Vrijheid als toewijding – doorbreken van onze egonomie

 Afbeelding

Vrijheid als toewijding

“Is ons leven slechts een treurige gang naar het graf”? Deze vraag, die ik ontleen aan de woorden van Jacques de Visscher, zet in een gebaar ons leven op scherp: waarom leef ik en waartoe leef ik?

Het is een variant op het Heideggeriaanse “Sein zum Tode”: ons bestaan mondt uiteindelijk uit in de lichamelijke dood. Onze existentie is een zijn tot aan de dood, met de dood als laatste horizon, als we deze beschouwen vanuit onze lichamelijke existentie. Dat laatste is belangrijk want als er een ziel is, hoeft de dood niet het laatste woord te hebben en als wij christenen zijn geloven wij in de overwinning op de dood door de verrijzenis. Hiermee is dan ook meteen een hoopvolle dimensie geformuleerd die de dood zijn  ‘angel’ ontrukt.

De Visscher wijst in zijn zeer lezenswaardig essay over toewijding erop dat Heidegger een mooie formulering heeft gevonden om ons bestaan op deze aarde te karakteriseren. Het i s een vorm van vierslag, een vierdeling, vier samenhangende, elkaar bevruchtende werkwoorden of dimensies van het “bestaan als wonen op deze aarde”. Heidegger spreekt over “Geviert” (een woord waarin ook vieren, feest-vieren doorklinkt).  Dit bestaat uit vier dimensies: aarde, hemel, sterfelijks (dat wat kan sterven) en goddelijks. De Visscher beschrijft deze vierslag zo:  1. Het redden van de aarde (niet als geografisch of geologisch concept – maar de aarde die ons is gegeven en die we dienen en verbeelden in kunst / techniek  – kortom in alles zoals wij haar aantreffen en vorm geven etc. ); 2. Het ontvangen van de hemel; 3. Het verwachten van de goddelijken en 4. Het begeleiden van de stervelingen (leven met het oog op onze eindigheid, en aanvaarding daarvan).

De Visscher stelt dat het wonen – het bewonen van de aarde, met het oog op de hemel, bewust van het eindige van je leven, het lijden en het afscheid en het verwachten van de goddelijken samen een belangrijke kern vormen voor ons bestaan als toewijding. Onze menselijke vrijheid is geen autonomie die los zou staan van alles en iedereen, maar een vorm van betrokkenheid, van toegewijd zijn aan, en van gestructureerde vrijheid. Zoals wij een dak nodig hebben boven ons hoofd, want in de vrije natuur kan de vrijheid zeer onaangenaam zijn om alle kanten op te kunnen rennen, zo bewonen wij de wereld vanuit een vooropgezet concept: samen in een huis, een stad, een gemeenschap. Al zorgende voor onszelf en de anderen wonen wij, bewonen wij onze huizen, onze woonplaats. Al wonende zorgen wij en maken wij ons druk, geven wij ons over, en grijpen wij in. De Visscher zegt (ik citeer vrij): “Daarin komt het wonen tot zijn wezen – wonen als deelnemen aan de cultuur, als een behoedzaam zorg dragen, een vorm van ‘schonen’, wat ook sparen, ontzien en vrijlaten betekent. Dat is toewijding, het brengt de vervullen vrijheid ter sprake. Zij geeft een grondtoon aan van een beschikbaarheid en een dienstbaarheid die zowel onze inzet en bedrijvigheid op het oog heeft  (redden en begeleiden) als onze passiviteit (ontvangen en verwachten).”

In het wonen is de dimensie van de gastvrijheid  vooral door Emanuel Levinas benadrukt.  Zelfstandigheid en soevereiniteit en het terugbrengen van het andere naar hetzelfde worden hier bekritiseerd en begrensd. Zonder die openheid voor het andere, “worden er geen gasten uitgenodigd om brood en wijn te delen”, het is uiteindelijk de dood in de pot. Ook een kerk die dit heeft vergeten kan nauwelijks nog christelijk worden genoemd. Tot het eigene hoort bij uitstek de aandacht voor het vreemde, het andere, het niet eigene. Dat houdt de zelfverklaarde autonome vrijheid aan banden, want deze vorm van autonomie is een leugen, een verkeerde identiteit. De ander is degene die mijn identiteit gestalte geeft en mede vormt. De Visscher citeert Cornelis Verhoeven  om dit te onderstrepen: 

“… de opgave de aarde te bewonen, zich voorlopig een identiteit te geven en te laten geven. Niemand geeft die helemaal zelf en niemand woont alleen. Identiteit als gegeven op zich is absurd. Zij moet worden prijsgegeven om het wonen te leren (…) De vruchteloosheid van de poging om te wonen, zich met zijn substantie en zijn bezit op aarde te vestigen, leidt tot de ontdekking van de belangeloosheid, de feitelijke aanwezigheid, want met de niet-identiteit gegeven belangeloosheid als beginsel van een ethische wijze van bestaan te midden van lotgenoten, medeschipbreukelingen. De dialectiek tussen buiten en binnen, waardoor het huis tot stand komt, is er een tussen mij en de ander, die mijn identiteit bevestigt: de ander identificeert mij en maakt mij het wonen mogelijk. “

Zo is mijn zorg voor, mijn toewijding aan de ander en de zorg van de ander voor mij, zijn toewijding aan mij van wezensbelang voor ons bestaan als mensen op aarde. En uiteindelijk voor  allen die deze aarde bevolken, bewonen en bezitten. Vrijheid zonder toewijding is geen vrijheid maar een vorm van willekeur en roekeloosheid, een vorm van achteloosheid en onverschilligheid. Uiteindelijk is het de dood die een einde aan deze vrijheid maakt, maar wel zo dat er geen transcendentie mogelijk is. De dood is dan het absolute einde. Met het lichaam houdt dan alles op, het uitgeraasde lichaam is tot stand gebracht, vernietigd. De slachtoffers die in het proces vooraf zijn gevallen zijn te betreuren zoals de tallozen die slachtoffer werden in de zinloze oorlogen. Het is dan ontaard in een toewijding aan de dood, een toewijding aan de vernietiging, die het individu, het subject zelf niet zal overleven. Maak dan maar vooraf een einde aan je leven zonder al die tallozen mee te slepen in een zinloze dood. Want dan is ons leven een treurige gang naar het graf. Een toewijding die alleen het subject zelf dient onder het mom van autonomie is een verkapte doodsdrift, een weg naar de nacht.

Onze identiteit is een identiteit die bouwt op de ander, op zijn bevestiging en zijn steun. En wij kunen de ander steunen door ons toe te wijden. Daarmee overstijgen wij onszelf, ons naakte bestaan krijgt zin. Wij worden gedragen door datgene wat we geven en investeren. Wij worden gewijd door dat wat ons is toegedaan. Wij ontvangen het goddelijke door ons over te geven aan, ons toe te wijden aan wat groter is dan onszelf. Transcendentie binnen handbereik, vrijheid die naar de hemel reikt, vrijheid die wij vanuit de hemel ontvangen. Wij hoeven zelf slechts  de eerste stap te zetten. Mooi toch.

 

John Hacking

8 juni 2012

 

 

Citaten en verwijzingen: Jacques de Visscher, Toewijding. Voorbij autonomie en zelfbeschikking. Hommage aan Cornelis Verhoeven, Annalen van het Thijmgenootschap, Jrg. 99, nr. 4 Nijmegen 2011  (Valkhof Pers) p. 113-115

Afbeelding