Het onbereikbare zelf
In de baarmoeder is het kind aan de moeder verbonden via de navelstreng. Na de geboorte wordt deze losgeknipt en is de borst het orgaan waardoor het kind voedsel binnen krijgt. De relatie met de borst vormt waarschijnlijk in de belevingswereld van het kind en later de volwassene een factor van betekenis ook al is dat niet altijd gethematiseerd in het denken van de persoon. Dat betekent dat een deel van de beleving ook misschien onbewust plaatsvindt.
De allereerste kindertijd is in dit licht misschien een voorzichtig leren loslaten en losraken van borst en van veiligheid. Ook al is de borst door de fles vervangen, het principe blijft waarschijnlijk gelijk. Dit loslaten en op eigen benen leren staan is een lang proces dat jaren duurt. De taal helpt daarbij want door het leren van de taal ontdekt het kind zijn omgeving en zichzelf. De relatie met zichzelf en met zijn omgeving en de belangrijke anderen komt in de taal ter sprake. De eerste keer dat het kind mama of papa zegt is daarom significant voor kind en voor ouders. Achteraf is veel niet meer achterhaalbaar omdat we als volwassenen veel van dit proces vergeten. Maar op een dieper niveau speelt het misschien nog een rol.
In de loop van de persoonlijke ontwikkeling ontstaat er zoiets als de beleving van een “zelf”, een deel van het wezen dat wij zijn en dat wij benoemen met ‘ik’ waardoor we het een zekere autonomie toekennen. Dat ik kan spreken met jou, dat ik kan zich laten aanspreken als een jij door een ander ik. En dit ik kan worden behandeld als een ‘het’ als anderen over je spreken als een object. Veel ik-ken die zich betrokken voelen op elkaar zijn een wij. En veel jij-en een jullie. Dat is eigenlijk een uitvergroting van de ik-beleving en jij-beleving. Kortom in onze taal en de wijze waarop wij ons uitdrukken manifesteren wij ons en laten wij aan de anderen zien hoe wij ons zelf beleven.
In ons leven blijft de herinnering aan de verworteling via de navelstreng en de relatie met de veilige borst misschien de voornaamste bron om het verlangen naar houvast en naar veiligheid en geborgenheid te voeden. Ik stel dit met een zekere schroom want ik kan het niet bewijzen. Het is een vermoeden dat ik baseer op onze lichamelijke conditie en het leren zelfstandig worden nadat wij het moederlichaam hebben verlaten. Peter Sloterdijk beschrijft in Sferen I, Frankfurt am Main 1998, (Suhrkamp) wat die relatie zou hebben kunnen ingehouden en wat er daarna gebeurt als het individu ontstaat. Het voert echter te ver om dit op deze plek te citeren want dat is niet het punt waar het in deze tekst over gaat.
Mijn thema is in deze tekst de vraag naar het zelf en de bereikbaarheid ervan. Ik noem het zelf onbereikbaar omdat het als het ware een soort van theoretisch construct is dat we zelf optrekken om ons te verhouden tot onszelf. Precies omdat het een construct is ook al vallen we grotendeels lichamelijk samen met het zelf of het zelf met het lichaam, kunnen we er niet helemaal bij via onze ratio. Er blijft een verschil, een dimensie die ons scheidt, ook in onze ervaring. Het feit alleen al dat ik over mijn zelf kan spreken veronderstelt een afstand en die afstand laat mij zien dat ik niet kan samenvallen met mijzelf. Lichamelijk wordt dit op extreme wijze zichtbaar als ik ook delen van mijn lichaam kan objectiveren. Ik kan mezelf pijn doen, kwellen, onderwerpen aan allerlei behandelingen die je eigenlijk niet zou verwachten maar die via allerlei redeneringen en motieven gelegitimeerd kunnen worden. Automutilatie is een typisch voorbeeld hiervan waarbij het lichaam op afstand wordt gezet terwijl je zelf dit lichaam bent. Zelfdoding is in eerste instantie de poging om het zelf te doden via het doden van het lichaam. Via deze omweg moet het zelf worden uitgeschakeld. Dat kan om allerlei redenen zijn. Het is eerst en vooral een proces van betekenisgeving en van een vorm van afstand nemen.
Mensen die via therapie eerst zichzelf willen leren kennen, dichter bij zichzelf willen leren komen, of die stellen dat je eerst je zelf helemaal moet kennen, overschatten misschien de waarde van deze positie die in feite onbereikbaar is. Zeker als gesteld wordt dat je eerst je zelf moet kennen voordat je iets in de wereld en in relaties onderneemt. Ik denk dat dit een drogreden is. Een je zelf voor de gek houden precies omdat het zelf tot op zekere hoogte onkenbaar is en onkenbaar blijft. Je kunt je zelf wel verrassen als je dingen onderneemt die je eerst niet voor mogelijk had gehouden.
Dat laatste geeft al aan dat je moet bewegen, dat je in beweging moet komen en dat je gaandeweg de rit, het proces, de route die je aflegt, dingen over jezelf ontdekt en leert. Dus dat is wat anders dan bezig zijn met je zelf alsof je een soort van Leibniz-achtige monade bent die losstaat van de wereld en de omgeving. In het Latijnse equivalent voor wortel, radix, komt aan het licht dat er een verlangen naar radicaliteit schuilt in dit begrip: als je eenmaal geworteld bent, of als je geworteld was is het verlangen naar deze toestand krachtig en diepgaand. Het gaat met jou aan de gang zou je kunnen zeggen. Misschien komt hier wel de melancholie vandaan, het verlangen naar een toestand die niet meer bestaat maar die wel gewenst is, een soort van paradijs waarin alles goed en mooi was.
Als het kenmerk van de individuele mens het losgeraakt zijn is, het ontworteld zijn is, door de breuk in de navelstreng, het op eigen benen leren staan, dan betekent dit dat het verstaan van onze conditie, onze existentie meer iets wegheeft van zwerven en van dwalen dan van zekerheid en van houvast. Religieus valt te begrijpen dat er een verlangen is naar het verloren paradijs en dat het leven na de dood terugkeert naar een vorm van paradijs. Maar dat zijn misschien projecties op basis van melancholie. Misschien is ons menselijk lot wel eentje van nooit aankomen en voort gedreven blijven worden door ons onstilbare en onophefbare verlangen. Misschien komt de drive tot zelfontplooiing en tot schitteren hier wel vandaan. Het is nooit af, nooit klaar, nooit gedaan. Pas de dood vormt het einde van dit streven en dit verlangen. Dus sterven vanuit het besef dat het ‘goed zo is’ is dus eigenlijk ook vrede hebben met de onbereikbaarheid van het zelf en de definitieve vervulling van zijn verlangen. Dat kunnen we natuurlijk al oefenen, lang voor onze dood. Dwalen, ronddwalen en onze weg gaan kan ons hierbij helpen. Een goede (levens)reis – (en dat is ook Tao in de ware zin van het woord).
John Hacking
5 februari 2016