Het zal wel aan mijn leeftijd liggen dat ik niet meer zo warm loop voor telkens iets nieuws in het onderwijs en onderzoek ten behoeve van de leerlingen en hun prestaties. Of ten aanzien van ons werkzame leven, hoe dat ingericht moet worden om een burn-out en andere klachten te voorkomen. Ik heb eerder het gevoel dat (net als bij studenten) telkens het wiel opnieuw moet worden uitgevonden. Maar dat is een gevoel, geen feit. Afgelopen vrijdagmiddag leidde ik een workshop in het kader van de Wellbeing week (3-7 oktober 2022) op de Radboud Universiteit. De workshop getiteld ‘innerlijk landschap’ ging over de ontdekking wat je allemaal met een bepaald materiaal kunt doen om jezelf uit te drukken. Inzet was niet de ontdekking van je eigen identiteit (al leek de titel daar wel naar te verwijzen – een lokkertje dus). Inzet was net het loslaten van je ego, het loslaten van het idee dat je iets moois moet maken, of dat je jezelf beter kunt leren kennen. Geïnspireerd door de Chinese en Japanse landschapskunst, waar het ego geen enkele rol speelt, heb ik aan het begin van de workshop de deelnemers uitgelegd hoe ik dat zie. Het materiaal pastel, oliepastel, aquarel-pastel en harde Koh-I-Noor-stiften en papier, nodigt uit tot ontdekken. Ontdekken hoe het materiaal zich verhoudt tot elkaar, hoe het te benutten is en wat er gebeurt als je er mee aan de slag gaat. De fascinatie van de kleuren etc. Ik heb kort wat technieken uitgelegd. Het is een vorm van werken waarin vooral de hand een belangrijke rol speelt. Natuurlijk is het altijd de hand als je aan het schilderen en tekenen gaat. Maar vaak zit het hoofd daartussen en dicteert het hoofd het proces en veroorzaakt de frustratie als niet blijkt te lukken wat je je had voorgenomen. In de kunst was het daarom gebruikelijk dat je oefent tot je een ons weegt en daarmee de werkzaamheid van het hoofd frustreert en uiteindelijk uitschakelt. Het ego doet dan niet mee en je kunt vrij en onbevangen je object tegemoet treden. Meestal is dat een lange weg. Natuurlijk kon dat in de workshop niet bereikt worden: dat loslaten van het ego. Maar desalniettemin is het goed om een keer deze gedachten gehoord te hebben. Zeker bij studenten die de hele dag in de weer zijn om zich te moeten bewijzen. Niet alleen in hun studie maar ook op sociaal gebied. Het materiaal pastel nodigt uit om met je handen te werken en dat kan alle kanten opgaan, zeker als je geen vooropgezet idee hebt. De studenten gingen dus aan de slag. Al heel snel was het stil en werd er met aandacht gewerkt. De meesten maakten de vellen papier (50×65 cm) een stuk kleiner door het vel twee keer te vouwen. Was een dergelijk groot oppervlak een te grote uitdaging? Ik heb het hun niet gevraagd en heb alles laten gebeuren. Het ging tenslotte niet om het resultaat maar om het proces. De meesten kwamen er al snel achter dat de kleinere oppervlak toch te klein was en begonnen daarom aan het invullen van de andere drie vierkanten. Na een dik uur ging men tevreden en voldaan naar huis: zo bezig zijn had hen goed gedaan. Even iets heel anders dan presteren in een klasomgeving of achter een computer.

De filosoof Byung-Chul Han beschrijft in Vita contemplativa oder von der Untätigkeit (2022) dat in onze samenleving contemplatie en het ‘niets-doen’ grotendeels verdwenen is. We maken geen pas op de plaats meer. We staan niet meer stil bij wat we aan het doen zijn en waarom we iets ondernemen. Ik chargeer natuurlijk maar ik vermoed dat zijn pleidooi waardevol is in een samenleving die soms op hol lijkt te zijn geslagen. Opvallend vind ik dat problemen die optreden en die het individu overstijgen meteen bij de overheid worden gelegd. Die moet het dan maar oplossen. De meeste politici kiezen voor de korte termijn en denken nauwelijks na over effecten op de lange termijn. Veel handelen is effectbejag, windowdressing, ‘kijk mij nou, hoe goed ik ben’ etc. etc. Daar is uiteindelijk niemand mee gediend. We ‘manifesteren’ onszelf via de sociale media, Twitter als spraakbuis voor mijn identiteit, likes als bevestiging van mijn ego. Maar de inhoud ontbreekt, het is allemaal ijdelheid, ijdelheid der ijdelheden, lucht dus, soms stank.
Han pleit voor een beschouwend leven. Ook studenten zouden hier veel meer mee gediend zijn in plaats van het najagen van de waan van de dag. Universiteiten gaan er prat op dat de wetenschap de bakens uitzet en de route bepaalt. Maar ook de wetenschap maakt niet alle beloftes waar en kan niet zoals de goochelaar uit zijn hoed het konijn met de oplossingen toveren. Dat is vaak een lange en moeizame weg. Los de uitstoting van stikstof maar eens op zodat alle partijen tevreden zijn. Of als onderdeel daarvan het mestprobleem bij de boeren. Hoewel dat laatste volgens mij gewoon een kwestie is van geld, investeren in materiaal om mest te mengen, te laten drogen en op een natuurlijke manier te verspreiden. Ook een kwestie van goede wil en doorzetten. De vernietigde natuur heeft ook een prijs en als je dat doorrekent in het mestverhaal kan de oude wijze van mest verspreiden (via injectie) waardoor elke andere vorm van leven in de grond vernietigd wordt, wel eens heel duur uitpakken. Idem dito het gebruik van insecticiden en andere gifstoffen. De boeren krijgen niet alleen Parkinson, ook de insecten leggen het loodje etc. etc. Alles is met alles verbonden en ingrijpen in het ene gebied heeft meteen effecten op talloze andere gebieden. Als alleen de eigen beurs telt betalen weer anderen de prijs voor deze fixatie. Daarom is een pas op de plaats nodig en is een andere houding nodig: beschouwen, bekijken wat je aan het doen bent en wat er van komt als je niet echt nadenkt en echt reflecteert. Han schrijft dat dit beschouwen al eeuwenoud is en het bepaalde de oorspronkelijke relatie van de mens tot de wereld. Onze relatie tot de wereld is er nu vooral een van ingrijpen, manipuleren, beheersen. Alsof alles gemaakt en geregeld kan worden. Wat een illusie. De wal keert het schip en misschien is het al te laat – hebben we onze invloed zo sterk laten gelden dat we nu de prijs gaan betalen. Ook het woord theorie dat in de wetenschap een bijzondere status heeft gekregen had in de oorspronkelijke relatie tot de wereld een andere plek en een andere inhoud. Han schrijft:
Als das Schauen das primäre Verhältnis des Menschen zur Welt war, hatte er noch einen Bezug zum göttlichen Sein ohne Mangel. Das griechische Wort theoría (Schauen) bezeichnet ursprünglich jene Festgesandtschaft, die zu einem fernen Ort zog, um einem Götterfest beizuwohnen. Die Schau des Göttlichen ist theoría. Theorós heißt der Festgesandte. Theoroi sind begeisterte Gottesschauer. Ein festlich gesteigertes Schauen macht den Zuschauer zum theorós: »Aischylos meinte eine größere und auch in ihrer Ungeheuerlichkeit feierlichere Schau, wenn er anstatt theatés für Zuschauer theorós sagte.«124 Philosophen sind insofern auch theoroi, als sie Sorge tragen für die Erkenntnis des Göttlichen. Der alexandrinische Gelehrte Harpokration beschreibt die theoroi wie folgt: »Theoroi werden nicht nur die Zuschauer genannt, sondern auch diejenigen, die zu den Göttern gesandt werden, und überhaupt nannte man so die, die die göttlichen Geheimnisse bewahrten oder für göttliche Dinge Sorge trugen.«125 Wenn Aristoteles den bíos theoretikós, das kontemplative Leben zur göttlichen Tätigkeit erhöht und in ihm die vollendete Glückseligkeit ansiedelt, hat er zweifellos die kultische Gottesschau der theoría im Blick: »Und da ist endlich Aristoteles, der die theoría des Philosophen keineswegs mit einer beliebigen Schau, sondern mit der von Olympia, zu der tatsächlich theoríai ausgesandt worden, und mit der der Dionysosfeste vergleicht. Unabhängig von jeder kultischen Beziehung findet er darin das Göttliche.«126
Zum bíos theoretikós ist der Mensch fähig, weil er »etwas Göttliches in sich hat«. Aristoteles betont ausdrücklich, dass Götter nicht Handeln: »Von den Göttern glauben wir, dass sie die glücklichsten und seligsten Wesen sind. Aber was für Handlungen soll man ihnen beilegen? Etwa Handlungen der Gerechtigkeit? Wäre es aber nicht lächerlich, sie Verträge schließen und Depositen zurückerstatten zu lassen und dergleichen mehr? Oder Handlungen des Mutes, wobei sie vor Fürchterregendem standzuhalten und Gefahren zu bestehen hatten, weil es schön ist, solches zu tun? Oder Handlungen der Freigebigkeit? Aber wem sollen sie geben? Es wäre ja absurd, wenn sie Geld oder dergleichen zu vergeben hatten. Was hieße ferner Mäßigkeit bei den Göttern? Es wäre doch ein plumpes Lob, dass sie keine schlechten Begierden hätten. So mögen wir nehmen, was wir wollen, alles, was zur Tugendübung gehört, muss als klein und der Götter unwürdig erscheinen. Und doch hat man immer geglaubt, dass, sie leben, also tätig sind; denn Niemand denkt, dass sie schlafen wie Endymion. Nimmt man aber dem Lebendigen jenes Handeln und noch viel mehr das Schlafen, was bleibt dann noch außer dem Betrachten?«127 Die Tätigkeit Gottes, die an Seligkeit alles übertrifft«, ist die betrachtende (theoretiké). Die betrachtende Tätigkeit ist insofern eine Untätigkeit, eine kontemplative Ruhe, eine Muße (schoIé), als sie im Gegensatz zum tätigen Leben (bios politikós) nicht handelt, das heißt, ihren Zweck nicht außerhalb ihrer selbst hat. In der Untätigkeit als Muße bezieht sich das Leben auf sich selbst. Das Leben ist nicht mehr von sich selbst entfremdet. So verknüpft Aristoteles den bíos theoretikós mit der Autarkie: »Auch was man Autarkie nennt, findet sich am meisten bei der Betrachtung.«128 Erst die vita contemplativa verspricht die göttliche Selbstgenügsamkeit, die vollkommene Glückseligkeit.
Die Geschichte vollendet sich in dem Moment, in dem das Handeln ganz dem Schauen weicht, nämlich im Sabbat der Untätigkeit. Der Anblick eines Menschen, der tief versunken vor einem Kunstwerk steht, bewegt den Philosophen George Santayana zu der dezidiert philosophischen Annahme, dass »alle Anstrengungen der Menschen und die ganze Geschichte darauf zielen, wenn überhaupt, dann einzig im Schauen gekrönt zu werden«.129
123 Hans-Georg Gadamer, Die Aktualität des Schönen. Kunst als
Spiel, Symbol und Fest, Stuttgart 1977, S. 52.
124 Ebd., S. Ill.
125 Zitiert in: Hannelore Rausch, Theoria. Von ihrer sakralen zur
philosophischen Bedeutung, München 1982, S. 17.
126 Karl Kerényi, Antike Religion, München/Wien 1971 S. Ill.
127 Aristoteles, Nikomachische Ethik, 1178b., übersetzt van O. Gigong.
128 Ebd., 1177a.
129 Zitiert in: Josef Pieper, Glück und Kontemplation, München 1957, S. 108.
bron: Byung-Chul Han, Vita contemplativa oder von der Untätigkeit, Berlin 2022, (Ullstein), p. 71-73
De theoreticus was dus een ‘godschouwer’ het goddelijke beschouwen en ook de goden gaven zich over aan de beschouwing, aan een contemplatief leven. Han verwijst ook naar de invulling van de Joodse sabbat als moment in de tijd om te beschouwen. Als wij in onze samenleving alle dagen gelijk maken, alle dagen werkdagen, alle dagen prestatiedagen, dan hebben we een wezenlijk onderdeel van ons leven verloren. Dan lopen we, zo vermoed ik, met open ogen de afgronden in die wij zelf hebben geschapen met ons handelen en ons manipuleren van de wereld. Alles willen bepalen en invullen, alles willen beheersen en zo ons veilig voelen, alles inzetten op morgen, het nieuwe, het toekomstige dat ons moet gaan redden is in mijn ogen een illusie. Niemand kan Messias zijn, en elke politicus die zich zo presenteert is per definitie een oplichter en charlatan. Als je als aanhanger van dergelijke figuren de waan van de dag najaagt en je laat verblinden door mooie praatjes loop je als een rat achter de rattenvanger aan. We weten allemaal hoe dit dan afloopt. Han verwijst ook naar Friedrich Nietzsche die een pleidooi houdt voor de ‘akkerbouwers van de geest’, mensen die de werkelijkheid vanuit een beschouwend perspectief benaderen. Niet de gejaagden en opgejaagden die in elke nieuwigheid een vorm zien van zelfbevestiging: een nieuwe auto = dat ben ik, kijk mij etc. Een diploma = kijk eens hoe goed ik ben etc. Alsof alles wat je bereikt en presteert meteen afstraalt op je identiteit waardoor je dan een goed gevoel krijgt, een ego-boost. Dat is morgen meteen weer over want na een nachtje slapen komt er een nieuwe dag met nieuwe problemen en uitdagingen. En dat een leven lang. Vermoeiend. Uiteindelijk een heilloze weg. Han schrijft:
Es ist fragwürdig, ob die Fortexistenz der Menschheit auf der Erde tatsächlich davon abhängt, dass die Freiheit dauernd neu bestätigt wird, dass neue Anfänge unaufhörlich in die Welt gesetzt werden. Das Pathos des Neuen und des Neuanfangs entwickelt destruktive Züge, wenn es nicht von jenem anderen Geist gehemmt wird, den Nietzsche „Genius des Meditation“ nennt. Gerade Nietzsche als Denker der Umwertung aller Werte lehnt die blinde Emphase des Neuen ab. Er erkennt zwar die Prediger des Neuen an, aber er verliert die Notwendigkeit des kontemplativen Lebens nie aus dem Blick. So setzt er den Predigern des Neuen die großen kontemplativen Geister entgegen, die er »Ackerbauer des Geistes« nennt: »Die stärksten und bösesten Geister haben bis jetzt die Menschheit am meisten vorwärts gebracht: sie entzündeten immer wieder die einschlafenden Leidenschaften – alle geordnete Gesellschaft schläfert die Leidenschaften ein -, sie weckten immer wieder den Sinn der Vergleichung, des Widerspruchs, der Lust am Neuen, Gewagten, Unerprobten, sie zwangen die Menschen, Meinungen gegen Meinungen, Musterbilder gegen Musterbilder zu stellen. Mit den Waffen, mit Umsturz der Grenzsteine, durch Verletzung der Pietäten zumeist: aber auch durch neue Religionen und Moralen! Die selbe >Bösheit< ist in jedem Lehrer und Prediger des Neuen [… ]. Das Neue ist aber unter allen Umständen das Böse, als das, was erobern, die alten Grenzsteine und die alten Pietäten umwerfen will; und nur das Alte ist das Gute! Die guten Menschen jeder Zeit sind die, welche die alten Gedanken in die Tiefe graben und mit ihnen Frucht tragen, die Ackerbauer des Geistes.«165 Zu den Ackerbauern des Geistes zahlt Nietzsche jene »großen Moralisten« wie Pascal, Epiktet, Seneca oder Plutarch. Dass unsere Zeit arm an solchen Ackerbauern des Geistes ist, ist Nietzsche zufolge dem Verlust der vita contemplativa geschuldet.
165 Friedrich Nietzsche, Die fröhliche Wissenschaft, Gesammelte Werke, Kritische Studienausgabe, a. a. O., Band 3, S. 376.
bron: Byung-Chul Han, Vita contemplativa oder von der Untätigkeit, Berlin 2022, (Ullstein), p. 88-89
Contemplatie is dus hoognodig. Dat kun je zelf. Dat heb je helemaal zelf in de hand. Een dag in de week niks doen is een goed begin. Peter Sloterdijk schrijft dat wij als mensen antropopoëtische wezens zijn, ik citeer:
Mensen bestaan als antropopoëtische wezens. Wat ze ook doen, het maakt deel uit van hun lokale antropodicee. Zij helpen hun menswording – en hun afzetting tegenover het onmenselijke – vooruit door zich aan te passen aan wat ze zich met betrekking tot iets hogers in zichzelf ‘wijsmaken’. Sinds lang zijn ze zich ervan bewust dat er iets aan hen kleeft wat boven hen uitgaat. Blaise Pascal resumeert de ervaring van het naar-boven-geopend-zijn in de uitspraak: ‘De mens overstijgt de mens oneindig.’(Pensées, 1670 §434)
bron: Peter Sloterdijk, Theopoëzie. De hemel tot spreken brengen. Vertaling Mark Wildschut, Amsterdam 2021, (Boom), pag. 69

Daarmee ben ik weer bij mijn stokpaardje aangeland: de rol van de poëzie (in mijn leven). Als wij mensen zijn die ten diepste poëtisch zijn en die inbreng vertalen in zingevings-systemen, waaronder religies, wetenschap, politiek, kunst, etc. dan betekent dit dat poëzie ook een manier kan zijn om ons leven meer contemplatief te maken. Als wij zoals Pascal stelt geopend zijn naar het ons overstijgende, zoals het Japanse en Chinese landschap open staat voor de sacrale dimensie van de wereld, dan zijn we bij deze uitgenodigd om ons innerlijk landschap te laten kleuren door die dimensie van de wereld die ons overstijgt, die ons kan dragen en die ons zin kan geven in de vorm van betekenissen die ons ons hele leven kunnen begeleiden en ondersteunen. Ook als het een keer tegenzit en als de wereld een grote afgrond dreigt te worden. Kunst (als handwerk) en poëzie zijn begaanbare en tevens contemplatieve wegen. Waarom niet deze richting ingeslagen?
John Hacking
8 oktober 2022
