God kennen

De lezingen uit de Schrift gingen vanmorgen over de toorn van God, de dag des Heren, de afrekening met de kwaden en goddelozen, en de redding van hen die standvastig blijven in het geloof. (Maleachi, 3,19-24 en Lucas 21,5-19). Al met al teksten die aanzetten tot nadenken over de rol en vooral de dreigementen uit de mond van God. Niet rechtstreeks, maar via zijn sprekers, de profeten en Jezus van Nazareth. Zij vertolken Gods stem, zijn wil, zijn optreden dat wordt aangekondigd.

Centraal stond de vraag waarom is God zo vertoornd, waarom is het nodig om met zulke zware dreigementen te komen? Uit de geschiedenis rond het ontstaan het van Lukas-evangelie kun je nog begrijpen dat die tijd een zware tijd was voor de aanhangers van Jezus. Zij werden vervolgd. Maar dat er aan de hemelen tekenen zullen verschijnen alsof het einde van de wereld is aangebroken, klinkt dan weer heel overdreven. Maar staan blijft: waarom is God zo boos?

Abraham Joshua Heschel heeft daar over nagedacht en komt tot de volgende conclusie: Gods toorn is een uiting van zijn pathos, zijn begaan zijn met de mensen, zijn zorg voor de mens en zijn relaties. Heschel geeft daarbij aan dat hij pathos breed verstaat als liefde en toorn, verdriet en vreugde, barmhartigheid en woede. Kenmerkend voor al deze uitingen is dat de mens uiterst relevant is voor God. God kijkt naar de wereld en wordt geraakt door wat daar gebeurt. De mens, zo Heschel, is het object van zorg en oordeel van God. “Het fundamentele kenmerk en de primaire inhoud van het bewustzijn van de profeet is goddelijke aandacht en betrokkenheid. Elke boodschap weerspiegelt dat besef. De profeet is deelgenoot van goddelijke aandacht voor de mensheid, van een betrokkenheid bij de geschiedenis, een goddelijke visie op de wereld, en deze probeert hij door te geven.”(p.605) De profeet spreekt alsof God zelf spreekt, het goddelijke pathos krijgt in de profeet de stem van mensen. Zo kunnen we het verstaan, kunnen we het begrijpen en kunnen we het tot ons door laten dringen. Tussen God en zijn profeet zit niets – geen bemiddeling, geen overbrugging, geen extra omweggetje om het gehoorde, het beleefde in andere woorden, andere termen, andere betekenissen te gieten. Hij zijn woorden van God. De profeet is spreekbuis. Hij zelf doet er even niet toe.

Heschel zegt hierbij: “Het grote geheim is het verborgen pathos van God. Boven de geschiedenis van de mensheid zweeft een goddelijke gehechtheid die verborgen is voor het oog, een goddelijke betrokkenheid die niet wordt opgemerkt of die vergeten is.”(p. 605) Omdat we niks van deze pathos merken, haar niet in ons dagelijks leven ervaren zijn we misschien van mening dat God er niet toe doet. Hij is niet ervaarbaar dus zal Hij er ook wel niet zijn. Al dat spreken over zijn liefde en over zijn toorn kun je als kennisgeving aannemen als je er niets van meemaakt. En profeten zoals in de Schrift zijn er niet meer.

Voor de gelovige ligt dat misschien soms anders. Je geeft de oude profeten het krediet waarmee ze kunnen spreken, je wilt je laten gezeggen, maar dan zit er nog de afstand van de tijd tussen. Het was toen, langgeleden, uit een ver ver verleden…Hoe zit het dan nu, hebben deze woorden nog dezelfde kracht en gelden ze nog? Wat hebben ze met mijn, met onze situatie te maken? Je kunt de teksten van toen niet losknippen en zomaar plakken op onze context, onze samenleving, onze geschiedenis. Dus geldt Gods toorn nog steeds, geldt zijn liefde nog steeds die ons via oude teksten wordt aangezegd? Met andere woorden hoe kunnen we God kennen in ons leven, ook al leven er geen profeten meer onder ons zoals deze in de Schrift ten tonele verschijnen?

Heschel zegt dat de toorn van God een blijk is van zijn liefde en zijn zorg. God is op ons betrokken. En dat laat hij weten, laat hij ons merken. Zijn profeten doen het woord. Ik vermoed dat velen deze salto ‘toorn is eigenlijk liefde’ niet mee zullen of willen voltrekken omdat toorn meestal geen begrip oproept en al helemaal niet liefde genoemd moet worden. Gods toorn aanvaarden als liefde is voor velen, zo vermoed ik, een brug te ver. Maar Heschel gaat nog een stap verder door het voorwerp van ons denken, ons kennen, God, te onttrekken aan ons kennen. We kunnen God niet kennen, we zijn niet in staat God te ervaren als object van onze kennis. Het is omgekeerd, als wij spreken over God kennen betekent dat, dát wij ervaren dat wij door God gekend worden. Wij zijn object van Gods kennen en niet omgekeerd. Dat is een andere salto, meer metafysisch zou je zeggen. Of nog anders uitgedrukt eigenlijk existentieel, meer op het gebied van de mystieke ervaring waarin de mysticus mag ervaren dat hij helemaal door God wordt erkend, herkend, er mag zijn. Heschel vat het zo samen: “Elk begrijpen van God is een acte van begrepen worden door God, elke blik op God is een goddelijke blik op de mens. Een puur menselijk streven naar God, los van Gods liefdevolle verkiezing van de mens, mist zijn doel ten enen male. Want we kunnen alleen over God denken zover Hij over ons denkt. Het primaire gegeven is dat wij door Hem gezien en gekend worden, want dat bepaalt de wezenlijke inhoud van onze visie op God.” (p. 610-611)

Bij mij viel toen het kwartje. Alles wat ik over God uitspreek zonder dat ik ervaren heb dat God mij kent, dat ik mij gekend weet, is eigenlijk “onzinnig”, niet doorleefd, theologen-taal, buitenkant, geen echte ervaring en komt dan ook niet aan. Mensen, toehoorders voelen dat en weten dat. “Klets je maar, maar weet je wel waar je het over hebt?” Dat gevoel.

Als ik over God spreek op basis van de ervaring dat ik mij gekend weet door God spreek ik anders. Verval ik in mystieke gestamel, praat ik over liefde, er mogen zijn, over totaal gekend, herkend, erkend zijn en dat ik geen woorden heb om dat allemaal uit te drukken. Het is een ervaring die verder gaat dan mijn denken, die mij raakt in mijn diepste wezen en die de basis vormt voor mijn zelfverstaan, mijn existentiële betrokkenheid op de wereld en mijn medemens vanuit Gods wil. Zijn wil doen, zijn weg van gerechtigheid, vrede en liefde gaan bewandelen. Daden zullen hiervan getuigenis afleggen.

Heb ik dat al meegemaakt? Nee dus. Zulk een mystieke, diepe ervaring heb ik (nog) niet gehad. En dat maakt het daarom ook moeilijk om een visie op God te ontwikkelen omdat je deze basis niet hebt. Ik heb hoogstens een vermoeden, een intuïtie, dat het goed zit als ik deze kant op kijk: God kennen is door Hem gekend worden.

Ergens diep in ons innerlijk zit misschien een spoortje van deze ervaring van gekend worden, er helemaal mogen zijn zoals je bent. De ervaringen die in ons lichaam en onze geest zijn opgeslagen toen we klein, heel klein waren, toen we gekoesterd werden door onze ouders. Misschien lijken deze ervaringen wel op dat gekend worden door God.

Tenslotte zegt Heschel hiermee dat het kennen van God volledig ligt aan de kant van de mens: God onttrekt zich als object, wat je overhoudt is de eigen ervaring van gekend worden, van bemind worden. Dat ligt aan jouw kant van de grens tussen God en jou. God zelf onttrekt zich, God is absoluut transcendent om het met theologen-woorden te zeggen. Dat eens mogen ervaren, zo God mogen leren kennen als zelf helemaal gekend te worden wens ik natuurlijk iedereen toe, inclusief mezelf. Zolang het niet zo is moet ik het maar doen met de woorden van de profeten, van Jezus van Nazareth en met de daden van mensen om me heen die hiervan getuigenis afleggen door hun doen en laten. Misschien is dat uiteindelijk ook genoeg.

John Hacking 24 november 2013

geciteerd uit:

Heschel, Abraham Joshua, De Profeten, Vught 2013 (Skandalon)

Afbeelding

Een gedachte over “God kennen

Reacties zijn gesloten.