Ziel
Mi cuerpo se me pierde,, vivo, en mi alma, iqual
‘que el rayo del sol último
en el rayo primero de la luna.
– creo que puedo ver dónde termina
dueña de sí,
mi luz de oro,
y la sigo, contento, por la senda pura…
Mas, cuando creo aún que voy con ella,
Ella se me ha hecho ya plata de luz….-
Alma, ¿hasta dónde
Llegarás, muerto yo?
¿Dónde te perderás en lo que venga a ti
de dónde ?
Mijn leven ontglipt me, levend, in mijn ziel,
Zoals de laatste zonnestraal
In de eerste straal van de maan.
– ik geloof waar te nemen, waar het naar toe streeft,
heel zelfbewust
mijn gouden licht,
en ik volg het, tevreden, op het heldere pad….
Maar, terwijl ik nog geloof, het te volgen,
Is het me reeds tot zilver schijnsel geworden….-
Tot waartoe, ziel,
Zul je komen, als ik dood ben?
Waarin zul je verdwijnen, wat op je toekomt
– van waar?
Juan Ramon Jiménez
In deze maand van de filosofie waar de ziel centraal staat is de dichter Juan Ramon Jiménez bij uitstek de getuige van het bestaan van de ziel. Zijn gedichten zijn doordrenkt met de wereld van de ziel. De ziel is een poëtische waarheid, geen rationele, geen materiële, maar een vorm van waarheid die op het niveau ligt van het gevoel, de emotie en de intuïtie. Zoals liefde niet bewijswaar is in materiële vorm, zo is de ziel niet wetenschappelijk aantoonbaar als materieel gegeven, of als onderdeel van het lichaam. De ziel verlaat het lichaam bij onze dood, zij gaat haar eigen weg, als we de dichter mogen geloven. Ze verdwijnt, maar waarin is onbekend. Jiménez beschrijft de ziel ook als een innerlijke stad. Een beeld dat ook bij Theresia van Avila terugkeert waar zij spreekt over de innerlijke burcht. De ziel smacht, zucht binnen de muren, zij verlangt en wil het licht zien en volgen.
Mi ciudad interior también se estiende
Hacia el ocaso, persiguiendo
El caer del sol triste.
! Jardines de mi alma,
atravesados, unos tras otros, por las graves
luces nunca últimas ;
cárceles, muros de mi alma,
deslumnrados, arriba, de nostaljias infinitas ;
y luego, costas solas de mi alma,
al nunca puesto mar poniente !
! Oh luz poniente, nunca puesta,
a través, como un fin nunca acabado,
de todos mis afanes interiores,
que tienen otra torre siempre
para ver más y más el sol
grana, el gran sol redondo y grana,
en el silencio immenso.
Auch meine innere Stadt
Auch meine innere Stadt streckt sich zum
Abend hin und verfolgt den Untergang
Der schweermütigen Sonne.
Ihr Gärten meiner Seele,
Durchflossen, einer nach dem anderen, von den schweren
Lichtfluten, welche nie versiegen;
Kerker ihr, Mauern meiner Seele,
Hell erschimmerend, zuoberst, von unendlichen Sehnsüchten;
Und dann, einsame Küsten meiner Seele,
Am nie versunkenen Meer der versinkenden Sonne!
O versinkendes Licht, niemals versunken,
Durchflutend, wie ein Ende, das nie aufhört,
Alle meine inneren Begierden,
Die immer einen neuen Turm erklimmen,
Um länger, immer länger die Sonne noch zu schauen,
Die grosse, die granatrot runde Sonne
In der unermesslichen Stille.
Juan Ramon Jiménez
De ziel heeft een roeping, zij is er niet voor bestemd om vruchteloos te blijven. Zij is en wordt vervulling van haar zelf, als zij kan streven naar het hoogste dat haar bezielt. Dat is het geheim van de ziel: zij is een vorm van worden, zij werkt in de vorm van een werkwoord. De ziel is niet, zij bezielt en in haar bezielen is zij ziel. Dat proberen te begrijpen valt moeilijk omdat begrip op een ander niveau plaatsvindt. Het is eerder een kwestie van ondergaan, van je mee laten slepen, van zelf ziel worden, met handen en voeten bezield je weg gaan. Met het oog op de horizon, op de verten, op de hemel. Dan wordt je gedragen door je ziel, je ziel draagt jou, bezield en al. De metafoor van het licht wijst de weg, de metafoor van de liefde eveneens. De volgende gedichten getuigen van deze roeping en deze opgave, deze werkzaamheid van de ziel.
No más perderse el alma
– vana semilla
insepulta y estéril –
por los secretos surcos inifinitos
de la pasada tierre
del amor… !A su cielo,
a su cielo estirado y trasparente,
donde se ve volar
en lo immenso, cantando,
el pajarillo !
Niet liggen blijven moet de ziel
– slapend zaad,
onbegraven en onvruchtbaar –
in de eindeloze, donkere vorens
van de eens geploegde aarde
van de liefde…op naar de hemel,
in haar uitgestrekte, heldere hemel,
daar, waar men vliegen ziet
in het oneindige, zingend,
het vogeltje!
Juan Ramon Jiménez
Luz
POR FUERA, erraba el viento oscuro y último,
jugando con las frías hojas.
Por dentro, era un éstasis con sol,
aislado, como el sentimiento
eterno y conseguido de mi alma,
dentro de los trastornos de mi carne.
Y el sol no se iba nunca, rosa y puro.
Licht
DRAUSSEN tollte der dunkte, letzte Wind,
spielte mit kalten Blättern.
Drinnen herrschte Verzückung voller Sonne,
ganz für sich, wie das ewige
Gefühl, das meine Seele erlangt hat
inmitten all der Wirrnis meines Fleisches .
Und niemals schwand die Sonne, rosenfarben und rein.
Licht
Buiten dolde de donkere, laatste wind
speelde met koude bladeren.
Binnen heerste extase vol zon,
helemaal voor zich, zoals het eeuwige
gevoel, dat mijn ziel gekregen heeft
tussen al de verwarring van mijn vlees.
En nooit verdween de zon, roze en zuiver.
Juan Ramon Jiménez
Tarde
Cómo, meciéndose, en las copas de oro,
Al manso viento, mi alma
Me dice, libre, que soy todo!
Avond
Hoe toch, zich wiegend in de gouden kruinen,
Bij zachte wind, mijn ziel
Mij zegt, in vrijheid, dat ik alles ben!
Juan Ramon Jiménez
NO DEJES IR UN DÍA
sin cojerle un secreto, grande o breve.
Sea tu vida alerta
descubrimiento cotidiano.
Por cada miga de pan duro
que te dé Dios, tú dale
el diamante más fresco de tu alma.
Laat geen dag verstrijken
zonder hem een groot of klein geheim te ontfutselen.
Je leven zij waakzaam,
elke dag een ontdekking.
Voor elke kruimel hard brood,
die God jou geeft, geef jij hem
de zuiverste edelsteen van je ziel.
Juan Ramon Jiménez
Het is net als met muziek. De muziek kan je overweldigen, raken tot in het diepst van je ziel. Als er geen ziel was – zou er ook niets zijn dat geraakt zou kunnen worden. Alweer een poëtisch bewijs voor het bestaan van de ziel. De taal wijst de weg, de spreekwoorden geven de duiding. Geen hersenscan of neurochirurg kan hier iets aan wijzigen – ook al is de analyse van de hersenhelften nog zo nauwkeurig. De ziel bestaat op het niveau van de poëzie zoals de muziek werkt op het niveau van het gevoel en de emotie. Vreemd toch dat wij een orgaan hebben om muziek tot ons door te laten dringen, door ons gemoed te laten bepalen door klanken buiten ons. Ook muziek levert zo een mooie metafoor, net als het licht en de liefde, voor de werkzaamheid van de ziel. Muziek en taal, klank en woord, kunnen diep in ons dringen en ons leven gaan dragen. Ook in moeilijke situaties. Getuigenissen verhalen van verschrikkelijke omstandigheden waarin mensen moesten verkeren in bijvoorbeeld de 2e Wereldoorlog. Toch droegen zij een klank mee in hun ziel, woorden in hun hart, waardoor zij niet gingen vertwijfelen. Niet iedereen, sommigen. Dat is bewijs genoeg dat het kan.
LA MúSICA!
. . . Se clava en-
medio del corazón, la rosa abierta
de las voces todas que no hablan.
El mundo grande, el mundo breve,
en donde es ¡oh azul, oh alas! –
todo lo que jamás será en nosotros,
con la nostaljia, reencontrada,
de los vuelos distantes e infinitos
que no pueden llegar, en esta vida,
a nuestra alma . . .
Luego, el mundo breve se parte – el granc
en un escalofrío nuestro, sombra
– luz – y lágrimas…
DE MUZIEK!
…Ze dringt
midden in het hart, de opgebloeide roos
van alle stemmen, die niet spreken.
De grote wereld is een kleine wereld,
waarin – o blauw, o vleugels! –
al datgene is, wat nooit in ons zal zijn,
met het teruggevonden verlangen
naar de vluchten, naar de verten, naar oneindige
vluchten, die nooit, in dit leven, komen
kunnen tot aan onze ziel…
En dan vervalt de kleine wereld – de grote –
in een koude rilling van ons, in het donker
– licht – en tranen…
Juan Ramon Jiménez
EL RECUERDO
5
EL RÍO PASA por debajo
de mi alma, socavándome.
Apenas me mantengo
en mí. No me sostiene
el cielo. Las estrellas
me enganan; no, no están
arriba, sino abajo, allá en el fondo…
¿ Soy? ¡Seré!
Seré, hecho onda
del río del recuerdo . . .
¡Contigo, agua corriente!
DE HERINNERING
De rivier stroomt onder mijn ziel
door, mij ondermijnend.
Nauwelijks ben ik nog in staat
stand te houden. De hemel
houdt me niet vast. En de sterren
houden mij voor de gek. Nee, niet daar boven
zijn ze, maar daar beneden in de diepte…
Ben ik? Ik zal zijn!
Word tot golf
in de rivier van de herinnering…
Met jouw, stromend water!
Juan Ramon Jiménez
Misschien is het wel zo met de ziel gesteld. Niet wij hebben een ziel, maar de ziel heeft ons. Wij zijn een manifestatie van de ziel die overal is. Ons lichaam is het huis waarin die alom aanwezige ziel woont. Tijdelijk. Voor een tijdje. Ze vertrekt, of trekt zich terug als ons lichaam aan het einde is gekomen. Als de dood intreedt en het lichaam berooft van zijn laatste krachten. Dood is het loslaten van de ziel van het lichaam, het eruit weg trekken, het lichaam achterlatend, stoffelijk overschot.
Als de ziel het grote geheel is en wij een deel daarvan dan maakt dat meteen duidelijk waaruit een ervaring van inzicht, verbondenheid, verlichting bestaat. Getuigen vertellen over een ervaring en gevoel van verbondenheid met alles wat hen omgeeft. Zij zijn niet meer gescheiden van, maar deel van, onderdeel van een groter geheel. Misschien schuilt hierin wel de kracht en het geheim van de religieuze ervaring. We ontdekken dat onze ziel niet de onze is maar deel van een grotere ziel, een stukje van het geheel. Een stukje dat eigenlijk helemaal niet weet dat het een stukje is.
NOCTURNO
POR DOQUIERA QUE MI ALMA
navega, O anda, o vuela, todo, todo
es suyo. ¡Qué tranquila
en todas partes, siempre;
ahora en la proa alta
que abre en dos platas el azul profundo,
bajando al fondo o ascendiendo al cielo!
¡Oh, qué serena el alma
cuando se ha apoderado,
como una reina solitaria y pura,
de su imperio infinito!
NOCTURNO
WOHIN AUCH MEINE SEELE
segelt, wandert oder fliegt, alles, alles
gehört ihr. Welche Stille
allenthalben, immer;
jetzt auf dem hohen Bug,
der das dunkle Blau in zwei Silberhälften teilt,
in die Tiefe sinkend oder in den Himmel steigend!
Oh, wie gelassen die Seele,
wenn sie- gleich einer reinen
und einsamen Königin –
ihr unendliches Reich in Besitz nimmt!
Nachtlied
Waarheen ook mijn ziel
vaart, loopt, of vliegt, alles, alles
is het hare. Welke stilte
in alle plaatsen, altijd;
nu op het hoge voorsteven,
dat het diepe blauw openbreekt in twee zilverhelften,
zinkend in de diepte of stijgend in de hemel!
O, hoe sereen de ziel,
als zij heeft bemachtigd,
als een koningin eenzaam en rein,
haar oneindig rijk!
Juan Ramon Jiménez
NOCTURNO SOÑADO
LA TIERRA lleva por la tierra;
mas tú, mar,
llevas por el cielo
¡Con qué seguridad de luz de plata y oro
nos marcan las estrellas
la ruta! -Se diría
que es la tierra el camino
del cuerpo,
que el mar es el camino
del alma -.
Sí, parece
que es el alma la sola viajera
del mar; que el cuerpo, solo,
se quedó allá en las playas,
sin ella, despidiéndola,
pesado, frío, igual que muerto.
¡Qué semejante
el viaje del mar al de la muerte,
al de la eterna vida!
Nacht – opzienbarend
De aarde voert over de aarde;
maar jij, zee,
voert door de hemel.
Met hoeveel zekerheid het licht van zilver en goud
markeren ons de sterren
de koers! – men zou kunnen zeggen
dat de aarde de weg is
van het lichaam,
en de zee is de weg
van de ziel. –
je, het schijnt,
alsof de ziel alleen reist
over de zee; en alsof het lichaam, eenzaam
op het strand achterbleef,
zonder haar, afscheid nemend,
bedrukt, koud, als dood.
hoe lijkt
de reis over de zee op de reis van de dood,
reis in het eeuwig leven!
Nocturne
Die Erde führt durch die Erde;
aber du, Meer,
führst durch den Himmel.
Mit welcher Sicherheit weisen die silbernen
und goldenen Lichter der Sterne
den Weg! – Man könnte sagen,
dass die Erde die Strasse
des Leibes ist,
dass das Meer der Weg
der Seele ist.
Ja, es scheint,
dass die Seele die einzige Reisende
des Meeres ist; dass der Körper alle in
zurückgeblieben ist dort am Ufer,
ohne sie, nachdem er Lebewohl gesagt hat,
plump, seelenlos, wie tot.
Wie sehr gleicht
die Seereise der Reise in den Tod,
in das ewige Leben!
JUAN RAMÓN JIMÉNEZ
Deutsch von Ernst Schönwiese
Kortom niet wij hebben een ziel maar de ziel heeft ons – zij draagt ons. De kunst is om ons dan ook te laten dragen. Om niet halstarrig vast te houden aan een waanbeeld dat wij de baas zijn over ons eigen leven, dat ons ego aan de teugels trekt zoals de koetsier van Plato de twee paarden moet besturen. Er zijn geen paarden, er is geen koetsier. Er is ook geen Plato. Er is slechts ziel – ziel wakker in wat ooit Plato was toen hij nog een lichaam had. Ziel wakker in ons als we streven naar wat goed voor ons is, als we de jacht openen naar geluk, als we proberen sprankjes geluk te grijpen. Soms doen we dat niet op een slimme wijze. We denken soms dat de materie het geluk herbergt, maar ook de materie is slechts verpakking.
Al is onze maatschappij een grote jacht naar geluk, het ligt toch niet in de winkels te koop. Jiménez noemt het geluk een boom, een levend organisme met takken, wortels, bloemen en vruchten. Het najagen ervan levert waarschijnlijk niet zoveel op, want dan jaag je op spoken. Als het geluk een boom is naast het raam waarvan de ziel de vruchten mag plukken, dan is het eerder een kwestie van verblijven, van zijn, van jezlef zijn en worden, van wachten en van loslaten. De ziel draagt je al, wat zou je je dan druk maken of je iets moet vinden, moet zoeken, moet dragen? Je hebt immers al alles. Je bent al alles. Je bent deel van het geheel. De ziel draagt jou. Overgave is dan wat je rest.
¡Ventura: ¿qué árbol invisible e infinito
da tu fruto, que el alma
a veces coje, pleno?
¿Cuáles de estas ideas son tus ramas
de estos sentimientos son tus flores,
de estas canciones son tus pájaros,
de estas sonrisas tus aromas?
¿Qué te alimenta tus raíces?
¿Cómo, por dónde, iqual
que este limón por mi ventana, entras
en nuestra cámara más honda
y rozas allí, dulce, el corazón?
Geluk: welke boom onzichtbaar en oneindig
Geeft jouw vruchten, die de ziel
beurtelings te pakken krijgt, vol?
Welke gedachten zijn jouw takken,
Welke gevoelens jouw bloemen,
Welke gezangen jouw vogels,
Welke glimlachen jouw geuren?
Wat voedt je wortels?
Hoe, van waar, net als
deze citroen voor mijn raam, kom je
heel diep binnen in onze kamer
en streelt daar, zacht, het hart?
Juan Ramon Jiménez
In de maand van de filosofie
John Hacking
10 april 2012