
Het lijkt allemaal zo vanzelfsprekend. Praten met elkaar en dan van mening zijn dat we communiceren en dat wij elkaar hoogstwaarschijnlijk begrijpen. Dat we dezelfde taal spreken en dat de betekenissen die wij toekennen aan begrippen en beelden overeenkomen. Maar de schijn bedriegt. We weten dat natuurlijk uit onze dagelijkse praktijk, de misverstanden, de aannames in een whatsapp bericht die opeens helemaal fout blijken te zijn. We kennen het uit de politiek als de ene partij de andere van alles voor de voeten werpt. Uit de media, de berichten worden met een bepaalde bril geschreven en gelezen. Uit de literatuur, niet elke schrijver spreekt je aan, raakt aan de dingen die jij echt belangrijk vindt. Zo zijn er tal van voorbeelden waar het mis kan gaan in de communicatie, dat je langs elkaar heen praat, elkaar niet echt begrijpt of verstaat. Vaak is het onwil, niet willen luisteren, soms is het een gebrek aan kennis, of aan geestelijke inhoud, bijvoorbeeld kunnen relativeren, je eigen standpunt durven te bevragen, niet te snel tevreden zijn met antwoorden. Allemaal dragen wij brillen, allemaal nemen we de werkelijkheid waar vanuit perspectieven. Vaak zijn het niet dezelfde brillen. Pregnant komt dit aan de orde als wij kennis maken met gedachten uit een andere taal en andere context, zoals het Chinees of het Japans. Om de gedachten van Japanse filosofen te begrijpen, ook al hebben die in het Westen gestudeerd en zijn ze vertrouwd met de Westerse filosofie en de begrippen die daar worden gehanteerd, is vaak veel moeite nodig. In een inleiding op het werk van Kitaro Nishida schrijft de inleider in een uitgebreide inleiding op zijn werk:
A western philosophical treatise must be outspoken, clear, and distinct, the analysis goes into every detail, and nothing should remain obscure. The Japanese loves the unspoken, he is content with giving subtle hints, just as in a Japanese black and white picture the white is sometimes more eloquent than the black. In the West it is different, for in a book all that is essential, is written there. Of course Westerners, too, can read between the lines, but for the Japanese it is very often the essential thing which is not said or written, and he hesitates to say what can be imagined or should be imagined. To a certain degree, he permits the reader to think for himself. The Westerner, on the other hand, wants to think for the reader. (This explains Schopenhauer’s aversion to reading). (Inleiding Kitarō Nishida)
Het schrijven en lezen van teksten waarin veel tussen de regels gelezen kan worden veronderstelt nogal wat van de lezer. Ze kent de lezer veel ruimte toe. De lezer kan en mag zijn eigen draai aan het gelezene geven. Zijn denkkracht en voorstellingsvermogen worden uitgedaagd om de tekst completer te maken. Dit voorbehoud dat niet alles moet worden vastgelegd komt naar mijns inzien meer overeen met de werkelijkheid dan met de wens alles zo goed en zo veel mogelijk vast te leggen. Dit totalitaire gedrag om alles te willen vastleggen (en zo te bepalen of sturen) zal altijd tekort schieten want het surplus aan betekenis zal er altijd zijn. De werkelijkheid zal zich nooit laten vastsnoeren in een harnas van taal hoe zeer je als filosoof ook je best doet. Veel filosofen spreken dan ook vaker over ‘sprongen’ in hun denken bij de beschrijving van onderdelen in de werkelijkheid. Kierkegard over de ‘sprong’ van het geloof, Heidegger over de ‘sprong’ om de werkelijkheid van het zijn in zijn diepste verstaans-mogelijkheid te benaderen. Als er gesprongen moet worden is er meestal een afgrond waarover gesprongen moet worden. Een afgrond die eigenlijk aangeeft dat je met je denken en je denkcapaciteit niet verder komt in het probleem dat je hebt geschetst. De confrontatie met andere filosofen vanuit China en Japan kan aanvoelen als een ‘onoverbrugbare’ kloof omdat de uitgangspunten in de beleving en uitingsvormen van de taal totaal verschillen. Wij hebben een alfabet waarmee we alles uitdrukken, zij hebben karakters, tekens, afbeeldingen:
Another factor which makes Japanese writing and thinking so different from that of the West, is the use of Chinese characters, supplemented by two Japanese syllable alphabets. The Japanese, in thinking, envisages these symbols which contain a tradition of several thousands of years. Their sight brings to the mind innumerable relations and nuances which may not be explicitly contained in the thought, but which form an emotional background. In the single symbolic character, something of the old magic of words is still alive. A translation can never reach the full significance which is represented to the Japanese mind by the sight of the Chinese character. (Inleiding Kitarō Nishida)
Om het nog ingewikkelder te maken, onze grammatica lijkt in de verste verte niet echt op een Japanse grammatica. Vanuit ons perspectief worden er een aantal tekens of karakters achter of onder elkaar geplaatst en daar moet je het mee doen. ‘Maak er maar wat van’. Je zou er moedeloos van kunnen worden maar het is ook een manier van benaderen van de werkelijkheid en van de betekenissen die in mijn ogen een diepe schoonheid uitstraalt. Zo tenminste vat ik op. Betekenis kan zo op veel manieren aan het licht treden:
In all European languages, the meaning of a word is clearly defined only through its function in the phrase, and by the context. In the Japanese language, however, the word preserves its independent meaning with little regard to context and functional position. Japanese grammar is comparatively loose and without much logical structure and adhesive power. The single character dominates in its visual form and its original meaning, enriched by Confucian, Taoist, Buddhist, and even Occidental philosophical tradition, while the grammatical texture seems comparatively insignificant. Japanese philosophy cannot be separated from the aesthetic evaluation of words. The Japanese reader sees the concept as an image. Therefore, characters written by a master are pictures, works of art, and are appreciated as such. Not only is the brush-work important, but also the character that has been chosen by the writer. A sequence of characters can have much meaning for the Japanese reader, whereas the translation seems to transmit no progression in thought. Except in a few cases of linguistic creations such as Fichte’s “Tathandlung” and Hegel’s “Aufheben”, we are not inclined to consider the choice of words a philosophical accomplishment. (Inleiding Kitarō Nishida)
Esthetica en taal, kunst en de uitdrukking van het teken in een persoonlijke stijl, François Cheng, een filosoof met wortels in het Oosten laat dit op een geheel eigen wijze zien in de gedichten die hij schrijft en die hij schildert als kalligraaf. Op een dieper niveau dan onze taal zijn we toch met elkaar verbonden ook al spreken we niet met deze woorden en dezelfde begrippen. Die gedachte komt tot uitdrukking in een Boeddhistisch concept dat al eeuwenlang wordt gebruikt:
A breathtaking Buddhist conception, called the Jewel Net of Indra, memorably captures this idea of deep interconnectedness. In the heavenly abode of the god Indra, there exists a wonderful net that stretches out infinitely in all directions. In every eye of the net, there hangs a glittering jewel. Since the net is infinite, there are an infinite number of jewels. The jewels are polished so perfectly that, if you inspect any one jewel, you discover that all the other jewels, infinite in number, are reflected in it. Moreover, each of the reflections is also reflecting all the other jewels, so the reflecting process itself contains infinite dimensions. (uit: https://www.jeremylent.com/why-am-i.html)
Het juweel reflecteert elk ander juweel en zo de hele werkelijkheid in alle facetten en in elk onderdeel, elke kant weerspiegelt weer het andere en zo het geheel. Een Droste-effect (blikje met persoon die een blikje draagt etc. n.a.v. chocolade van het merk Droste dat in blikje werd verkocht) maar dan driedimensionaal. Dit concept drukt uit dat alles met alles is verbonden en dat de opvatting dat je alleen leeft als op een eiland, als een soort monade tussen alle andere monades die niet hetzelfde zijn, niet waar is. Het is een beeld voor de kosmos, of het geestelijk universum waar we deel vanuit maken. Ook al spreken we andere talen, uiten we ons als aparte wezens, in werkelijkheid zijn we onderdeel van een groot kosmisch netwerk. We zijn dus verbonden via een (levens)energie die alles doortrekt:
This image was used by early Buddhist scholars in China to exemplify how, ultimately, our cosmos is one of infinitely repeating interrelationships. These scholars were among the first to use the term li as the principle of connectivity, which Neo-Confucian philosophers later developed into the sophisticated cosmology of li and qi. (…) We’ve seen how, oftentimes, the way in which things are connected tells us more than the things themselves—in fact, for crucial phenomena such as life, evolution, mind, consciousness, or flourishing, just like Indra’s Net, the more we inspect them, the more we find their very existence is the emergent product of their interconnections. (uit: https://www.jeremylent.com/why-am-i.html)
Er is eigelijk geen excuus om vast te blijven houden aan jouw persoonlijk standpunt en jouw persoonlijke mening / visie op de werkelijkheid alsof jij in staat zou zijn daar een objectieve en geldige kijk op te hebben die waardevol is voor de hele mensheid. Zeker niet als dat inhoudt dat je die eigen mening van een hogere orde beschouwt, of als waardevoller dan de mening en het standpunt van iemand anders: natuurlijk er zijn ethische opvattingen die het verschil maken hoe we met elkaar om moeten gaan. Leven en handelen alsof de ander er niet toe doet, leven alsof de andere tot jouw beschikking staat (als slaaf, seksobject, uitbuitingsobject) is verwerpelijk. Maar stel dat die mening bij een grote groep overheerst zoals bij de nazi’s in Duitsland (1930-1945) (en de huidige aanhangers overal ter wereld, ook in Nederland: ‘nazi-light’ (Forum voor demagogie, Partij voor intolerante vrijheid van ik alleen, JA alles draait om mij) – en stel dat velen toekijken maar niet hun kant van de zaak durven te bepleiten omdat ze bang zijn, bang voor geweld, bang ervoor om kind van de rekening te worden, opgesloten, vermoord etc. dan is het waarschijnlijk nog zo dat een mening, een standpunt dat leidt tot moordpartijen uiteindelijk in het zwaard loopt dat het zelf verkondigt. De tragiek is wel dat dat dan heel wat onschuldige slachtoffers kost. De miljoenen en miljoenen doden tijdens Wereldoorlog 2 spreken boekdelen. Hitler, Staling en Mao waren moordenaars op een ongekende schaal. Die verdienen geen greintje respect, en zeker geen heldenverering.
Een samenleving is en valt niet op te bouwen met standpunten waarin een tweedeling geschapen wordt tussen de mensen. Er komt een moment waarin de onderdrukte partij het niet meer zal pikken en op zal komen (ongeacht de prijs – want er is niks meer te verliezen) voor het eigen belang. Het is een kwestie van tijd, zo vermoed ik, dat de 4,5 miljard armen die samen minder hebben dan de 2000 rijkste miljardairs hun stem zullen laten en horen en meer dan dat. Ook het verkrachten van de geschiedenis zoals momenteel in Rusland en China gebeurt door het verleden van moordpartijen te ontkennen en enkel de focus te richten op een glorievol verleden is een weg te dode. Wie het verleden vergeet of ontkent heeft geen toekomst want die toekomst is een leugen, gebouwd op zand. De moorden uit het verleden keren dan sneller terug dan voor lief is.
Gelukkig is er de dood, de grote gelijkmaker. Al voelen we ons niet verbonden in de trant van een netwerk à la Indra, al denken we misschien dat de ‘anderen’ zo anders zijn dat je er niks mee te maken wilt hebben, in de dood zijn we allen gelijk en die dood komt voor iedereen. Je kunt je dus druk maken over verschillen, over je eigen gelijk, je eigen ‘verheven status’ die je zou moeten verdedigen, je eigen land, je bezit, je eigen afkomst, of familie, of volk, het is allemaal onzin, ‘Maya’ schijn want de dood zal je inhalen: de goeden en de kwaden. Hoeveel zou het schelen als we de energie die nu gestoken wordt in scheiding en afscheiding, in vijandschap (wat een illusie) en haat, zouden investeren in belangstelling voor elkaar, in begrip, in luisteren (ook naar de pijn) en in empathisch gedrag. Geen 2.4 % van het bruto wereldhandelsproduct in wapens investeren maar in een beter klimaat, in voedsel en in ziekenhuizen en onderwijs. Haat-dragers gaan ten onder aan hun eigen haat, innerlijk verteerd en gedoemd, een alles verterend vuur. En daarom een groot gevaar. Alleen het water van het tegendeel kan hier (meestal) uitkomst brengen. Maar dat zullen we moeten uitproberen.
John Hacking
21 januari 2022
bronnen:
Kitarō Nishida, Intelligibility and the Philosophy of Nothingness. Three Philosophical Essays, Westport 1976, (Greenwood Press Publishers), pag. 3-4
Cheng, François, Over schoonheid. Vijf meditaties, Kapellen 2008 (Uitgeverij Pelckmans Kapellen, Uitgeverij Klement Kampen)
Cheng, Francois, Poésie Chinoise. Calligraphies de Fabienne Verdier, Paris 2000 (Albin Michel)
Cheng, Francois, Vide et Plein – le langage pictural Chinois, Paris 1991 (Editions du Seuil)
https://www.jeremylent.com/why-am-i.html


