Tijd van leven

Der Tag
Späte Fassung

Der Tag reift in den Tod hinaus.
Nacht fällt herab aus deinem Traum.
Leis gehn in dir die Lichter aus.
Schwer schwebst du über tiefem Raum.

Es wird so sein, wie es immer war,
Nur dass sich deine Fahrt erfüllt
Und dass sich langsam bang und klar
Hinter dem Blick das Nichts enthüllt.

Albert Drach

Het zelf is een illusie. Het is een ingebeelde grootheid gekoppeld aan een illusoir ik/ego. Wat ik ervaar van me mezelf is vooral en eerst mijn lichaam. Maar ook dat pas echt, nadat ik heb ontdekt dat mijn lichaam mijn lichaam is. De zelfreflectie, dat wil zeggen, het nadenken over het feit dat ik een lichaam heb en een lichaam ben, treedt pas op na een bepaald moment in het persoonlijk leven. Daarvoor is er nauwelijks sprake van en wordt het kind geregeerd door emoties en verlangens. Als het kind ik leert zeggen ontdekt het zo dat het een entiteit is tegenover andere entiteiten: zijn ouders en alle anderen die het omringen of die deel uitmaken van zijn leven. Het ik zeggen wordt een ik-zelf zeggen, een zich verhouden tot en de ontwikkeling van een zelf tegenover andere zelven, een ik tegenover andere ikken, die in feite allemaal een jij zijn. Na de ontdekking van de relatie met en tegenover de andere ikken komt het wij-zeggen. De ikken worden een wij. En een wij roept tegelijk een zij op, een jullie, een niet-wij, zoals de jij een niet-ik is.

Het lichaam geeft ons houvast. Door het lichaam vermoeden we eerst en beweren we later dat we een ik/ego zijn, een zelf zijn of hebben. Maar het blijft ook een taalspel, de taal die we nodig hebben om de illusie van het ik en de illusie van het zelf in stand te houden. We manifesteren ons doormiddel van de taal. We kennen ons lichaam en moeten aan de wetten van het lichaam gehoorzamen. Als we honger hebben of andere verlangens. Dan moeten die worden bevredigd. Doen we dat niet, dan betalen we daarvoor een prijs. Alle voedsel en drank weigeren leidt tenslotte tot de ondergang van het lichaam. Dit wegkwijnen leidt tot de dood. Voedsel weigeren is een poging tot zelfdoding. Het illusoire zelf heeft besloten dat het niet meer hoeft, dat het genoeg is geweest en dat de leegte van het ‘niets’ aantrekkelijker is dan een leven dat niet voldoet aan de verwachtingen. De existentie van het ‘niets’ wordt voor het gemak maar verondersteld want de leegte van het niets – dat wil zeggen de ervaring ervan is een soort afgeleide, een eindconclusie gebaseerd op een vermoeden. Zoals er ruimte is tussen de objecten, tussen de lichamen, tussen de huizen, ruimte die we met een ‘niets’ kunnen vergelijken. Een ‘niets’ dat we misschien als zodanig ervaren in vormen van eenzaamheid: een ‘niets’ als relaties ontbreken en geen uitweg voorhanden lijkt te zijn om die leegte te kunnen opvullen. De lege eenzaamheid, niet meer gekoppeld aan ervaringen van nabijheid en betrokkenheid, ervaringen van empathie door anderen uitgestraald en door jou ontvangen.

Misschien is in het verlangen naar de dood ook wel een besef aanwezig dat het ik/ego, dat het zelf een illusoire grootheid is. En dat het individu dat zich als subject ervaart, zichzelf wat wijsmaakt omdat het zich onderwerpt aan wat groter is dan dit ervaren illusoire zelf. Dat groter zijn dan het ik/ego en zelf is een ervaringsgegeven. Het ik/ego/zelf neemt door het lichaam niet alle ruimte in en naast en om dit lichaam bevindt zich een onkenbare onmetelijke ruimte waarin dit lichaam slechts een klein fragmentje is. Het begrip subject komt van het Latijnse ‘subicere, subiectum’, een leenvertaling van het Griekse ὑπόκειμαι. Letterlijk betekent dat ‘het ondergeworpene’, ‘het onderliggende’.(Wikipedia)
Het Griekse woordenboek geeft als vertaling van ὑπόκειμαι: daaronder liggen, d.i. a) als grondslag dienen, ten gronde liggen; b) aan de voet of in de onmiddellijke nabijheid van iets liggen, zodat het van daaruit in strategisch opzicht beheerst wordt; c) ondergeschikt, onderdanig, onderworpen zijn, gehoorzamen; d) gereed liggen, voorhanden zijn, ophanden zijn, te wachten staan; e) als veronderstelling vaststaan, aangenomen, toegegeven, vastgesteld, vast besloten zijn; f) in het algemeen als perfetum passivum van ὑπότίθημι verpand zijn, aanbesteed, aangenomen zijn.

Het sub-ject als zelf onderwerpt zich aan een grotere omvattende werkelijkheid en in dat besef houdt het vast aan zichzelf als een drenkeling op de oceaan aan een plank. Zoals de Boeddhisten dat zeggen over het ik/ego als drenkeling. Maar de Boeddhisten gaan nog een stap verder. Het ik/ego klampt zich vast aan een plank uit angst te verdrinken, maar uiteindelijk is er niet alleen geen ik/ego, maar ook geen plank en ook geen oceaan. Daar sta je dan met lege handen, met een hoofd vol illusies.
Maar nu legt ik het begrip subject vooral uit als oppositie of als tegengesteld aan (een wereld vol) objecten die niet subject zijn. Het bekende subject-object probleem uit de filosofie waarbij het subject vooral gedefinieerd wordt als datgene dat door de veranderingen heen gelijk blijft. Een vorm van wetmatigheid: een houvast om het ik/ego en het zelf te funderen. Maar dat is dan vooral een fundament dat dit ik/ego en zelf nodig heeft om zich staande te houden in de wereld van andere ik/ego’s en zelven en ten aanzien van de objecten.
Object komt uit het Middeleeuws Latijnse obiectum (“object”, letterlijk “tegen gegooid”), van obiectus, voltooid passief deelwoord van obiciō (“ik gooi tegen”), van ob- (‘tegen’) + iaciō (“ik gooi”), als een laag van het Oudgriekse ἀντικείμενον (antikeímenon); ἀντικείμαι betekent: tegenover liggen, tegenovergesteld zijn. In het Nieuwe Testament wordt het gebruikt als iemand weerstaan, strijden, of strijdig zijn met iets; als participium: tegenpartij, tegenstander.

Het ik/ego/zelf als basis voor een bestaan op basis van zelfreflectie is dus in principe een voortdurend zich zelf moeten bewijzen en daarbij steeds dezelfde blijven. Volgens de Boeddha een rondwentelen in een zichzelf herhalende illusie. Het illusoire bestaat in het denkbeeldige houvast. En het illusoire bestaat in het miskennen van de werkelijke realiteit, namelijk dat wij deel zijn van het grote geheel waarbij het ik/ego/zelf eigenlijk helemaal niet meetelt als entiteit. Met andere woorden als het ik/ego/zelf deze illusie opgeeft ontdekt het dat het deel is van dat grote geheel en valt de scheiding die denkbeeldig is (want alleen in het hoofd van het individu) weg. Dan is er geen ik, geen ego, geen zelf meer, alleen een groot eenheidsbewustzijn.
Maar kan dat wel zulk ‘eenheidsbewustzijn’ zonder ik/ego/zelf? En hoe moeten we dat dan zien tegenover het bewustzijn van een zelfreflecterend zelf? Begrippen als verlichting geven niet veel meer informatie want ook de staat van verlichting blijkt meestal maar tijdelijk te zijn voor ons gewone stervelingen. Maar eenmaal ervaren weet je in ieder geval wel dat je in en met een illusie leeft in je dagelijks leven.

Ons lichaam is het gebouw, de woning van ons illusoire zelf, een autotopos, een zelfplaats. Het lichaam is een autotopie, een plaats waarin het zelf en waarmee het zelf zich in de wereld manifesteert ook al is het uiteindelijk een illusoir gegeven. Werken aan de verbetering van het zelf – en al die zelfhulpboeken – is dus eigenlijk de illusie versterken, bevestigen, niet los willen laten. De planken zijn vele en de oceaan is groot. Loslaten is dreigen te verdrinken, te zinken, onder te gaan. Maar wat kan er onder gaan als er niets is? Ook in de ervaring van de tijd denken wij ons zelf te kunnen behouden en merken nauwelijks hoe we met de tijd mee veranderen. Dat wat eronder blijft bestaan: het subject – weliswaar onderworpen aan de tijd maar toch meester over zichzelf – ook al is dit een illusie.
Ossip Mandelstam stipt een heel andere dimensie in de tijd aan als hij schrijft over de ervaring van een woning die al generaties is bewoond door mensen:

Wir rechnen in Jahren – in Wirklichkeit jedoch zerfällt die Zeit in jeder Wohnung am Kamenoostrowskij in Dynastien und Jahrhunderte.
Die Verwaltung eines Hauses hat immer etwas Grandioses an sich. Die Etappen eines Lebens – vom Begreifen des deutsches gotisches Alphabets bis zum goldbraun gebratenen Speck der Universitätspastetchen – sind nicht überschaubar.

Bron: Ossip Mandelstam, Die ägyptische Briefmarke, in:
Mandelstam, Ossip, Das Rauschen der Zeit. Gesammelte “autobiographische” Prosa der 20er Jahren. Aus dem Russischen übertragen und herausgegeben von Ralph Dutli. Frankfurt am Main 2024 (Fischer Taschenbuch Verlag), Pag. 189

We rekenen in jaren maar in feite zijn we onderdeel van generaties en van bewegingen die vanuit ons (zelf)bewustzijn niet zijn na te voltrekken. Misschien is de ervaring van een oud huis wel een sleutel om ook zo naar de kosmos te leren kijken, naar een bestaan dat zich uitstrekt over miljoenen en miljoenen jaren zoals de Boeddhisten proberen te suggereren in hun leerstellingen. Of kijken vanuit de diepte zoals de dichter probeert:

Aus der Tiefe

Ein Platz wie eine Narbe, Leidens satt,
Wie eine Trommel, abgetönt und platt.
Die Welt sank langsam abwärts wie ein Blatt,
das fern ein Zweig verloren hat.

Sturm schreit und reisst uns an den Ketten wund
und schmettert in der hingehauchten Sterne Bund.
Die Berge sind hoch, aber hohl, wie kraterkrüge rund.
Der Sumpf schwillt. Es versickert See und Sund.

Frucht in der Faust, sonder Kern und Keim.
Schluchzen versteckt sich in schmutzigem Schleim.
Wir haben die Haut und haben kein Heim.
Unser Leben ist eitel Reim und Leim.

Albert Drach


Ons lichaam en ons lichaambewustzijn sluiten ons in. De oude Griekse filosofen spraken soms over een gevangenis. Het lichaam als kerker voor de ziel die dan wel weer als het ware oneindig en eeuwig is. De dood is dan een bevrijding van de ziel. De Boeddhisten spreken over wedergeboorte van de ziel totdat uiteindelijk eens de tijd zal aanbreken dat deze actie onnodig is geworden. Maar dat kan lang duren en zelfs de Boeddha had er heel wat reïncarnaties voor nodig om aan zijn eindpunt te geraken. Hoeveel, daar verschillen de meningen over, maar het waren het meer dan tienduizend….

Albert Drach formuleert in zijn gedicht over nabijheid en ruimte hoe wij in ons lichaam opgesloten zitten en hoe wij de werkelijkheid vanuit ons lichaam kunnen ervaren:

Die Nähe, die uns verhängt ist

Die Nähe, die uns verhängt ist,
Umklammert mit Mauern den Mut uns,
Behält unser Herz in lauen Händen,
Drückt ein Dach uns zwischen das Haupt und den Himmel.

Nicht weiter reichen, als wo die Füße
Schon Festes fühlen oder die Arme
Sich noch halten im Hang oder der Rumpf
Noch folgt Schwere bürdend dem Geist.

Nicht sichrer sehen als bis an die Finger,
Die uns gebunden und fremd bedienen,
Aber im Rasten verkappen ein Lauern.
Niemand auch sieht sich ins Gesicht.

Nicht heller hören als unser Echo,
Allein das Echo gehört nicht zu uns.
Es ist verfälscht durch die Stimme der Wände
Und doch von der Stimme der Wände verschieden.

Nicht tiefer tasten als nach dem Ausweg,
Nur daß es einen Ausweg nicht gibt.
Niemals durchdringt der Mut die Mauern.
Das Herz bleibt in lauen Händen behalten.

Nicht uns zu eigen und niemand sonst.
Der Geist eines Gottes ergeht nicht an uns,
Denn niemals dringt das Draußen nach drinnen,
Aber drinnen ist nichts mehr Gott.

Die lauen Hände, in die wir gelegt sind,
Sie sind von keinem Sinn geführt,
Sie sind an keinem Körper gewachsen,
Und ohne Gnade und Fluch des Bluts.

Wir tragen das Dach als wären es Welten,
Zu starr, um zu heben, zu schwer, um zu schweben,
Aber vor Tiefen taumelnd und schaudernd.
Niemand taucht dem Tod auf den Grund.

Und so geht der Nächste nicht ferner.
Keiner der Kommenden stößt mit dem Haupt
Durch sein Schicksal hindurch, welches
Den Mut ihm umklammert mit Mauern.

Albert Drach

Het lichaam stelt zijn beperkingen en daar hebben we het mee te doen. Ook artifical intelligence zal dat niet kunnen opheffen want een virtueel lichaam is geen lichaam maar een voortgezette fictie. Ook hier zal het ik/ego/zelf niet verder komen dan een illusie. Misschien is AI wel het hoogtepunt van een illusoir bestaan van het zelf? Een sprong naar voren om de realiteit van de dood die te wachten staat te overspringen, alsof je over deze afgrond heen zou kunnen springen.
Een geheel andere bron van lang geleden, de filosoof Epictetus, schrijft over het lichaam en het vlees van het lichaam en de verlangens die daarbij horen het volgende:

  1. Het lichaam is voor ieder de maat voor zijn bezit, zoals de voet het is voor de schoen. Indien ge u hieraan houdt, zult ge de juiste maat in acht nemen. Maar indien ge de maat overschrijdt, is het onvermijdelijk dat ge
    tenslotte diep zult vallen. Zo is het ook in het geval van de schoen. Indien ge voorbij gaat aan wat bij de voet past, wilt ge eerst een gouden, dan een purperen, vervolgens een geborduurde schoen. Want wanneer ge eenmaal de maat overschreden hebt, zijn er geen grenzen meer.

Uit: Epictetus, Encheiridion

Door deze verwantschap aan het vlees worden wij als wolven, indien wij ons eraan vastklampen; trouweloos, verraderlijk en venijnig. Anderen worden als leeuwen; wild, bruut en ongetemd. De meesten van ons worden echter als vossen, de schurken onder de dieren. Want wat is een lasterend en boosaardig mens anders dan een vos of iets dat nog verdorvener en gemener is? Wees dus op uw hoede en waak ervoor, dat ge niet tot een van deze schurken gaat behoren.

Uit: de gesprekken van Epictetus

Bron: Epictetus Encheiridion: zedekundig handboekje: gevolgd door capita selecta uit ‘de gesprekken’ / Epictetus; (vert. uit het Grieks door de Stichting
School voor Filosofie). – 2003 Amsterdam: De Driehoek.

Misschien is al het gefilosofeer over het subject, over het ik/ego/zelf, wel een (ultieme) poging om te ontsnappen aan de macht en dwingelandij van het lichaam? Misschien zijn ook de religies een hulpmiddel om de macht van het lichaam in te perken en de mens hoop te bieden over de grenzen van het leven heen. Zeker als dit leven ontaardt in geweld, hebzucht en ondergang van velen. Zeker als het lijkt alsof deze aarde bevolkt is met idioten die niet verder kijken dan hun neus lang en en hun geslachtsdeel groot is. Als alleen de materiële, seksuele, hebzuchtige, egoistische verlangens regeren wordt het leven en de tijd van leven een hel op aarde. Die hoeft dan niet meer te komen na de dood.
Het illusoire van het ik/ego/zelf is niet sterk genoeg om die andere illusies van machtsdrang, bezitsdrang, overheersingsdrang voldoende in te perken. Tenminste heel velen lukt dat niet en zal dat ook nooit lukken. Ascese slaat meestal de plank mis, niet alleen omdat dit slechts voor weinigen is weggelegd, maar het is ook niet de goede weg naar ‘heiligheid’. Even los van de stralen-kransjes en de glorie-symbolen: heiligheid hier in de letterlijke betekenis van ‘apart gezet’, zoals de sabbat apart is gezet van de zes werkdagen. Een feestdag, bezinningsdag, studiedag…Heiligheid als inzet en opzet om van je leven iets te maken, de tijd van leven die je gegeven is, goed te besteden. En dat gaat zeker niet over het spoor dat zonet is geschetst via het bevredigen van alle verlangens ongeacht de kosten voor anderen….
Ieder van ons heeft deze keuze om zijn tijd van leven kwalitatief te verrijken door als subject in te zetten op dat wat mensen tot hun recht laat komen zodat wij en zij samen het levensgeluk kunnen delen. Een poging die lijkt me zeer de moeite waard is…

John Hacking
31 juli 2025