Dios está azul …
Juan Ramón Jiménez
ER zijn veel gedichten waarin de kleur blauw als kleur en als ‘verschijnsel’ een prominente plaats inneemt. De (Spaanse) dichter Juan Ramon Jiménez laat de kleur blauw manifest in zijn werk terugkomen, vooral als kleur voor de hemel en daarmee in mijn (en zijn) ogen ook voor het sacrale. Ook de Duitse dichter Georg Trakl heeft veel gedichten waarin sprake is van de kleur blauw, maar Jiménez spant in mijn ogen de kroon omdat je zijn gedichten ook kunt lezen vanuit het “Vorverständnis” dat blauw ook deze sacrale lading bezit die het sinds de oudheid heeft gekregen. Een blauw dat terugkeert in de beschrijving van engelen, in de kleur van koepels in kerken, in mandorla’s, in halo’s om hoofden van goddelijke personen. Jiménez dicht:
Eres igual a ti,
Y desigual, lo mismo
Que los azules
Del cielo.
Je bent jezelf gelijk,
En toch niet gelijk, net als
De blauwe schakeringen
Van de hemel.

De hemel als referentiepunt voor je eigen identiteit, je zelfverstaan en de wijze waarop je naar jezelf kunt kijken. Een ervaring die ook gekleurd wordt door een andere manier van kijken: zowel naar je omgeving, het landschap waarin je beweegt en de persoon die je bent en die je wilt zijn. Je valt niet met en je valt wel met jezelf samen. Beiden zijn tegelijk waar. Je bent je bewust hiervan en toch ga je niet op in dit bewustzijn. Je bent niet alleen je bewustzijn, noch ben je alleen je lichaam en toch heb je een bewustzijn en heb je een lichaam. Eenzelfde ambivalentie ten aanzien van de hemel is ook te bespeuren in de ervaring van het hier en nu, de tijd van het heden, in dit gedicht:
Actualidad
¡El corazón inmenso
dentro del sol de cada día
– el árbol incendiado de los aires –
fruto total del cielo azul !
¡Hagamos grande solo la verdad presente!
Heden
Het immense hart
in de zon van elke dag
– de in vlammen staande boom van de luchten –
totale vrucht van de blauwe hemel!
Alleen de aanwezige waarheid laat ons roemen!
Juan Ramon Jiménez is een dichter die in mijn ogen via het landschap (hemel en aarde) een mystieke weg inslaat. Mystiek in de zin van een werkelijkheidsbeschrijving waarin het waarneembare bestaat uit meerdere lagen. Lagen die naar elkaar verwijzen en die elkaar betekenen. Elkaar betekenen wil zeggen: ze reageren op elkaar en reiken elkaar betekenissen aan. De lezer kan als een soort van archeoloog deze betekenissen opgraven, delven, zichtbaar maken en benoemen. Het blauw fungeert daarbij als een teken, een kenmerk, een merkteken of een associatief symbool.
¡Qué hermosa muestra eres, cielo azul del día,
a los despiertos ojos,
de lo despierto !
¡Qué ejemplo hermoso eres, cielo azul nocturno,
a los ojos dormidos,
de lo que sueña !
Welk mooi voorbeeld ben jij, blauwe hemel van de dag,
Voor de wakkere ogen,
Voor het wakker zijn!
Welke mooie gelijkenis ben jij, blauwe hemel van de nacht,
Voor de slapende ogen,
Voor het dromen!
Dag en nacht, licht en donker, het blauw speelt in beiden een rol. In beiden draagt het de werkelijkheid, in beiden betekent het de werkelijkheid voor de wakkere en de slapende ogen. Juan Ramon Jiménez werkt dit gegeven ook uit als hij spreekt over de kracht van de taal en de invloed van de muziek op de ziel. Voor hem is de ziel een realiteit, net zoals de werkelijkheid zelf die we waarnemen. We kunnen haar pas waarnemen en ons erdoor laten bepalen als er een ziel is, een ziel die openstaat en die deze ervaring verwerkt. Ook muziek drukt haar stempel op de ziel. Het volgende gedicht illustreert dit:
LA MúSICA!
. . . Se clava en-
medio del corazón, la rosa abierta
de las voces todas que no hablan.
El mundo grande, el mundo breve,
en donde es ¡oh azul, oh alas! –
todo lo que jamás será en nosotros,
con la nostaljia, reencontrada,
de los vuelos distantes e infinitos
que no pueden llegar, en esta vida,
a nuestra alma . . .
Luego, el mundo breve se parte – el granc
en un escalofrío nuestro, sombra
luz – y lágrimas…
DE MUZIEK!
…Ze dringt
midden in het hart, de opgebloeide roos
van alle stemmen, die niet spreken.
De grote wereld is een kleine wereld,
waarin – o blauw, o vleugels! –
al datgene is, wat nooit in ons zal zijn,
met het teruggevonden verlangen
naar de vluchten, naar de verten, naar oneindige
vluchten, die nooit, in dit leven, komen
kunnen tot aan onze ziel…
En dan vervalt de kleine wereld – de grote –
in een koude rilling van ons, in het donker
- licht – en tranen…

Heel bekend is zijn gedicht De allerlaatste reis, als je eenmaal gestorven zult zijn. Deze ervaring van een wereld in verval, een ziel die gaat beseffen dat de verlangens nooit (meer) zullen uitkomen, dat de vertes vertes blijven en dat de tijd op aarde voorbij is. Dat besef: een koude rilling, in het donker, raakt dit aan. Sterven is afscheid nemen en reizen, een allerlaatste keer. Maar wat gebeurt er dan met de ziel? Waar blijft de ziel? Een paar gedichten trachten daar antwoord op te geven:
Mi cuerpo se me pierde, vivo, en mi alma, iqual
‘que el rayo del sol último
en el rayo primero de la luna.
creo que puedo ver dónde termina
dueña de sí,
mi luz de oro,
y la sigo, contento, por la senda pura…
Mas, cuando creo aún que voy con ella,
Ella se me ha hecho ya plata de luz….-
Alma, ¿hasta dónde
Llegarás, muerto yo?
¿Dónde te perderás en lo que venga a ti
de dónde ?
Mijn leven ontglipt me, levend, in mijn ziel,
Zoals de laatste zonnestraal
In de eerste straal van de maan.
– ik geloof waar te nemen, waar het naar toe streeft,
heel zelfbewust
mijn gouden licht,
en ik volg het, tevreden, op het heldere pad….
Maar, terwijl ik nog geloof, het te volgen,
Is het me reeds tot zilver schijnsel geworden….-
Tot waartoe, ziel,
Zul je komen, als ik dood ben?
Waarin zul je verdwijnen, wat op je toekomt
van waar?
EL RECUERDO
EL RÍO PASA por debajo
de mi alma, socavándome.
Apenas me mantengo
en mí. No me sostiene
el cielo. Las estrellas
me enganan; no, no están
arriba, sino abajo, allá en el fondo…
¿ Soy? ¡Seré!
Seré, hecho onda
del río del recuerdo . . .
¡Contigo, agua corriente!
DE HERINNERING
De rivier stroomt onder mijn ziel
door, mij ondermijnend.
Nauwelijks ben ik nog in staat
stand te houden. De hemel
houdt me niet vast. En de sterren
houden mij voor de gek. Nee, niet daar boven
zijn ze, maar daar beneden in de diepte…
Ben ik? Ik zal zijn!
Word tot golf
in de rivier van de herinnering…
Met jouw, stromend water!
El viaje definitivo
Y yo me iré. Y se quedarán los pájaros
Cantando ;
Y se quedará mi huerto, con su verde árbol,
Y con su pozo blanco.
Todas las tardes, el cielo-será azul y plácido ;
Y tocarán, como esta tarde están tocando,
Las campanas del campanario.
Se morirán aquellos que me amaron;
Y el pueblo se hará nuevo cada año ;
Y en el rincón aquel de mi huerto florido y encalado,
Mi espíritu errará, nostáljico…
Y yo me iré; y estaré solo, sin hogar, sin árbol
Verder, sin pozo blanco,
Sin cilo azul y plácido…
Y se quedarán los pájaros cantando.
DE ALLERLAATSTE REIS.
En ik zal gaan.
En de vogels zullen blijven en zingen;
en blijven zal mijn tuin, met zijn groene boom
en zijn witte bron.
Elke avond zal de hemel blauw en vredig zijn.
en luiden zullen, net als vanavond,
de klokken van de kerktoren.
Sterven zullen zij die van mij hielden;
en het dorp wordt elk jaar weer nieuw;
en in elke hoek van mijn tuin met witte bloesems
zal mijn geest dronken van heimwee ronddwalen…
En ik zal gaan; en ik zal alleen zijn, zonder thuis,
zonder groene boom, zonder witte bron,
zonder blauwe en vredige hemel…
en de vogels zullen blijven en zingen.

De aarde blijft, groeit, en de schepselen leven totdat ze sterven. Maar de ziel blijft op de een of andere (mystieke) wijze behouden, want de ik-persoon gaat op reis. Bestemming onbekend. Dat Jiménez ervan overtuigd is dat de ziel verbonden is met het geheel van de werkelijkheid en existeert in alle werkelijkheden blijkt ook uit de volgende gedichten. Een eenheidservaring die ook bekend is vanuit het Zen-Boeddhisme en het Taoïsme.
NOCTURNO
POR DOQUIERA QUE MI ALMA
navega, O anda, o vuela, todo, todo
es suyo. ¡Qué tranquila
en todas partes, siempre;
ahora en la proa alta
que abre en dos platas el azul profundo,
bajando al fondo o ascendiendo al cielo!
¡Oh, qué serena el alma
cuando se ha apoderado,
como una reina solitaria y pura,
de su imperio infinito!
NOCTURNO
WOHIN AUCH MEINE SEELE
segelt, wandert oder fliegt, alles, alles
gehört ihr. Welche Stille
allenthalben, immer;
jetzt auf dem hohen Bug,
der das dunkle Blau in zwei Silberhälften teilt,
in die Tiefe sinkend oder in den Himmel steigend!
Oh, wie gelassen die Seele,
wenn sie- gleich einer reinen
und einsamen Königin –
ihr unendliches Reich in Besitz nimmt!
No más perderse el alma
vana semilla
insepulta y estéril –
por los secretos surcos inifinitos
de la pasada tierre
del amor… !A su cielo,
a su cielo estirado y trasparente,
donde se ve volar
en lo immenso, cantando,
el pajarillo!
Niet liggen blijven moet de ziel
slapend zaad,
onbegraven en onvruchtbaar –
in de eindeloze, donkere vorens
van de eens geploegde aarde
van de liefde … op naar de hemel,
in haar uitgestrekte, heldere hemel,
daar, waar men haar vliegen ziet
in het oneindige, zingend,
het vogeltje!
Zoals de ziel overal kan zijn en overal ervaarbaar is omdat ze met alles is verbonden, is de hemel een vingerwijzing, een teken dat wijst op die eenheid en verbondenheid. De hemel transcendeert zichzelf en betekent op een nieuwe wijze een overstijging van het aardse, het seculiere, het alledaagse. De hemel is hemels, hemelen vormen de hemel. De hemel wordt hemel en hemels.
Madrugada
El Cielo , en el olvido
de mi dormir, se había
olvidado de ser lo que es.
Abrí, de pronto,
alcé los ojos, y una gloria
tambíen abierta, una guirnalda de secretos
verders, puros, azules,
me coronó la drente despertada
El cielo no era el nombre,
sino el cielo.
Ochtend
De hemel had, in de vergetelheid
van mijn slaap, vergeten
dat te zijn, wat hij is.
Ik opende opeens
Hief de ogen op, en een heerlijkheid,
ook wijd open, een krans van geheimen
groene, pure, blauwe,
kroonde mij, mijn ontwaakt voorhoofd.
De hemel was geen naam,
maar de hemel.

God is blauw. Het goddelijke heeft de kleur blauw. Het sacrale is blauw. De mantel van Maria is blauw. Het paasfeest in de lente wordt voorafgegaan door de dood aan het kruis. Liefde, lijden en sterven, opstanding en leven klinken door in de beelden die de dichter oproept met het kruis(feest) in de morgen. En in het gedicht April keert die verbondenheid van de ziel met alles weer terug. Hemel en aarde zijn elkaar tot steun en dragen elkaar. De mens een tussenwezen dat in beiden existeert. De werkelijkheid resoneert in de ziel en de ziel wordt beschreven als de partner in een sonnet. De hemel wandelt in het blauw.
Mañana de la cruz
Dios está azul. La flauta y el tambor
anuncian ya la cruz de primavera.
ί Vivan las rosas, las rosas del amor,
entre el verdor con sol de la pradera!
Vámonos al campo por romero;
vámonos, vámonos
por romero y por amor …
Le pregunté: «¿Me dejas que te quiera?»
Me respondió, radiante de pasión:
«Cuando florezca la cruz de primavera,
yo te querré con todo el corazón.»
Vámonos al campo por romero;
vámonos, vámonos
por romera y por amor …
«Ya floreció la cruz de primavera.
ί Amor, la cruz, amor, ya floreció!»
Me respondió: «¿Tu quieres que te quiera?»
ί Y la manana de luz me traspasó!
Vámonos al campo por romero;
20 vámonos, vámonos
por romero y por amor …
Alegran flauta y tambor nuestra bandera.
La mariposa está aqui con la ilusión …
ί Mi novia es la virjen de la era
y va a quererme con todo el corazón!
Am Kreuzfest in der Früh
Gott ist jetzt blau. Die Flöte und die Trommel
verkünden schon das Kreuz im Lenz.
Es leben die Rosen, die Rosen der Liebe,
im Grün der Wiese, sonndurchglänzt.
Gehn wir über Land um Rosmarin;
gehn wir, gehn wir
um Rosmarin und Liebe …
Ich fragte sie: “Lässt du, dass ich dich liebe?«
Sie sagte mir, vor Leidenschaft erglüht:
»Wenn es dann blüht, das Kreuz des Frühlings,
will ich dich lieben, was das Herz nur gibt.«
Gehn wir über Land um Rosmarin;
gehn wir, gehn wir
um Rosmarin und Liebe …
»Es hat geblüht, das Kreuz des Frühlings.
Liebste, das Kreuz, es hat schon geblüht!«
Da sagte sie: »Willst du, dass ich dich liebe?«
Und der Morgen des Lichts hat mich durchglüht.
Gehn wir über Land um Rosmarin;
gehn wir, gehn wir
um Rosmarin und Liebe …
Unser Fähnlein ist froh um Flöte und Trommel.
Des Schmetterlings Wahn ist auch schon da …
Mein Schatz ist die Jungfrau unserer Tenne,
und wird mich lieben, was das Herz nur mag!
Deutsch von Gustav Siebenmann

Abril
El chamariz en el chopo.
– Y ¿qué más?
– El ehopo en el cielo azul.
– Y ¿qué más?
– El eielo az ui en el agua.
– Y ¿qué más?
– EI agua en la hojita nueva.
– Y ¿qué más?
– La hojita nueva en la rosa.
– Y ¿qué más?
– La rosa en mi eorazón.
– Y ¿qué más?
- ί Mi corazón en el tuyo!
April
Der Grünfink in der Erle.
Und was mehr?
Die Erle im blauen Himmel.
Und was mehr?
Der blaue Himmel im Wasser.
Und was mehr?
Das Wasser im neuen Blättlein.
Und was mehr?
Das neue Blättlein in der Rose.
Und was mehr?
Die Rose in meinem Herzen.
Und was mehr?
Mein Herz im deinigen!
Deutsch von Gustav Siebenman
Al Soneto con mi alma
Como en el ala el infinito vuelo,
cual en la flor está la esencia errante,
lo mismo que en la llama el caminante
fulgor, y en el azul el solo cielo;
como en la melodía está el consuleo,
y el frescor en el chorro, penetrante,
y la riquezo noble en el diamante,
así en mi carne está el total anhelo.
En ti, soneto, forma, esta ansia pura
copia, come en un agua remansada,
todas sus inmortales maravillas.
La claridad sin fin de su hermosura
es, cual cielo de fuente, ilimitada
en la limitación de tus orillas.
Aan het sonnet met mijn ziel
Zoals in de vleugel het oneindig glijden,
wat in de bloem kern der vergankelijkheid is,
hoe in de vlam de vonk wandelt
en in het blauw alleen de hemel,
zoals de troost in de melodie,
en de frisheid in de straal, doordringend,
en de edele rijkdom in de diamant,
zo in mijn vlees is het overheersende verlangen.
In jou, sonnet, vorm, is deze zuivere drang
zoals in stil water,
al zijn onsterfelijke wonderen.
De grenzeloze helderheid van jouw schoonheid
is, zoals de hemel van de bron, onbeperkt
in de begrenzing van jouw kusten.

De Duitse dichter Gottfried Benn spreekt over het blauwe uur. En ook de Duitse dichter Stefan Georg. Idem de dichteres Ingeborg Bachmann, vriendin van de dichter Paul Celan. Misschien is dat de reden dat Bart Verschaffel kan spreken in zijn essay Horchengehen over het uur blauw. De kracht van de kleur blauw verbindt zo vele ervaringen en gebeurtenissen.
Blaue Stunde
1 Ich trete in die dunkelblaue Stunde –
da ist der Flur, die Kette schließt sich zu
und nun im Raum ein Rot auf einem Munde
und eine Schale später Rosen – du!
Wir wissen beide, jene Worte,
die jeder oft zu anderen sprach und trug,
sind zwischen uns wie nichts und fehl am Orte:
Dies ist das Ganze und der letzte Zug.
Das Schweigende ist so weit vorgeschritten
und füllt den Raum und denkt sich selber zu
die Stunde – nichts gehofft und nichts gelitten –
mit ihrer Schale später Rosen – du.
2 Dein Haupt verfließt, ist weiß und will sich hüten,
indessen sammelt sich auf deinem Mund
die ganze Lust, der Purpur und die Blüten
aus deinem angeströmten Ahnengrund.
Du bist so weiß, man denkt, du wirst zerfallen
vor lauter Schnee, vor lauter Blütenlos,
todweiße Rosen Glied für Glied – Korallen
nur auf den Lippen, schwer und wundergroß.
Du bist so weich, du gibst von etwas Kunde,
von einem Glück aus Sinken und Gefahr
in einer blauen, dunkelblauen Stunde
und wenn sie ging, weiß keiner, ob sie war.
3 Ich frage dich, du bist doch eines andern,
was trägst du mir die späten Rosen zu?
Du sagst, die Träume gehn, die Stunden wandern,
was ist das alles: er und ich und du?
“Was sich erhebt, das will auch wieder enden,
was sich erlebt – wer weiß denn das genau,
die Kette schließt, man schweigt in diesen Wänden
und dort die Weite, hoch und dunkelblau.”
Gottfried Benn
https://www.deutschelyrik.de/blaue-stunde.html
Blaue Stunde
An Reinhold und Sabine Lepsius
Sieh diese blaue stunde
Entschweben hinterm gartenzelt!
Sie brachte frohe funde
Für bleiche schwestern ein entgelt.
Erregt und gross und heiter
So eilt sie mit den wolken — sieh!
Ein opfer loher scheiter.
Sie sagt verglüht was sie verlieh.
Dass sie so schnell nicht zögen
So sinnen wir · nur ihr geweiht —
Spannt auch schon seine bögen
Ein dunkel reicher lustbarkeit.
Wie eine tiefe weise
Die uns gejubelt und gestöhnt
In neuem paradeise
Noch lockt und rührt wenn schon vertönt.
Stefan George (1868-1933)
Uit: Der teppich des lebens und die lieder von traum und tod mit enem vorspiel (1899)
Die blaue Stunde
Der alte Mann sagt : mein Engel, wie du willst,
wenn du nur den offenen Abend stillst
und an meinem Arm eine Weile gehst,
den Wahlspruch verlorener Linden verstehst,
die Lampen, gedunsen, betreten im Blau,
letzte Gesichter! Nur deins glänzt genau.
Tot die Bücher, entspannt die Pole der Welt,
was die dunkle Flut noch zusammenhält,
die Spange in deinem Haar scheidet aus.
Ohne Aufenthalt Windzug in meinem Haus.
Mondpfiff – dann auf freier Strecke der Sprung,
die Liebe geschleift von Erinnerung.
Der junge Mann fragt: und wirst du auch immer?
Schwör’s bei den Schatten in meinem Zimmer,
und ist der Lindenspruch dunkel und wahr,
sag ihn her mit Blüten und öffne dein Haar,
und den Puls der Nacht, die verströmen will!
Dann ein Mondsignal, und der Wind steht still.
Gesellig die Lampen im blauen Licht,
bis der Raum mit der vagen Stunde bricht,
unter sanften Bissen dein Mund einkehrt
bei meinem Mund, bis dich Schmerz belehrt:
lebendig das Wort, das die Welt gewinnt,
ausspielt und verliert, und Liebe beginnt.
Das Mädchen schweigt bis die Spindel sich dreht.
Sterntaler fällt. Die Zeit der Rosen vergeht:
ihr Herren, gebt mir das Schwert in die Hand,
und Jeanne d’Arc rettet das Vaterland.
Leute wir bringen das Schiff durch’s Eis,
ich halte den Kurs, den keiner mehr weiß.
Kaufe Anemonen! Drei Wünsche das Bund,
die schließen vorm Hauch eines Wunsches den Mund.
Vom hohen Trapez im Zirkuszelt
spring ich durch den Feuerreifen der Welt,
ich gebe mich in die Hand meines Herrn,
und er schickt mir gnädig den Abendstern.
Ingeborg Bachmann
“Wat is het Uur blauw? Het is, zoals bekend, de dageraad: een kleur, een stilte, een begin waarop men moet wachten, de wereld van de dieren die men roerloos, vanuit de schuilhut, moet bespieden mensen worden te laat wakker, wanneer het reeds licht geworden is en het goddelijke zich, met de woorden van Valéry, dans les affaires en in de zogenaamde, ‘dagelijkse realiteit’ verborgen heeft. Maar het Uur blauw is vooral een houding: een zwijgen dat het luisteren voorbereidt, spanning en oplettendheid, eenzame concentratie, voorzichtigheid.
Men kan de stilte breken. Ze is breekbaar als van glas. Voor Fabre is de blauwe kant van zijn kunst een werk, een zuiverheid, een begin dat aan de wereld, de acteurs, het gepraat, het geld en alle andere waarheden van de dag voorafgaat. De wereld komt te laat, komt nà het zwijgen, nà de kunst die, in het soort schoonheid waar Fabre voor kiest, op een kunstmatige wijze iets van dat zware zwijgen kan bewaren en, met eenvoudige middelen, de dag laat omkijken naar de ochtend.”
uit: Bart Verschaffel: Horchengehen – uit: Figuren/Essays, Amsterdam 1995

Het blauw van de hemel geeft houvast. Meer dan de aarde waarop je voeten rusten. Het blauw omgeeft je. Het blauw draagt je. Waarom? Omdat het blauw je hoop geeft. De aarde heeft niet het laatste woord. Het woord van de aarde is de kus van de dood. Een kus zonder antwoord. Weergaloos en definitief. De aarde roept de aarde tot zichzelf terug: stof tot stof, aarde tot aarde…de dood is slechts de heraut. De avond is blauw net als de ochtend. Blauw dat ons omgeeft zoals de Duitse dichters Oskar Loerke en Albin Zollinger dat laten zien, maar ook de Franse dichter Stéphane Mallarmé:
Blauer Abend in Berlin
1. Der Himmel fließt in steinernen Kanälen
2. Denn zu Kanälen steilrecht ausgehauen
3. Sind alle Straßen, voll vom Himmelblauen.
4. Und Kuppeln gleichen Bojen, Schlote Pfählen
5. Im Wasser. Schwarze Essendämpfe schwelen
6. Und sind wie Wasserpflanzen anzuschauen.
7. Die Leben, die sich ganz im Grunde stauen,
8. Beginnen sacht vom Himmel zu erzählen,
9. Gemengt, entwirrt nach blauen Melodien.
10. Wie eines Wassers Bodensatz und Tand
11. Regt sie des Wassers Wille und Verstand
12. Im Dünen, Kommen, Gehen, Gleiten, Ziehen.
13. Die Menschen sind wie grober bunter Sand
14. Im linden Spiel der großen Wellenhand.
Oskar Loerke
Ode an die Himmelsbläue
Wenn nichts wäre: in dir ist alles,
Herrlichkeit der gespannten Leere, weite Gelassenheit
Blühenden Blau’s, o du Ozean
Der uns bewegt
Mit den mildesten Wassern,
Dünungen himmlischer Horizonte
Von Jenseits,
In dir ist alles:
Die Erde mit Sand,
Die Erde mit Salz in den Meeren, mit Wald
Verlassener Kontinente, mit Licht
Überwachsener Tempelstädte, mittäglichem Glas
Von Glast der Gewölke,
In dir ist alles, Bläue: Von Sicheln
Und Lanzen blitzt Grund,
Die Stille, das Ährenfeld
von verborgener Schlacht, und Mond
Geisterhaft über Masten, Mongolengaleeren
Schaukeln herauf -denn in dir ist alles:
Toledo am Berge, der Fluss
Und Sonnerauch langer Strassen,
Stäubend vom Hufe der Esel im Knarren der Karren.
Glühn der Tomaten,
Marmorgebirge und Meißel der Meister,
Die Stadt aus Domen, Visionen in Wolken –
In dir ist alles.
In dir ist der Menschheit
Lange Wanderung aus dem Morgen
Herauf über Meilensteine, Pyramiden
Mir Thronen und Baldachinen
Im Winde der Wedel
In langer Gefolgschaft,
Spalieren der Sklaven,
Ewig Blau
Es ist Traum
Deiner sinnenden Tiefe,
Das Glimmen im Augenstern
Deiner Versunkenheit
Alles.
Von jenseits
Funkelt der obere Tag herab
Ins Gewässer voll Tang
Unsrer Sichtbarkeit,
Unserer Dämmerung im Bewusstsein –
Bläue, in dir ist
Morgenland Gottes,
Höherer Libanon, den die Seele
Sieht,
Heimat der Edlen, Ausblick in lichteres
Mesopotamien,
Silbernd in Strömen
Endloser Herkunft –
In dir ist alles,
Kristallne Zisterne,
Klingend von Quellen
Azurner Gewässer.
Unser Krüge
Trinken von dir –
Nähre uns, breiter Nil
Mit der Erde aus Äthiopien
Oben,
Oben in der Entrückung
Traumsingender Wasserfälle.
In dir, wenn nichts wäre,
Ist alles, ruhender Born und Bläue.
Albin Zollinger
(A. Zollinger , Gedichte, Zürich 1962, 233-235) geciteerd in M.A. Haas, Mystik als Aussage (Suhrkamp 2007) p 226-228
Ode aan het hemelblauw
Als er niets zou zijn: in jou is alles,
Glorie van de uitgespannen leegte, wijde gelatenheid
Bloeiend blauw, o jij oceaan
Die ons raakt
Met de mildste wateren,
Zwelling van hemelse horizonten
Van gene zijde
In jou is alles:
De aarde met zand
De aarde met zout in de oceanen, met bos
Verlaten continenten, met licht
Overwoekerde tempelsteden, middagglas
Van het lichten van de wolken,
In jou is alles, blauwheid: van sikkels
En lansen flitst grond,
De stilte, het arenveld
van verborgen strijd, en maan
Spookachtig over masten, Mongoolse galeien
Zwaaien omhoog – want in jou is alles:
Toledo op de bergen, de rivier
En zonnerook van lange straten,
Stoffend van hoeven van de ezels in het gekraak van de karren.
Gloeien van tomaten,
Marmeren bergen en beitels van de meesters,
De stad uit domkerken, visioenen in wolken –
In jou is alles.
In jou is de mensheid
een lange wandeling uit de morgen
Omhoog over mijlpalen, piramides
Boven mij tronen en baldakijnen
In de wind van de waaiers
in lange rijen
doorgang tussen slaven,
Eeuwig blauw
Het is droom
Je bezinnende diepte,
De gloed in de oogster
Je bezonkenheid
Alles.
Van gene zijde
Glinstert de hogere dag naar beneden
In het water vol zeewier
Onze zichtbaarheid,
Onze dageraad bewust –
Blauw, is jou is
Morgenland van God,
Hoge Libanon, want de ziel
ziet
Huis van de nobele, uitzicht op het lichtere
Mesopotamië,
Zilver in stromen
Eindeloze oorsprong –
In jou is alles,
Kristallijne cisterne,
klinkend van bronnen
Azuurblauwe wateren.
Onze kruiken
Drinken van jou –
Voed ons, brede Nijl
Met de aarde uit Ethiopië
Boven
Boven in de vervoering
Droom zingende watervallen.
In jou, als er niets zou zijn
Is alles, rustende bron en blauw.
vertaling John Hacking
L’Azur
De l’éternel azur la sereine ironie
Accable, belle indolemment comme les fleurs
Le poète impuissant qui maudit son génie
A travers un désert stérile de Douleurs.
Fuyant, les yeux fermés, je le sens qui regarde
Avec l’intensité d’un remords atterrant,
Mon âme vide, Où fuir?
Et quelle nuit hagarde
Jeter, lambeaux, jeter sur ce mépris navrant?
Brouillards, montez! versez vos cendres monotones
Avec de longs haillons de brume dans les cieux
Que noiera le marais livide des automnes
Et bâtissez un grand plafond silencieux!
Et toi, sors des étangs léthéens et ramasse
En t’en venant la vase et les pâles roseaux
Cher Ennui, pour boucher d’une main jamais lasse
Les grands trous bleus que font méchamment les oiseaux.
Encor! que sans répit les tristes cheminées
Fument, et que de suie une errante prison
Eteigne dans l’horreur de ses noires traînées
Le soleil se mourant jaunâtre à l’horizon!
– Le Ciel est mort. – Vers toi, j’accours! donne, ô matière
L’oubli de l’Idéal cruel et du Péché
A ce martyr qui vient partager la litière
Où le bétail heureux des hommes est couché.
Car j’y veux, puisque enfin ma cervelle vidée
Comme le pot de fard gisant au pied d’un mur
N’a plus l’art d’attifer la sanglotante idée
Lugubrement bâiller vers un trépas obscur…
En vain! L’Azur triomphe, et je l’entends qui chante
Dans les cloches. Mon âme, il se fait voix pour plus
Nous faire peur avec sa victoire méchante,
Et du métal vivant sort en bleus angelus!
Il roule par la brume, ancien et traverse
Ta native agonie ainsi qu’un glaive sûr
Où fuir dans la révolte inutile et perverse?
Je suis hanté. L’Azur! L’Azur! L’Azur! I’Azur!
Stéphane Mallarmé
The Azure
The everlasting Azure’s tranquil irony
Depresses, like the flowers indolently fair,
The powerless poet who damns his superiority
Across a sterile wilderness of aching Despair.
In flight, with eyes shut fast, I feel it scrutinize
With all the vehemence of some destructive remorse,
My empty soul. Where can I flee? What haggard night
Fling over, tatters, fling on his distressing scorn?
Oh fogs, arise! Pour your momentous ashes down
In long-drawn rags of dust across the skies unreeling
To darkly drench the livid swarm of autumn days,
And fabricate of them a great and silent ceiling!
And you, emerge from Lethean pools and gather in
While rising through them, freight of mud and pallid reeds,
Sweet Boredom, to block up with a never weary hand
The great blue holes the birds maliciously have made …
Still more! Unceasing let the dismal chimney-flues
Exude their smoke, and let the soot’s nomadic prison
Extinguish in the horror of its blackened queues
The sun now fading yellow away on the horizon!
–The Sky is dead. –To you I run, Oh matter! Bestow
Forgetfulness of Sin and of the cruel Ideal
Upon this martyr who comes to share the stable straw
On which the happy human herd lies down to sleep.
For there I long, because at last my mind, drained
As is a rouge-pot lying on a closet-shelf,
No longer has the art of decking tearful plaints,
To yawn lugubrious toward a humble death …
But vainly! The Azure triumphs and I hear it sing
In bells. Dear Soul, it turns into a voice the more
To fright us by its winged victory, and springs
Blue Angelus, out of the living metal core.
It travels ancient through the fog, and penetrates
Like an unerring blade your native agony;
Where flee in my revolt so useless and depraved?
For I am haunted! The Sky! The Sky! The Sky! The Sky!
Stéphane Mallarmé, “The Azure” (“L’Azur,” 1864)
translated by Hubert Creekmore

Alois Haas heeft een studie geschreven waarin christelijke mystiek centraal staat en waarin hij zich concentreert op de taal. Na een systematisch deel waarin hij uitlegt hoe je naar mystiek kunt kijken en wat mystiek is in het christendom en het Zen-Boeddhisme beschrijft hij een aantal historische figuren. Maar allereerst onderzoekt hij de kleur blauw omdat deze zo kenmerkend geworden is voor mystieke ervaringen. Hij schrijft en ik citeer:
Die blaue Farbe, die in ihrer Relevanz für die Vision (des menschlichen Selbst oder gar Gottes) aufgewiesen werden soll, ist im Grunde nichts anderes als das Sichtbar-Werden und ein erster Ausfluss von Licht. Insofern steht Blau für Licht, genauer: für das Licht des Himmels (oder des Meeres), dem als einer göttlichen Selbsteröffnung – man denke an die göttlichen „Energien“ der byzantinischen Kirche! – oft eine grundlegend-anfängliche oder eschatologische Qualität zukommt.
Maar hij verwijst ook naar de joodse gebruiken gebaseerd op teksten uit Tenach waar de gelovige zich kleedt met een gebedsmantel en waar het blauw ook verwijst naar de openbaringservaringen op de Sinaï:
Die Anweisung zum Tragen dieser Schaufaden (»zizith«) oder Quasten an den Kleidern der Israeliten soll ihnen die göttlichen Gebote in Erinnerung rufen: Das Techeleth (= Schwarz-, Purpur-, Hyazinth- oder Himmelblau) wird so zum Signal göttlicher Präsenz, deren saphirsteinfarbene Bildlosigkeit in der Sinai Offenbarung und in der Ezechielvision genügend vorgeprägt ist. In der jüdischen Überlieferung und Mystik kommt von daher dem Blau eine gewichtige Rolle zu, insbesondere in visionären Zusammenhängen.
Für das Mittelalter aber war und blieb natürlich – im Blick auf die genannten Bibelstellen – das Blau des Saphirs die entscheidende Proprietät, an der die bibelorientierte Edelsteinallegorese ansetzen konnte.
A.M. Haas – Mystik als Aussage 2007 (Suhrkamp) p. 215-251 VISION IN BLAU. Zur Archäologie und Mystik einer Farbe

De dichter Paul Celan verbindt dit bijbelse blauw met de geschiedenis van zijn eigen generatie en in zijn gedichten krijgt dit blauw een andere dimensie die doordrenkt is van lijden en het niets. Ook bij de dichter Georg Trakl hangt blauw samen met de dood en met vergankelijkheid.
Mandorla
In der Mandel – was steht in der Mandel?
Das Nichts.
Es steht das Nichts in der Mandel.
Da steht es und steht.
Im Nichts – wer steht da? Der König.
Da steht der König, der König.
Da steht er und steht.
Judenlocke, wirst nicht grau.
Und dein Aug – wohin steht dein Auge?
Dein Aug steht der Mandel entgegen.
Dein Aug, dem Nichts stehts entgegen.
Es steht zum König.
So steht es und steht.
Menschenlocke, wirst nicht grau.
Leere Mandel, königsblau.
Paul Celan
VERKLÄRUNG
Wenn es Abend wird,
Verläßt dich leise ein blaues Antlitz.
Ein kleiner Vogel singt im Tamarindenbaum.
Ein sanfter Mönch
Faltet die erstorbenen Hände.
Ein weißer Engel sucht Marien heim.
Ein nächtiger Kranz
Von Veilchen, Korn und purpurnen Trauben
Ist das Jahr des Schauenden.
Zu deinen Füßen
Öffnen sich die Gräber der Toten,
Wenn du die Stirne in die silbernen Hände legst.
Stille wohnt
An deinem Mund der herbstliche Mond,
Trunken von Mohnsaft dunkler Gesang;
Blaue Blume,
Die leise tönt in vergilbtem Gestein.
Georg Trakl
IM DUNKEL
Es schweigt die Seele den blauen Frühling.
Unter feuchtem Abendgezweig
Sank in Schauern die Stirne den Liebenden.
O das grünende Kreuz. In dunklem Gespräch
Erkannten sich Mann und Weib.
An kahler Mauer
Wandelt mit seinen Gestirnen der Einsame.
Über die mondbeglänzten Wege des Walds
Sank die Wildnis
Vergessener Jagden; Blick der Bläue
Aus verfallenen Felsen bricht.
Georg Trakl
Er is waarschijnlijk geen andere kleur die zoveel emotie en zoveel beleving oproept. Hoe veelzijdig naar blauw gekeken kan worden laat ook deze site zien:
http://www.blau-so-blau.de/poesie.html#poesie
Tenslotte geeft de dichter Jiménez een goede raad, een soort memento mori in dichtvorm:
NO DEJES IR UN DÍA
sin cojerle un secreto, grande o breve.
Sea tu vida alerta
descubrimiento cotidiano.
Por cada miga de pan duro
que te dé Dios, tú dale
el diamante más fresco de tu alma.
Juan Ramon Jiménez
Laat geen dag verstrijken
zonder hem een groot of klein geheim te ontfutselen.
Je leven zij waakzaam,
elke dag een ontdekking.
Voor elke kruimel hard brood,
die God jou geeft, geef jij hem
de zuiverste edelsteen van je ziel.

John Hacking
1 maart 2020