Het zelf in het lichaam (3)

Over welk lichaam beschikt het zelf, in welk lichaam woont het zelf? Dat is niet zo vanzelfsprekend als het op het eerste gezicht misschien lijkt. Kenmerkend voor de mens om ordening aan te brengen in de werkelijkheid die hij waarneemt is het classificeren of ordenen volgens bepaalde principes. Zo wordt de werkelijkheid als het ware gelezen door en met een bepaalde bril. Dat kan ook met het lichaam: het eigen lichaam en dat van anderen. Mijn lichaam en dat van anderen vallen niet samen. Wij blijven gescheiden lichamen hoe innig een omstrengeling ook kan zijn. De scheiding is absoluut. Maar gescheiden zijn wil niet zeggen absoluut anders zijn. Op basis van diverse criteria kunnen lichamen worden onderscheiden met uiterlijke en innerlijke kenmerken maar in diepste wezen blijven wij mensen met een algemeen lichaam, dat wil zeggen met onderscheiden kenmerken die tot zekere hoogte onderscheidend zijn maar niet zo diepgaand dat wij van een ander soort wezen kunnen spreken. DNA-profielen bijvoorbeeld zijn geen existentiële onderscheidingskenmerken van het fenomeen lichaam. Het zijn leesbare kenmerken van een lichaam die in details per lichaam  kunnen verschillen,  maar die voor de menselijke soort in grote mate overeenkomen. Zelfs in zo grote mate dat er een zekere verwantschap bestaat met andere primaten. Zich daarom beroepen op erfelijke constitutie en afkomst zoals de nazi’s bijvoorbeeld deden is een vorm van wensdenken die op geen enkele wijze overeenkomt met de werkelijkheid. Het is hen dan ook niet gelukt om een steekhoudend wetenschappelijk bewijs te leveren voor hun theorie dat het “arische ras” biologisch uitverkoren zou zijn. Daarbij is het begrip “arisch” een fictief begrip en ‘biologisch uitverkoren’ is eerder een verhullende omschrijving voor een sociologische handelingscategorie, namelijk de onderdrukking en uitroeiing van anderen die zogenaamd niet tot dit “arische ras” behoren. Het is een zogenaamde uitverkorenheid gebaseerd op moord, een vorm van agressie die zichzelf denkt te belonen met een titel als de “sterkste”.

Het lichaam is in feite geen eenduidig maar een meervoudig begrip; ook het lichaam zelf is meervoudig, het kan vanuit verschillende perspectieven, met verschillende brillen worden bekeken. De uitkomst van deze waarneming en reflectie zal telkens weer anders zijn. Wordt het lichaam bekeken vanuit zijn capaciteiten, zijn behoeften, zijn constitutie, zijn mythologische basis in verhalen, zijn biologische of psychologische kant, vanuit sociologie en geschiedenis, of vanuit de emotionele processen die plaats kunnen vinden, telkens komen er nieuwe gegevenheden aan het licht en nieuwe betekenissen. Met het lichaam hangen geschiedenis, geheugen en eigen lot samen: het zelf ontdekt via het lichaam zichzelf. Het ontdekt waarin het geworteld staat, tot welke traditie het behoort, in welke geschiedenis het opgroeit. Dat kleurt niet alleen de zelfwaarneming maar ook de perceptie van het lichaam en de vormgeving ervan. Het feit dat je als man of als vrouw opgroeit en in welke cultuur en traditie kan een wereld van verschil uitmaken in uitingsvormen en in ervaring van het eigen lichaam.

In extreme situaties waar het leven op het spel staat is het lichaam het laatste bastion tegen de dood. Het lichaam dicteert de marsroute, het lichaam maakt duidelijk wat het nodig heeft opdat het zelf in het lichaam kan overleven. Het meest duidelijke voorbeeld is de honger. De honger dicteert het handelen en het denken. Is de honger opgelost, het lichaam verzadigt dan is er ruimte voor andere dingen. Moderne ontwikkelingen hebben invloed op het lichaam, daarvoor hoeft het niet in eerst in extreme situaties te verkeren. De beleving van de ruimte door het lichaam, de beleving van de tijd zijn de laatste decennia aanzienlijk veranderd. Het tempo is enorm toegenomen. Het lijkt wel alsof wij in een soort sneltreinvaart steeds accelereren. Het einde is nog niet in zicht, we denderen voort. En alles lijkt te worden meegesleurd in deze stroomversnelling. Odo Marquard, een Duitse filosoof, spreekt over ons tijdperk dat gekenmerkt wordt door wereldvreemdheid. Wij zijn langzaam vreemden aan het worden in onze eigen wereld en onze wereld is eigenlijk al lang niet meer van ons. Dit op het eerste gezicht ‘veilige’ perspectief op de wereld dat kenmerkend was voor een generatie van honderd jaar geleden kennen wij waarschijnlijk niet echt. Wij leven in de zogenaamde ‘moderniteit’, een samenleving die aan de wetten van verandering is onderworpen en waarin veranderingen veelvuldiger en sneller plaatsvinden. Marquard haalt een aantal argumenten aan om zijn visie te onderbouwen. Onze tijd wordt allereerst gekenmerkt door het feit  dat utopieën en apocalypsen elkaar afwisselen, een vorm van heen en weer zwenken tussen verlossingsenthousiasme in het heden en de verwachting van rampen in de (nabije) toekomst. Vooruitgangsoptimisten en pessimisten bepalen de inhoud van het discours. Kijk maar naar de prognoses omtrent de klimaatverandering, de opwarming van de aarde en de oorzaken hiervoor. Alles wordt in stelling gebracht om het eigen gelijk te bekrachtigen.

Een tweede kenmerk van onze tijd volgens Marquard is dat mensen eigenlijk niet meer volwassen worden. In tegenstelling tot Griekse oudheid en de eerste eeuwen daarna zijn niet de ouderen maatgevend en rolmodel in de maatschappij maar de jongeren, de jeugd. Zij hebben de toekomst en op hen zijn de ontwikkelingen gericht. “Wie jong is bepaalt.” Onze economie heeft de jongeren al lang geleden ontdekt als belangrijk consument en als maatgevend voor nieuwe producten. Inzetten op ouderen in de pensioengerechtige leeftijd als consument (het zogenaamde “zwitserleven gevoel” dat een verzekeraar ons wil aanpraten) is eigenlijk al een achterhaalde strategie die te laat komt.

Een derde kenmerk van onze tijd is draagt de naam tachogene wereldvreemdheid. Onze wereld wordt steeds minder vertrouwd omdat alles sneller  lijkt te gaan. De persoonlijke ervaring is steeds sneller verouderd want morgen zijn er al weer nieuwe mogelijkheden die het oude snel verdringen. Kijk naar de industrie voor mobiele telefoons, dat is nauwelijks bij te houden. De bebouwing van de ruimte is een ander voorbeeld, afbraak en opbouw en vervolgens weer afbraak omdat er nieuwe bestemmingen zijn gevonden gaat steeds sneller. De omgeving en de eigen ervaring zijn steeds sneller verouderd. Op naar de volgende “kick”, het volgende avontuur. Elke vakantie moet weer nieuwe uitdagingen bieden die de vorige ruimschoots overtreft. Bij deze tachogene wereldvreemheid hoort ook de toename van het ‘horen zeggen’. Wij maken het zelf niet meer mee, maar doen bemiddelde ervaringen op via de virtuele werkelijkheid. We verkennen de wereld achter onze computer en verliezen de bron van ervaring door zelf dingen te ondernemen en te verkennen in de echte realiteit. Tenslotte brengt deze maatschappij in de greep van de snelheid ook de toename en uitbreiding van het leren in. Ons hele leven wordt een grote schoolperiode. Het leven wordt een lange leerschool om ervaringen op te doen die wij zelf niet kunnen hebben en die wij dan maar via via willen meemaken.

Een vierde kenmerk van onze tijd is de wat Marquard noemt de conjunctuur van het fictieve. Omdat de wereld steeds complexer wordt worden er eenvoudige schema’s aangeboden en is hieraan behoefte om de werkelijkheid te duiden. Deze schema’s doen echter geen recht aan de complexiteit en zijn daarom een vorm van liegen. Ze spiegelen ons niet alleen iets voor maar ze werken ook mee aan de illusie dat wij de wereld kunnen beheersen en besturen. Ze geven ons een vorm van valse zekerheid die ons met geweld uit handen wordt geslagen als het echt misgaat zoals bij de kredietcrisis of een atoomramp in een kerncentrale.  Het fictieve is in opmars en verleidt ons met prachtige illusies van een maakbare samenleving.

Een vijfde kenmerk dat hiermee samenhangt is de toegenomen bereidheid om deze voorgespiegelde illusies te geloven. Want dan wordt de kloof tussen onze ervaring en de onze verwachting sneller gedicht. We bereiken dan sneller wat we willen en hoeven ons niet bezig te houden met de moeilijkheden en de realistische obstakels in het hier en nu. De toekomstige ervaring berust zodoende niet meer op een ervaring uit het verleden maar op een droominhoud, een verwachting die niet aan de realiteit is getoetst. De verwachting loopt zo het gevaar te ontsporen en mateloos te worden omdat ze niet meer door een realistische controle en feedback wordt ingeperkt. Studenten die hun verwachtingen niet meer delen met medestudenten en alles in hun eigen hoofd bedenken en plannen weten hierover mee te praten. Zij worden soms ruw uit hun droom opgewekt als de realiteit anders blijkt te zijn dan dat ze zich hadden voorgesteld. Marquard stelt dat verwacht wordt wat niet meer ervaren kan worden omdat alles zo snel veranderd, namelijk vertrouwdheid met de situatie of veiligheid. Hoe meer die vertrouwde veiligheid ontbreekt hoe ongeduldiger de mens wordt om dit tekort op te heffen. Men wil een zekere wereld waarvan men op aan kan en die niet voor onaangename verassingen zorgt. Marquard spreekt daarom over de ‘ideologische verwachting’ van een heilzame en heel-makende wereld in het hier en nu als een soort mentale ‘teddybeer’ voor de moderne kinderlijke volwassene. In feite wordt het verlies van continuïteit opgevuld met illusies. Als je nergens bij hoort en nergens vandaan komt moet je wel een invulling verzinnen om niet helemaal stuurloos rond te zweven.

In onze samenleving is het bewustzijn voor het negatieve een soort behoefte geworden. Ons geloof in de voorruitgang krijgt hier impulsen door. In plaats van ontnuchterende ervaringen te omhelzen, wakker te worden, de dingen in het juiste licht te zien en een nuchtere kosten-baten analyse te maken met betrekking tot verwachtingen, economische groei (ook op de lange termijn – want wie betaalt de rekeningen) en politieke keuzes trekken wij ons te vaak terug in ons bastion van opgeworpen verwachtingen en dromen. Daarmee denken wij de uitdagingen van de moderne tijd aan te kunnen. Historisch bewustzijn doet niet meer mee want vroeger is ouderwets en achterhaald. Maar wij leven in ons lichaam en dat is aan de moderne tijd niet zomaar aangepast. Onze natuurlijke lichamelijke grenzen dicteren nog steeds het haalbare en kenbare. Hoewel er veel aan die grenzen wordt gemorreld op allerlei terrein (denk aan doping in de sport) zet het lichaam nog steeds globaal de lijnen uit. We zullen heel spoedig zien hoe ver dat lichaam daadwerkelijk op de proef kan worden gesteld door alle nieuwe ontwikkelingen.

John Hacking