
De wereld van de kunst en de kunsten heeft in onze Westerse samenleving een bijzondere status. Zelfs zo dat er voor sommige werken reusachtige bedragen worden betaald die elke verbeelding tarten. Kunstenaars zijn sinds de renaissance minder anoniem. Zijn de makers van veel veelal religieuze werken uit de Middeleeuwen nog onbekend, daarna kantelt het beeld. De gegoede burgerij en de heersende klasse bezorgen veel schilders en beeldhouwers werk en de grote namen profiteren hiervan. Zij richten hele werkplaatsen in waar diverse kunstenaars hun brood kunnen verdienen. Portretten waren gevraagd en ook statie-beelden. Pas later in de geschiedenis wordt het landschap (veelal zonder mensen) ontdekt als thema voor een schilderij. En nog heel veel later doet het abstracte werk zijn intrede. Maar kunst is er niet alleen ter vermaak en als hebbedingetje voor de rijken. Kunstenaars ontwikkelen zich ook later in de geschiedenis als kritische geesten die statements leveren over gebreken in de maatschappij. Oorlogstaferelen worden afgebeeld, niet alleen ter verheerlijking van de legerleiders maar ook als kritiek op de gruwelmoorden die plaatsvinden als er bijvoorbeeld bomen vol met tegenstanders worden afgebeeld die daar na te zijn vermoord zijn opgehangen.
Kunst kan pijn doen. Precies dat laatste is tegenwoordig onderhevig aan verval. Als kunst en kunstenaars de commerciële weg inslaan, als kunstproducten een vorm van consumptie worden, onderdeel van een economie, verdwijnt het mogelijk kritische potentiaal van een kunstwerk achter de economische waarde ervan en wordt het een hebbeding voor de consument, de verzamelaars en musea. Byung-Chul Han, wijst hierop in zijn tekst over pijn en het voorkomen van pijn in onze maatschappij die meer en meer een palliatieve maatschappij aan het worden is. Daarmee bedoelt hij dat pijn zoveel mogelijk moet worden voorkomen, uitgeschakeld, onschadelijk worden gemaakt. Kunstwerk die schuren, die pijn veroorzaken verdragen zich niet met de commercie en met de consumptie. Als er in ons leven geen pijn meer mag zijn, als elke vorm van pijn bestreden moet worden of voorkomen, krijgen we niet alleen een toenemende afhankelijkheid van de medische industrie maar ook een samenleving waarin het andere, afwijkende, pijnlijke geen ruimte meer mag innemen. Alles wordt op de een of andere manier dan gelijkvormig aan elkaar. Pijn laat verschillen zien, pijn maakt scheuren openbaar, pijn komt binnen en pijn kan leiden tot nieuwe inzichten en nieuw gedrag. Pijn is de manier om je open te stellen voor het leven en daarvan te leren. Denk aan fotoreportages uit oorlogsgebieden, denk aan foto’s over onderdrukte vrouwen, foto’s van kinderen die sterven van de honger etc. etc. In welke wereld leven wij en wat doen wij eigenlijk om deze ellende te voorkomen? Is het een ver van mijn bed show of laten we ons raken en komen we in beweging? (Vgl. Byung-Chul Han, Palliativgesellschaft. Schmerz heute, Berlin 2021, (Matthes &Seitz), pag. 7-13)
In Vita contemplativa oder von der Untätigkeit houdt Byung-Chul Han een pleidooi voor meer stilstand, meer contemplatie en een pas op de plaats. Hij verwijst daarbij ook naar het werk van een kunstenaar die vanuit het ‘niet-doen’, dat wil zeggen zonder vooropgezet doel, zonder te verwachten resultaat aan de slag gaat om dat wat in hem leeft ter sprake te brengen. Hierbij gaat het eigenlijk niet om diepe zielenroerselen, of om de innerlijke bewogenheid van de kunstenaar vorm en stem te geven, maar eerder om het laten ontstaan uit de bewegingen van de hand die schildert of tekent. Niet het subject van de kunstenaar, niet zijn identiteit, niet zijn wezen is belangrijk. Hij/ zij is slechts doorgeefluik. De wil van de kunstenaar en zijn verwachtingen kunnen daarbij zeer hinderlijk op de voorgrond treden waardoor dit proces van laten gebeuren behoorlijk gefrustreerd kan worden. Han citeert Walter Benjamin die wijst op het voortdurende oefenen om de wil zelf als het ware te frustreren zodat deze geen rol meer speelt en de hand het kan overnemen. Hij schrijft:
Die Übung hat ihr letztes Ziel darin, einen Zustand zu erreichen, in dem der Wille abdankt. Der Meister übt den Willen weg. Ein Nicht-Tun macht die Meisterschaft aus. Die Tätigkeit vollendet sich in der Untätigkeit. Die glückliche Hand ist ohne Willen und Bewusstsein. Walter Benjamin schreibt zur Übung: » Den Meister durch Fleiß und Mühe bis zur Grenze der Erschöpfung zu ermüden, so dass endlich der Körper und ein jedes seiner Glieder nach ihrer eigenen Vernunft Handeln können – das nennt man üben. Der Erfolg ist, dass der Wille, im Binnenraum des Körpers, ein für alle Mal zu Gunsten der Organe abdankt – zum Beispiel der Hand. So kommt es vor, dass einer nach langem Suchen das Vermisste sich aus dem Kopf schlägt, dann eines Tages etwas anderes sucht und so das erste ihm in die Hand fällt. Die Hand hat sich der Sache angenommen und im Handumdrehen ist sie einig mit ihr geworden.«(29) Der Wille macht uns nicht selten blind gegenüber dem, was geschieht. Gerade Absichtslosigkeit und Unwillentlichkeit machen uns hellsichtig, indem sie das Geschehen, das Sein erhellen, das sowohl dem Willen als auch dem Bewusstsein vorgelagert ist.
(Noot 29: Walter Benjamin, Denkbilder, in: Gesammelte Schriften, Band IV, Frankfurt/M 1991, 305-438, hier: S.406 f.)
Geciteerd uit: Byung Chul Han, Vita contemplativa oder von der Untätigkeit, Berlin 2022, (Ullstein) pag. 23
Naast deze woorden van Benjamin verwijst Han ook naar de Franse schilder Paul Cézanne die zijn hele leven op zoek was naar een bijzondere manier van afbeelden: bijzonder in die zin dat de dingen en het landschap worden weergegeven zoals zij zich van binnenuit aan de kunstenaar openbaren. Daarin lijkt hij ook op de kunstenaars van het Chinese en Japanse landschap die zich door het principe van Ku hua p’in lu laten leiden. Dat is de eerste regel uit het beroemd geworden boek The Record of the Classification of Old Painters (古畫品錄) van de hand van Hsieh Ho (rond 550 na Christus geschreven). In dit boek worden zes regels beschreven hoe een kunstenaar kan werken om een landschap of object te verbeelden. Deze eerste regel, vier Chinese termen, en daarom nogal vaak heel verschillend vertaald en opgevat, houdt het volgende in. Ik citeer:
Unfortunately, since each principle is synthesized in only four characters, the first and most important one, which contains the essence of the whole art of Chinese painting, is hard to understand entirely, so that the numerous translations differ widely one from the other. In Chinese it reads ‘Ch’i yün sheng tung: Ch’ i, spirit or vital spirit, i.e. breath; yün, agreement or resonance; sheng, life; tung, movement. A free interpretation quoted by many is that of the great Japanese critic, Okakura Kakuzo: ‘The life of the spirit in the rhythm of things.’ Whatever the exact rendering of this much discussed principle, the gist is that the painter must grasp the essence of life by means of a personal ‘tuning-in’ on bis own spirit ( or perhaps, on his vital spirit). (Geciteerd uit: Mario Bussagli, Chinese Painting, London 1988, (Caselli) (translated by Henry Vidon from the Italian: La Pittura Cinese, Milan 1966/1984), pag. 23) (Ook op een pagina in Wikipedia worden deze regels uitgelegd: https://en.wikipedia.org/wiki/Six_principles_of_Chinese_painting)
Heel veel jaren geleden toen ik mij begon te verdiepen in de Chinese en Japanse landschappen en hun makers trof mij al deze gedachte en dit basisidee dat je allereerst veel moet oefenen om je diverse technieken eigen te maken maar dat je daarna met een open blik je object tegemoet moet treden. De ontmoeting met een tijger leidt dan tot een afbeelding waarin niet de tijger exact wordt afgebeeld (zoals op een foto – ook dat is slechts één mogelijke benadering van de tijger) maar de indruk die de tijger achterlaat op jou, wat dan zichtbaar wordt in het werk. Daarvoor moet de wil van de kunstenaar, zijn pogingen om zichzelf te uiten als bijzonder individu, zijn identiteitsstreven, zijn poging om zich als kunstenaar te manifesteren, aan banden worden gelegd. Oefening die de krachten van de kunstenaar sloopt kan daarbij helpen om ook deze individuele wil te ontkrachten zodat het misschien lijkt alsof het werk uit het niets, zonder inspanning ontstaat. De kunstenaar drukt op geen enkele wijze zijn stempel op het werk alsof hij hiermee zich zou moeten bewijzen. Byung-Chul Han omschrijft dit proces ook als het verwijst naar het werk van Paul Celan:
Cézannes Landschaft der Untätigkeit bricht mit der vermenschlichten Natur und stellt eine nicht vermenschlichte Ordnung der Dinge wieder her, in der sie zu sich selbst zurückfinden. So sind Cézannes Apfel nicht zum Verzehr geeignet. Seine Krüge und Teller sind kein »Zeug«, kein Werkzeug, das dem Um-zu, dem menschlichen Zweck unterworfen ist. Sie haben vielmehr ihre eigene Würde, ihren eigenen Glanz.
Der ideale Maler lässt jede Tätigkeit, jede Willentlichkeit ruhen und lässt alles von selbst geschehen. Das Bild glückt in dem Moment, in dem der Maler Niemand wird: »Ach! Niemals hat man die Landschaft gemalt. Der Mensch soll nicht da sein, aber ganz eingegangen in die Landschaft.«(59) Der Maler malt sich weg, verliert sich in der Landschaft. Er überträgt die Landschaft »unbewusst« auf die Leinwand. Die grenzenlose Landschaft kommt in die Pinselspitze hinein und malt sich selbst. Cézannes Aufruf zur Untätigkeit heißt Stille machen. Das lärmende Ich mit seinem Willen, mit seiner Absicht und Neigung muss zum Verschwinden gebracht werden. Cézanne bemerkt zur Aufgabe des Malers: »Sein ganzes Wollen muss schweigen. Er soll in sich verstummen lassen alle Stimmen der Voreingenommenheit, vergessen, vergessen, Stille machen, ein vollkommenes Echo sein. Dann wird sich auf seiner lichtempfindlichen Platte die ganze Landschaft abbilden.«(60) Die Untätigkeit ist für Cézanne das Ideal der menschlichen Existenz. Seine Bilder sind von einem Ethos der Untätigkeit durchdrungen.
(Noot 59: Paul Cézanne, Über die Kunst. Gespräche mit Gasquet. Briefe, Hamburg 1957, S. 19; Noot 60: Ebd., S. 9) (Geciteerd uit: Byung Chul Han, Vita contemplativa oder von der Untätigkeit, Berlin 2022, (Ullstein), pag. 35).
Leren loslaten wat er in je leeft waarmee je denkt jezelf te moeten bewijzen, als mens, als kunstenaar, als vakman. Alsof je daardoor pas echt iets voorstelt. Het gaat niet om een essentie, een ziel die tot uitdrukking moet worden gebracht, niet om een krachtige geest die zich hier als originele identiteit manifesteert, niet om een naam die als heel snel dollartekens oproept omdat het werk met oneigenlijke bedragen economisch wordt gewaardeerd. Dat is allemaal buitenkant, nep, dat vangt niet de geestkracht die kan stromen tussen de kunstenaar en zijn object waardoor de kunstenaar doorgeefluik wordt van dit proces. Kun je dat leren? Waarschijnlijk niet maar de techniek en de inzet die je toont kan je tot aan de grens brengen van het mogelijke. Wat daarna gebeurt moet je aan de hemel, de goden, de geestkracht overlaten die bezit van je kan nemen. Uit het niet komen de mooiste dingen voort. Niet te manipuleren, niet te plannen, niet te betalen.
John Hacking
3 oktober 2022
