijn verkend. En wat geen geheim meer heeft is minder interessant. Deze vorm van desinteresse kan men “landschapsverstoring” noemen die in het eigen lichaam als een vorm van waarnemingsverlies plaatsvindt: het landschap wordt niet meer gezien of het wordt puur functioneel beschouwd als ruimte waar men doorheen moet om van a naar b te gaan. Het landschap beweegt ook niet zoals een film dat doet. Daardoor valt het niet op. Reizigers die een landschap op foto of film vastleggen zien soms pas thuis wat ze hebben gezien. Het landschap is een esthetische categorie geworden. Men kent het uit de kunst en men ziet het ook vanuit de kunstbeleving. We zijn verleerd het landschap te zien zoals het zich voor ons uitstrekt omdat we in een andere tijd leven dan de ontdekkingsreiziger. We zien ruimte vooral om te gebruiken, bergen om te skiën of te beklimmen. Deze verandering van het landschap wordt ook wel een verandering van de plaats in de niet-plaats genoemd (Marc Augé), een kenmerk van de huidige tijd en de huidige mens die nergens meer thuis is. De plaats is geen verzamelpunt van identiteit meer, van geschiedenis en relaties, maar wordt doorgangsplaats, transit-plek, passage. De snelweg leidt door het landschap dat aan het oog wordt onttrokken omdat de weg verdiept is aangelegd. Zo ziet de reiziger alleen verkeersborden. Het landschap is tot tekst geworden. Het landschap is in de greep gekomen van de planners die het als een totaliteit beschouwen die bewerkt moet worden: het totale landschap is een volledig plaats-loos, gemobiliseerd en planloos gecontroleerd landschap (Rolf Peter Sieferle). Daarnaast is de concrete geografie niet meer belangrijk. Daarvoor komt de topologische ruimte in de plaats waarbij de stoffelijke structuur geen rol meer speelt maar waar het cybernetisch denken overheerst. De mens wordt zo losgemaakt van het concrete landschap. Dit denken roept echter ook een tegenbeweging op waarin de aarde als materie nieuwe aandacht krijgt in kunstwerken. Land-art is een vorm hiervan, aandacht voor ruïnes, relicten van het industrietijdperk (Ruhrgebied) en onherbergzame plekken krijgen opnieuw aandacht van kunstenaars als bijzondere plekken. Het bijzondere van het concrete landschap is dat het zich niet laat vangen in een type maar dat het lokaal is, dat wil zeggen aan een plaats gebonden. Het landschap heeft een aura die de beschrijving ervan in een type verhindert. Als ik over woestijnen spreek als type kan ik wel een concreet landschap dat ik heb bezocht voor ogen hebben maar het concrete verhindert de abstractie. Het niet abstraheerbare concrete bezochte landschap met een eigen uitstraling is plaatsgebonden, het is lokaal en je moet er zijn geweest om erover te kunnen spreken. Het lokale karakter van het landschap maakt dat het niet verwisselbaar is met een ander en uiteindelijk onbeschrijfbaar. Elke beschrijving schiet tekort. Het landschap laat zich in geen enkele vorm volledig weergeven (niet in film, niet op foto, niet in tekst, niet in tabellen of grafieken, op kaarten of anderszins). Het landschap opent zich pas als je erin stapt als bezoeker, als met het lokaal ervaart met alle zintuigen, met het hele lichaam. Het landschap doet een beroep op het hele lichaam en is daarin medium voor de esthetische ervaring verstaan als “aisthesis” het Griekse begrip voor waarneming dat meer is dan alleen de visuele waarneming. Het schilderij van het landschap sluit op deze ervaring aan door te laten zien dat het landschap niet weer te geven is, maar dat het schilderij de grenzen van het landschapschilderen zichtbaar maakt. Een goed schilderij laat zien dat het echte landschap nog heel iets anders is als het afgebeelde, het maakt nieuwsgierig. Goede schilderijen gaat het niet om een zo perfect mogelijke weergave van het landschap maar ze verstoren de conventies en formules rond de weergave ervan. Ze zijn een herinnering, eerder een “memento”, dit is niet het landschap. Daarom zijn mijn schilderijen “expressis verbum” verwijzingen, aanmoediging, oproep om zelf in te vullen wat je ziet. De toeschouwer wordt uitgedaagd door de textuur van verf en vormgeving zelf een aandeel te leveren. Het landschap dat zich aan zijn ogen ontvouwt maakt hij voor een groot deel zelf. Daarom is mijn werk grotendeels abstract – rustend op de voorgegeven gebrekkige afbeelding van het landschap, maar uitgewerkt op een geheel eigen wijze met verf (pigmenten, bindmiddel en water) en soms andere hulpmiddelen. Mijn werk is een uitnodiging om het lokale landschap met andere ogen te leren zien als plaats van betekenis. Als plaats van een lokale geschiedenis en van een doordrongen zijn van toegekende betekenis. In mijn serie “Schwarzwald” bijvoorbeeld, beelden uit dit gebied, bewerkt en aangevuld, speelt de lokale geschiedenis mee maar ook het feit dat Martin Heidegger deze plekken beschouwde als “Welt” waarin hij leefde en nadacht. Zij waren zijn tehuis, zijn “gemeinige” basis die hem op ideeën bracht. Zo zijn er veel plaatsen die mijn verbeelding prikkelen en die ik oppak als thema voor een schilderij of voor een serie van landschappen.
John Hacking – 26 januari 2011
Met dank aan:
Kaeser,Eduard, Der Körper im Zeitalter seiner Entbehrlichkeit. Antropologie in einer Welt der Geräte. Essays, Wien 2008 (Passagen Verlag) p. 105-118