Noem het gebeden
Il se tait en son amour
Sefanja 3,17
Er sneeuwt een eeuwige stilte.
Gij zijt niet te beschreeuwen, geen
tongval bereikt uw overzij.
Vergeef mij, alles in allen,
dat ik nog lang niet leeg genoeg
ben voor uw stilte. Ik wemel
van dood, een hiernamaals ben ik
van velen. Hoe gij dan liefhebt
ontgaat mij. Een gat in de dag
zwijgt gij, nacht in het holst van het licht.
Ik lig er in bedolven.
Ik spreek tegen u, ik noem u,
al ken ik u niet van nabij,
alleen maar van horen zeggen,
alleen maar van horen zwijgen,
ik spreek u tegen binnensmonds,
ik noem u namens mijn lichaam,
laat ons niet vochtig van aarde, o
vaardig naar ons af een ochtend.
Vertilt zich de stilte, verslikt
zich de tijd, stort het gat in? Ik
weet niets meer, ik ben alles kwijt.
zal ik ooit zien wat geschreven
Staat, zal ik horen wat gij verzwijgt?
Ik geboren voor de stilte
Wil te vondeling gaan voorgoed.
Zul je mij woordelijk verstaan?
Laatste der noem het gebeden:
maak het verleden ongeldig,
Stel de toekomst in gebreke,
breng het verstrooide weer bijeen:
afgeleefd haardvuur vlamvattend,
as die zich hergroepeert, puin dat
Een huis bouwt. En dan twee humane
omtrekken van voltooide pijn.
Onbereikbaar nabij
They are all gone into the world of light
Henry Vaughan
O dark, dark dark. They all go into the dark
T.S.Eliot
O verduisterd gelaat
aan de andere oever,
hoever, hoever
van mij vandaan?
Vlakbij, te ver om te gaan.
Ze woont in de stilte, ze schrijft mij
brieven van vroeger, dan vraag ik
Hoe gaat het. Goed, antwoordt zij
in de lang verleden tijd.
Als een kind dat een poos
slaapt en dan wordt gewekt
en verder slaapt in de arm
van moeders droefenis,
dat is de hoe de liefde is
warm en meedogenloos.
Die mijn kinderen droeg tot aan
de drempel van het licht, die mijn
hand vroeg om over het grote
duister heen mij te redden, waar
was ik, je blijft naar mij uitzien,
voorgoed onbereikbaar nabij.
G. van der Graft