Die Worte am Feuer
sparsam gesetzt
und wenn nachts mit dem
Regen das Pflaster aufsingt
einem Winterpsalm der Gassen
klingt am Tag noch
entferntes Echo
aus Wind und aus Worten und
Licht
Thomas Krämer, Formloser Antrag auf Schnee. Gedichte, 2005 Berlin
Geluk is een interessant thema voor een gesprek. Zeker als je eigen geluk in het geding is en als jij jouw leven bekijkt vanuit het perspectief of je wel of niet gelukkig bent. Waaraan meet je dat dan, wat zijn je criteria? In mijn lezing over geluk op 7 april j.l. liet ik een aantal filosofen aan het woord die in de vorm van statements werden gepresenteerd. Ik laat me hierbij leiden door U.Libbecht wiens opsomming ik grotendeels overneem en citeer.
Wat is geluk eigenlijk? Wilhelm Schmidt, filosoof van de levenskunst onderscheidt drie soorten van geluk: 1. Gr. Týche, Lat. Fortuna: toevalsgeluk 2. Gr. Makariótes, Lat. Felicitas, Eng. Happiness, Fr. Bonheur: welgevallen en 3. Gr. Eudamonía, Lat. Beatitudo: geluk met de polariteiten in een mensenleven. Mensen die dit geluk mogen ervaren heten gezegend (Lat. Beatus).
Oudheid
De Griekse filosoof Plato zegt: Wie goed is, is gelukkig. Goedheid is gebaseerd op de idee van het Goede (een idee alleen goed begrepen door de filosoof). Het absoluut goede komt alleen aan God toe, de wereld zal altijd het kwade in zich dragen en kan dus niet het volle geluk voortbrengen. Er is slechts een gedeeltelijke homoiosis (assimilatie door purificatie) aan de godheid mogelijk. Geluk heeft hier dus een religieuze dimensie, aangezien het een eigenschap is van de godheid. Het lichaam wordt gezien als bron van alle kwaad en de ziel als bron van geluk. Assimilatie aan de godheid is de ziel ver houden van het lichaam. Gedeeltelijk geluk (materieel) kan alleen in de samenleving (polis) worden gerealiseerd met filosofen aan de leiding. Plato preekt dus voor eigen parochie en schat in dat de filosofen de beste wegbereiders zijn voor een samenleving waarin geluk een kleine kans van slagen heeft. Het zegt dat de gemeenschap bepalend is voor het individueel geluk.
Een andere Griekse filosoof Aristoteles zet zich af tegen Plato: geluk ligt niet in de platonische hemel maar is deel van het menselijk leven en dient in het handelen zelf gezocht te worden, de praxis. Hij noemt dat streven eudamonisme. Dit wordt als doel van het zedelijk handelen zelf gezien; goed handelen om het geluk te bereiken ook al weten we niet precies wat geluk is. De deugd, respectievelijk het geluk, ligt daarom in de volledige ontplooiing van de mens. Maar geluk is slechts bereikbaar in de maatschappij, de rede is het goddelijke in de mens. De filosoof moet zich dus door de rede laten leiden en is dus de meest goddelijke en gelukkigste mens. Ook deze filosoof preekt voor eigen parochie hoewel hij een stuk nuchterder is dan Plato die het zwaartepunt legt in de wereld van de goden. Want stel nou dat die goden niet bestaan, een idee dat in onze tijd natuurlijk opgeld doet, wat doe je dan met je goddelijke ideeën en je geluk dat daar slechts te vinden zou zijn?
Epicurus, een andere oude Griek pleit voor een beheerst hedonisme. De natuurlijke emotionaliteit heeft een ego-intentioneel karakter en is daarom van belang bij overleven. Zij vormt de basis onder je bestaan en dat kun je niet zomaar uitgummen omdat je van mening bent dat een mens zoals bij Plato zijn lichaam eronder moet houden omdat het lichaam in principe bron van alle kwaad is. Lust en onlust spelen bij Epicures een rol en lust wordt als positief ervaren (hèdonè). In de praktijk streeft ieder naar ataraxie, onverstoorbaarheid en vrijheid van lijden. Aldus blijft de ziel vrij en kan ze zich ontplooien, zo deze filosoof. Ataraxie is dus ook vermijding van onlust. Onlust kan ook ontstaan door overdreven najagen van lust. Alleen natuurlijke behoeftes geven echte lust, meestal zijn die eenvoudig te voldoen. Seneca, vertegenwoordiger van de Stoa, zegt: het geluk ligt niet in de maatschappij maar in de mens, in het innerlijk evenwicht, in harmonie met zichzelf. Dus ook in de vrede die je innerlijk in jezelf vindt, de vrede met jezelf, zou ik zeggen. Het is een harmonie met de natuur die gedragen wordt door de logos. De natuur zelf is volgens deze opvatting in harmonie, aanpassing hieraan brengt harmonie en dus geluk in je leven. Seneca zegt: gelukkig leven en volgens de natuur leven is eigenlijk hetzelfde. Deugdzaam leven staat centraal, dwz overeenkomstig een redelijke innerlijke houding. Seneca concludeert dan ook: geluk ligt in de duurzame stabiliteit van het eigen gemoedsleven. Dit kan enkel door de rede. Emotionaliteit moet door apathie worden uitgeschakeld. We zien dus een voortdurend heen en weer tussen aangedaan zijn en zorgen dat de emoties je niet overweldigen. Beheerste emotionaliteit wordt gevraagd en de rede is daarbij een baken op zee, een houvast in de storm van het gevoelsleven.
De christenen zoeken vooral geluk, dat ze dan gelukzaligheid (beatitudo) noemen in het hiernamaals – op aarde dit niet realiseerbaar. Augustinus probeert de eudaimonia (lat: felicitas) te verbinden met de evangelische zaligsprekingen. Deze gelukzaligheid na de dood behoort tot de leer van de eschatalogie, dat is de leer van de laatste dingen. Daarmee treedt een nieuwe dimensie aan de dag: wij mensen smachten naar verlossing die op aarde door menselijk handelen alleen niet mogelijk is. Pas op het einde der tijden, door goddelijk ingrijpen zal dit plaatsvinden. Dat is eigenlijk een heel negatieve kijk op het hier en nu. Op aarde is slechts onvolmaakt geluk te vinden. Volmaakt geluk is pas ervaarbaar na de dood, in een leven na de dood dat door God als genade geschonken wordt. Dan zit je in de hemel. Degenen die daar niet terecht komen, die in hel moeten vertoeven hebben pech en worden dus gestraft voor hun aardse optreden.
Moderniteit
Descartes bewandelt een ander spoor: Geluk is geen wereldvreemde toestand (hij sluit aan bij Seneca). Geluk is relatief mogelijk op aarde. Het redelijke deugdzame leven geeft een zekere tevredenheid. Stoa (leven vlgs. natuur) en Epicurisme (bevredigen van natuurlijke lust) probeert hij te verzoenen: geluk, béatitude, is afhankelijk van een innerlijke toestand (en niet van uiterlijke omstandigheden zoals toevalsgeluk of welbevinde (fortuna of bonheur). Hij maakt de aristotelische eudamonie niet langer afhankelijk van het ethisch handelen of van de maatschappij waarin men leeft (polis). Eudamonie wordt bij Descartes een utopisch universeel principe van de menselijke welvaart (bevorderd door de wetenschap). We moeten met zijn allen hiernaar streven: een betere wereld voor allen. Dat is ons doel. Dat ligt in de toekomst (is nu nog utopie/niet-plaats.)
De filosoof Hobbes, die van de uitspraak dat de mens een wolf is voor elkaar, zegt dat geluk ook immanent is en betrekking heeft op onze wereld zoals ze is. De transcendent-emotionele idee van de tranquillitas animi (de zielerust – geluk na je dood) en in dit perspectief de visio beatifica (het zaligmakende schouwen van God als je in de hemel zit) wordt verworpen. Geluk (felicitas) is binnen de immanente emotionaliteit de ononderbroken voortgang van de ene begeerte naar de andere. Dus als mens word je als het ware door je begeertes en emoties geleefd. Locke radicaliseert dit nog een beetje als hij zegt dat geluk een maximum aan pleasure is, en dit laatste bepaalt of iets goed is of niet. Voltaire sluit hier bij aan: Geluk is het plezier van het genieten en beperkt zich tot het subject en de emotie van het subject. Dit laatste blijft in grote mate het geluksconcept dat de moderne consumptie-maatschappij beheerst: een keten van pleziertjes. Hume tenslotte merkt op dat geluk een relatief begrip is, los van een absolute waarheid. Men is gelukkig als men zich gelukkig voelt, ook al is dit geluk gebaseerd op schijnwaarden of op roesmiddelen. En het geluk kan steeds vermeerderd worden (een zegen voor de commercie). Geluk is zinnelijke lust, pure immanentie.
Daarmee zijn we midden in onze tijd aanbeland want geluk als Happiness, je goed voelen, Bonheur, is alles wat de klok slaat. Tenminste als je reclamemakers mag geloven die ons overspoelen met fijne berichten van genietende mensen. Ook al ben je op hoge leeftijd, er wacht nog steeds een portie geluk op jou: het zwitserlevengevoel is onverwoestbaar. Je zou kunnen zeggen dat de filosofen die pleiten voor geluk in relatie tot God het pleit verloren hebben. Bijvoorbeeld Pascal en later Spinoza die via de weg van de filosofische contemplatie denkt dat het geluk te vinden is in de rust van de ziel. Deze rust ontstaat uit het directe schouwende erkennen van God. Dit erkennen is niets anders dan liefde. Ook Leibniz komt uit bij de liefde. Hij vindt dat een oneindige reeks van pleasures nooit tot geluk kan leiden, hoewel ze ons wel dichter bij geluk brengt. Geluk zelf is een bestendige toestand, maar er is volgens Leibniz een onderscheid tussen gevoelens gericht op het ik en op de ander. Dat laatste is kenmerk van de liefde, die als vreugde in het geluk van de ander bepaald wordt. Rousseau formuleert het zo, bij hem wordt de geluksidee wordt weer verinnerlijkt: als de mens in eenheid is met zichzelf bereikt hij tevredenheid. Uit deze tevredenheid groeit een broos geluk dat niet afhankelijk is van vluchtige emoties, maar dat een blijvende ondertoon wordt van het leven. Een mooie manier om in balans te raken, een toestand die velen heden ten dage ontberen omdat ze de lat van hun ambitie te hoog leggen en daarom altijd achter de feiten en hun prestaties aanhollen. Nooit blij want nooit tevreden, want nooit echt geslaagd in hun ogen. De Duitse filosoof Kant wil helemaal af van het geluksidee want het gaat tenslotte om volmaaktheid en die is niet via geluk of het streven naar geluk te bereiken. Fichte zet in op redelijk handelen waardoor je leven een zekere mate aan waardigheid krijgt die in het hiernamaals zal worden beloond. En ook Hegel, die andere beroemdheid is van mening dat geluk in de vorm van gelukzaligheid bij God hoort. Kortom de filosofen zijn eigenlijk van mening dat als je geluk niet kunt bereiken met de menselijke rede, geluk helemaal niet kan worden bereikt.
We zien dus filosofen die denken dat het op aarde moet plaatsvinden, maar dat is altijd beperkt en nogal hedonistisch en er zijn er die vinden dat geluk iets is van de hemel, dus na onze dood. Dat doet Schopenhauer ertoe besluiten om te zeggen dat geluk een negatief begrip is: het bestaat enkel in de afwezigheid van iets, de opheffing van een tekort. Zonder dit contrast ontstaat verveling. En Nietzsche zegt: Geluk is volheid van het gevoel, namelijk de toename van levensintensiteit in relatie tot de scheppende kracht van de mens. Doel is het leven in al zijn mogelijkheden genieten, want het leven is de enige waarde, aldus Nietzsche. Maar dit is echter geen ongebreideld hedonisme. Ook Freud is van mening dat onze driften moeten worden ingeperkt. Geluk is de vervulling van libidineuze begeerte. Maar dit is tijdelijk. De cultuur vraagt om sublimering van de libido, vraagt om een persoonlijke libido-economie. Zonder deze beheersing blijven we wilden, slaven van ons driftleven. Geluk lijkt zo afhankelijk te worden van de dingen die men nastreeft. CH Wright schetst drie geluksidealen: 1. epicurisme, streven naar dingen die lust brengen en dat passief ondergaan; 2. ascetisme, een evenwicht tussen verlangen en bevrediging nastreven met inperking van de verlangens en 3. het activisme, dat vreugde vindt in het realiseren van de dingen waarvoor men talent heeft. Kortom bijna even zovele benaderingen van geluk als er filosofen zijn, allen met een zekere eigenheid en met een zekere herhaling van standpunten van hun voorgangers.
Marquard, een nog levende filosoof stelt dat het thema geluk sinds kant grotendeels uit de filosofie is verdwenen omdat men er niet in slaagde het thema ongeluk een plaats te geven in het denken. Omdat men ongeluk niet kon relativeren heeft men het thema in de ijskast gezet. Marquard stelt: De antieke filosofie relativeert het ongeluk door de ontologische ontkenning: deze wereld waarin we leven met het ongeluk kan niet de ware wereld zijn, maar is een onechte wereld. Zo wordt het ongeluk niet in maar met onze leefwereld gerelativeerd. De christelijke filosofie relativeert het ongeluk door de eschatalogische negatie: deze wereld waarin we leven met ongeluk is niet de absolute en laatste wereld, maar ze is voorlopig. Als God ons verlost komen wij in een nieuwe definitieve wereld terecht. Ook hier wordt het ongeluk niet in maar met de onze leefwereld gerelativeerd. De moderne filosofie die zich betrekt op deze ontologische wereld heeft niet meer de mogelijkheid om het ongeluk met onze leefwereld te relativeren want er is geen andere wereld. Zij relativeert het ongeluk in onze leefwereld. Volgens Marquand probeert Leibniz nog in zijn theodicee met zijn systeem van het optimisme het ongeluk te functionaliseren: het ongeluk is de best mogelijke situatie in de wereld die daardoor de best mogelijke wereld is. Er blijft dus niks anders over dan het geluk met het ongeluk accepteren of beiden vergeten. Maar bij Kant, aldus Marquard wordt het probleem van het geluk vervangen door het probleem van de plicht. Zijn ethiek is geluk-ongeluk-neutraal.
Geluk in Taoïsme en Zen\
Geluk en de benadering van geluk in een heel andere traditie dan de Westerse levert andere inzichten op, bijvoorbeeld in het Taoïsme: daar staat niet handelen centraal (Wu wei). Volmaakt geluk is het in leven houden van het lichaam. Alleen niet-handelen kan dit in grote mate realiseren. Argument voor deze stelling is: de Hemel handelt niet en daarom is hij sereen, de aarde handelt niet en daarom is ze in rust. Chuang-Tzu, een filosoof van deze beweging beweert dat het ware geluk alleen in de natuur ligt, de natuur die niet handelt, die zichzelf niet transcendeert. Het geluk ligt in de immanentie en niet in al de dingen die de mensen nastreven, daarom zal de wijze mens niet-handelen (wu-wei) als principe nemen. De gelukkigste mens is daarom de eenvoudige mens die dicht bij de natuur leeft. Het ware geluk ligt in de eenwording met het Tao, daarin wordt volmaakt geluk en volmaakte schoonheid bereikt.
Maar het begrip geluk (Fu) is minder belangrijk in dit denken dan de begrippen het midden (chung) en de harmonie (ho). Het midden is in dit denken de fundamentele grondslag (wortel) van de wereld en harmonie is de allesdoordringende Tao van de wereld. In chung is geen emotie, geen vrije energie, chung is de wereld van de immanentie. In het model is chung het immanente evenwicht dat de basisvoorwaarde is om het persoonlijk evenwicht te realiseren: verstoort men de natuur dan verdwijnt de kans op levensgeluk. Dit begrijpen en ernaar leven is basisvoorwaarde voor geluk. De natuurlijke gang van onze levensritmes mogen we niet verstoren. Het begrip harmonie, cirkelbeweging rond een as, leidt ertoe dat geluk als evenwicht kan worden gezien in het kader van de eeuwige verandering die alle wezens onophoudelijk ondergaan. Ook bij de mens die bewust is van zijn situatie verandert het realiteitsbewustzijn mee. We kunnen deze interpretatie van de realiteit beschouwen als een spanning tussen actie (werkelijkheid proberen te wijzigen) en contemplatie (de beschouwende benadering van die werkelijkheid). Als we dit in een beeld proberen te vangen krijgen we: Actie: de golven, de fenomenaliteit wordt als de realiteit beschouwd, (een grijpbare werkelijkheid die met onze rationaliteit aanpasbaar is). En contemplatie: het bewustzijn van de oceaan, van het mysterie dat de fenomenaliteit draagt. Dat vraagt om stille contemplatie, terugdringen van de rationaliteit. In dit denken kan men in de levensloop van de mens een verschuiving vaststellen in de dominantie tussen de actieve en contemplatieve realiteitservaringen.
In de Yang-fase is de actie dus dominant. De zogenaamde Kleine Yang (0-20 jaar) wordt gekenmerkt door overheersende actieve interpretatie van de werkelijkheid. Die is nodig voor de ontdekking van de eigen subjectiviteit, de exploratie van de wereld en de oriëntatie in de menselijke leefwereld. Dat slorpt alle energie op. Ook het lichaam ontwikkelt zich tot zijn volheid. Vandaar dat het kind weinig contemplatief is ingesteld. In de periode van het grote yang (20-40 jaar) ontwikkelt zich het contemplatieve realiteitsbewustzijn maar de gerichtheid op actie blijft dominant omdat realisme geïnterpreteerd wordt als iets doen, een ingrijpen in de fenomenaliteit.
In de kleine yin (40-60 jaar) treedt geleidelijk een verandering op in het realiteitsbewustzijn: meer nadruk ligt op de oceaan dan op de golven. Het is een vorm van inkeer in zichzelf waar geen rationele referentiepunten meer zijn, het begin van een eenzaamheid, gekenmerkt door het ontbreken van relaties. Wie de contemplativiteit niet heeft gecultiveerd in de zomer van zijn leven kan die niet plots toevoegen aan zijn mogelijkheden. In de bocht van het leven begint het grote sterven. Groot omdat het om een bewust proces gaat en niet om een vlucht voor het noodlot. Ouderen die denken in het bejaardentehuis nog alles uit de kast te moeten halen om te schitteren in het leven hebben het dus niet begrepen. Uiteindelijk wordt dit proces voltooid in het grote yin (60-80 jaar). Ruusbroeck zegt dan ook dat je voor je 50e niet teveel op de hoogste mystieke ervaring moet rekenen. En bij Zen geldt: pas na 30 jaar levert de meditatie wat op. Dus een lineaire opgaande levensfilosofie kan de dood alleen maar als zinloos ervaren. Maar vanuit de contemplatieve gedachte is het een afronding en vervolmaking. Het geluk is dus geen statisch concept, in de jeugd is het volslagen anders dan in de ouderdom.
Aristoteles die al eerder de revue passeerde stelt dat de ziel van de mens wezenlijk is om zijn handelen en denken te verklaren en ook zijn streven naar geluk. De ziel is volgens hem de beweger van het lichaam. Hij onderscheidt een vegetatieve ziel, de anima vegetativa, een animale ziel, de anima animalis en een rationele ziel, de anima rationalis. In feite drie dimensies van hetzelfde omdat een mens ook behept is met deze ziel-vormen of dimensies. Later wordt de rationele ziel door de neoplatonisme en christelijke theologen in hun spoor verdeeld in een ratio-deel (rede) en een intellectus-deel dat ze gemeen hebben met de onstoffelijke, onlichamelijke geestelijke wezens: God, engelen en zielen in de hemel. De hoogste capaciteit van de ziel maakt het mogelijk dat de mens intuïtief de waarheid kan kennen zonder dat hij door zijn lichaam wordt begrensd. De mens is geschapen naar Gods beeld en gelijkenis zeggen christelijke theologen vele eeuwen later . De menselijke ziel is volgens hen een imago Dei, een beeld van God. De intellectus is drager van Gods beeld in de mens. Als je niet in God gelooft is dit natuurlijk grote flauwekul, maar dan nog, zo de ziel echt niet bestaan? Wat in ons kan dan schoonheid ervaren, genieten van geluk? Dat is toch niet alleen het lichaam en de geest die hierover waakt en die hieraan betekenis geeft? Verklaar liefde maar eens vanuit je bewustzijn of enkel vanuit je driftleven, dat is toch een amputatie van deze veelomvattende werkelijkheid?
In het Zenboeddhisme wijzen zenleraren op de schoonheid en de ervaring van geluk in Wabi. Denk aan Kersenbloesem, misvormd aardewerk aangeharkt grind, mos, regen die op bladeren valt, herfstlucht, dakpannen en ongelakt hout, mist in de bergen. Het begrip Wabi wordt vooral gebruikt voor de schoonheid van pretentieloze, eenvoudige, onbewerkte, vergankelijke dingen. De ervaring van geluk vanuit Wabi is niet alleen direct ervaarbaar maar veronderstelt ook een zekere openheid van de ziel, een zielenhouding zou je kunnen zeggen van verwondering en blijdschap om het kleine, onbeduidende maar o zo wonderbaarlijke. Een definitie van geluk waarin ik mij persoonlijk helemaal thuis kan voelen en die overal en altijd ervaarbaar is zonder dat je jezelf daarbij bepaalde idealen of verwachtingen oplegt.
Geluk is aards, is helemaal dichtbij, tastbaar, voelbaar, ervaarbaar, genietbaar in de natuur en de dingen om je heen, de mensen, de relaties, waarvan je deel uitmaakt. Lekker een avond samen op de bank tv kijken zonder enige pretentie zoals een student het onlangs uitdrukte. Of fietsen door het bos en kijken waar je uitkomt, zoals een andere student het graag deed. Wat wil je nog meer, het ligt niet in de hemel, niet ver achter de zee, net als het woord van God. Het is grijpbaar en be-leefbaar.
John Hacking 10 april 2015 nav lezing op 7 april 2015 in de Studentenkerk over geluk.
gebruikte bronnen:
Ulrich Libbrecht, Inleiding comparatieve filosofie IIIB. Wetenschap, Zen en Theologie, Assen 2005 (Van Gorcum)
Odo Marquard, Betrachtungen zum Thema “Philosophie und Weiosheit“, in Individuum und Gewaltenteilung. Philosophische Studien, Stuttgart 2004 pag. 103-104
Hadewijch Liederen, uitgegeven,ingeleid, vertaald en toegelicht door Veerle Fraeters en Frank Willaert, met een reconstructie van de melodieën door Louis Peter Grijp, Groningen 2009 (Historische uitgeverij) pag. 25-27