Roeping*

brugge trienale 2015

Brugge Trienale

Gelezen: Jeremia 1,4-10 en Marcus 1,16-20 Thema Roeping

Eigenlijk staat de overweging al afgedrukt in onze liturgie: nl. in het slotlied: “Will you come and follow me…Will you let my life be grown in you and you in me?”

Daarin wordt alles gezegd dat gezegd moet worden en waar het om draait. Neem de tekst straks maar mee naar huis en hang ze boven je bed.  Want het is goed om er zo af en toe naar te kijken. Laat haar maar binnenkomen. We zijn dus snel klaar vandaag! Amen.

Was het maar zo! Met die snelheid beseffen waar het omdraait. Vooral echter niet alleen beseffen maar ook doen: uit je huisje komen! Roeping. Het klinkt als een verheven ideaal. Dat is het soms ook. Zeker als we naar onze bijbelse teksten kijken hoe de profeten aan de bak moeten. Soms tegen heug en meug, soms met alleen maar aangetrokken remmen. Jeremia is nog een jongetje en toch wordt hij al voor de kar van God gespannen, om Gods stem, Gods Woord te laten klinken in de woelige tijd van toen. Dat is hem niet in de koude kleren gaan zitten. En ook de toekomstig mensenvissers uit Marcus gaan geen makkelijk en comfortabel leven tegemoet; hun comfortzone moeten ze ver en ver achter zich laten om het maar eens modern uit te drukken. Maar nu naar ons. Jeremia, dat is lang geleden, en dat was een bijzondere situatie. Daarmee zullen we ons waarschijnlijk niet zo snel identificeren. Misschien met de leerlingen van Jezus zoals ze ons gepresenteerd worden, ook niet? Wie zal het zeggen?

Roeping klinkt verheven maar eigenlijk begint het heel eenvoudig. “Da, da, da…” of “waar is het kindje dan?” u herinnert het zich misschien nog wel. Toen we zelf in de wieg lagen en een groot hoofd boven ons hing en allerlei klanken uitstootte, zeg maar lieve woordjes. Toen onze naam werd gezegd. Toen we gingen luisteren naar de klank van die naam, die ons heel vertrouwd ging worden, want dat waren wij! Ik werd genoemd, gezien, gevraagd, gewaardeerd. Dat is het geheim van roeping, geroepen zijn: gezien worden, er toe doen. Je wordt als waardevol ervaren, je mag mee doen, je bent belangrijk. Omdat je dat voor anderen bent, word je dat óók voor jezelf. Zo werkt dat! Als je het nooit voor anderen bent, als je niet meetelt, ben je in je eigen ogen ook van minder belang. Zo voelt dat ook als je werkeloos bent. Je doet niet mee. Je staat aan de kant, je bent als het ware afgeschreven, even opzij gezet. Dat hakt erin, dat moet je niet onderschatten.

Ik heb zo’n vermoeden dat ons hele leven draait om precies dit gevoel: De moeite waard zijn, waardevol zijn voor anderen en voor jezelf. De rest is bijzaak, invulling, afleiding en vooral substitutie. Grote huizen, dikke auto’s, een goed gevulde portemonnee, aandelen, verre reizen, allemaal lapmiddelen. Ze dragen wel een beetje bij aan je geluk, maar ze maken je niet gelukkiger. Ze laten eerder zien: “ik ben een belangrijke meneer! Een belangrijke mevrouw! Ik doe ertoe, ik heb iets bereikt, dus ik ben bijzonder!” Allemaal manieren om uit te drukken dat je jezelf waardevol vindt. Maar de echte waardering komt niet van de buitenkant maar zit binnenin. Tijdens het schrijven van deze overweging had ik heel sterk de neiging

om dit gedicht te laten klinken omdat het roepen daarin zo sterk naar voren komt.

NACHT

Roep op de zeeee!

Welk hart heeft, tot slinger geworden – arme slingeraar! –

jou geroepen? Van waar, roep, waar, met welke

vleugels zul je toch je doel bereiken?

Elke golf grijpt je, en jij, als een

dolfijn, in een zwaard veranderd, in niets dan kracht,

schreeuwt: meer,

meer, meer, meer, meer…,

of je slingert je – de vleugels nu als zeilen – als de zwaluw

verder en maar verder, verder en maar verder…

Roeeep op de zeeee….!

De sterren helpen je met hun echoos?

Roeeeep op de zeeeeee….!

Dit is een gedicht van mijn favoriete dichter Juan Ramon Jiménez. Maar gedichten zijn gevaarlijk. Het is niet altijd meteen duidelijk waar het over gaat. Ze zijn voor meerdere interpretaties vatbaar. Maar dat risico neem ik maar. Zo is het ook met roeping. Als je wordt aangesproken – in de 2e persoon, als een jij, als er een beroep op je wordt gedaan, roeping zit al in dit woord beroep, dan verander je. Als iemand, God, of een mens iets van je vraagt, een bevel, een eis, een ‘straf’ woord, zoals de Belgen zeggen dan kun je twee dingen doen. In je huisje blijven, koppig nee zeggen, vanuit je ik alles weigeren, want jij als ik bent de baas, je laat je niet uit je tent lokken, je hecht aan je autonomie, of en dat is de andere mogelijkheid, je gaat erop in, je steekt je nek uit. Dan is de wereld daarna niet meer dezelfde en zijn je zekerheden niet meer wat ze geweest zijn, want je gaat een onzeker avontuur tegemoet.

Het lijkt wel of de dichter Jiménez in zijn gedichten vooruitzag wat nu dagelijks op tv verschijnt, bootjes vol vluchtelingen, weg uit het land van de dood. Het lijkt wel alsof het leven hen roept om elders hun geluk te beproeven. Om hun vege lijf te redden, hoe hoog de kosten ook zijn, de risico’s die ze lopen. Het gedicht begint schijnbaar onschuldig – hoe we in slaap vallen, en zo wegstoppen  wat ons die dag teveel werd. Luister maar.

OEVERS

Met welk genot, donker, glijden wij

in jouw grot, nacht voor nacht

– als in een welkome

dood -,

genoeg hebbend van droevige gedachten

over datgene, wat wij niet kunnen, dag voor dag!

– De ogen, die ons in de ogen kijken,

meer als in andere ogen,

ogen, in welke de onze meer kijken dan in andere

(deze verlangens, vlammend

als kolen, naar tederheid),

ook zij sluiten zich nu in ons,

bijna als in het eigen donker.-

Stilte. Alleen

de dode lichamen, zwarte balen,

blijven op de verlaten

kade liggen, verenigd, onder de sterren,

enkel door het gruwen van hun nederlaag.

Als ik mij de laatste beelden uit dit gedicht voor de geest haal, krijg ik het koud. Het is een koude die langzaam Europa en de wereld overdekt. Een nieuwe winter van onmenselijkheid. Een ijstijd die ons allen dreigt te verstikken, te verlammen, te bevriezen omdat het ijs te hoog, teveel en te groot op ons afkomt. Vlammenwerpers helpen niet, hoge hekken leveren alleen maar meer doden. Slimme zakenlui, criminelen slaan hun slag. Een dode meer of minder doet er niet toe. Ik zie de vluchtelingen niet als collectief. Niet als gelukszoekers of asieleisers. Het zijn mensen die alles in de waagschaal stellen om een beter menswaardig leven te leiden, ver van huis en haard, soms in een vijandige omgeving. We hebben waarschijnlijk geen idee van de angsten en de verschrikkingen die ze moeten doormaken en die ze doormaken om hun doel van bestemming te bereiken. Gelukszoeker als term is een belediging. We zijn allemaal op zoek naar geluk en een ding is zeker: ook hier in Nederland, in Europa hebben we hierop géén patent en ligt het geluk niet in onze huizen en of banken opgestapeld.

Mensen op de vlucht zoeken géén geluk maar veiligheid, zekerheid, een leven met kansen en een leven vooral met menselijke medemensen. En dat wil en kan ik niet nuanceren: want ieder mens is geroepen. Ieder mens wil waardevol gevonden worden. Ieder mens wil er toe doen. Alleen de wegen die we kiezen deugen soms niet. De maffia wil dit ook, maar de weg die ze kiezen is een weg ten dode. “Kies dan het leven”, wordt het volk van Israel voorgehouden in de woestijn. Kies dan niet de weg die je grote fluisteraar je influistert: “het heeft toch geen zin, het is allemaal nutteloos, het zijn allemaal bedriegers, pak wat je pakken kunt.” Dat is de stem van de duivel, de tegenstrever, die jouw bronnen waaruit je leeft volstort met stenen, met afval, vuilnis, zodat je verdwaalt in dit leven. Het is aan ons om te kiezen: naar wie willen we luisteren, voor wie staan we open. Ik wens ons veel wijsheid toe en vooral veel mededogen. Amen.

Lied: Will you come and follow me

Will you come and follow me
if I but call your name?
Will you go where you don’t know
and never be the same?
Will you let my love be shown,
will you let my name be known,
will you let my life be grown
in you and you in me?

Will you leave yourself behind
if I but call your name?
Will you care for cruel and kind
and never be the same?
Will you risk the hostile stare
should your life attract or scare?
Will you let me answer prayer
in you and you in me?
Will you let the blinded see
if I but call your name?
Will you set the prisoners free
and never be the same?
Will you kiss the leper clean
and do such as this unseen,
and admit to what I mean
in you and you in me?

Will you love the ‘you’ you hide
if I but call your name?
Will you quell the fear inside
and never be the same?
Will you use the faith you’ve found
to reshape the world around
through my sight and touch and sound
in you and you in me?

Lord, your summons echoes true
when you but call my name.
Let me turn and follow you
and never be the same.
In your company I’ll go
where your love and footsteps show.
Thus I’ll move and live and grow
in you and you in me.

John Bell and Graham Maule

Een gedachte over “Roeping*

  1. Mooie tekst John, vooral ook passend in ons huidige tijdsbeeld met vluchtelingen door heel europa. De hutjes in Brugge op het begijnenhofje (de introafbeelding van de tekst) heb ik eind augustus met eigen ogen mogen bewonderen, dat zag er bijzonder uit!

    Like

Reacties zijn gesloten.