verticaal tegenover horizontaal en omgekeerd

Afbeelding

(Nieuwe) horizonten vanuit het horizontale

  • Het is niet uitsluitend in de slaap dat we van de drukke activiteiten herstellen, ook in het rustgevende dagdromen en mijmeren komen we tot inkeer en rust.

Er is een dromen als mijmeren dat ons de gelegenheid geeft langer bij de dingen halt houden, te overwegen wat nu ter zake is of, gewoon, te verwijlen in “een wijze van waarnemen die niet in functie staat van enige drang tot ingrijpen of enig gevoel van verantwoordelijkheid ten opzichte van hetgeen waargenomen wordt”

  • We zeggen soms ‘stilstaan’, maar voor die stilte, voor dat oponthoud hoeven we in de fysieke betekenis van het woord niet op beide voeten te blijven staan, ook niet perse te gaan liggen. Van belang is dat we in geest en gemoed de activistische houding (de verticaliteit) kunnen opschorten om bij de omgeving te mijmeren (de pathische horizontaliteit).

We beseffen dit tijdens die ‘nutteloze’ wandelingen die geen kilometervretende prestaties zijn om onze lichamelijke conditie berekend en meetbaar op peil te houden, ook tijdens die uren dat we ons de tijd gunnen om ons na de maaltijd loom te voelen, en om tijdens een siësta op de bank te liggen dommelen zonder echt te slapen of op een stadsterras bij een frisse chardonnay naar de mensen te kijken.

  • En waarom maken we geen beter gebruik van ons bed? In bed kruipen we toch niet alleen maar om erin te slapen, om er te gehoorzamen aan de nacht, om te zwichten “voor de goddelijke macht van de duisternis”. We kunnen er ons  – overdag –  in verschuilen,zoals kinderen dat onder het bed doen. Daarvoor hoeven we niet angstig of depressief te zijn. Afgezien van het feit dat het bed die ideale plek is om er  niet alleen in momenten van slapeloosheid – ongestoord te lezen, kunnen we erin wegdromen om er het ontplooide van de drukke werkdag weer tot zijn plooien te laten komen, en dit tot we voelen dat onze oogleden loodzwaar worden en we zullen inslapen.

Tijdens onze verticale waakzame tijd lopen we kleine kneuzingen op, vermoeien we ons of werken we hardnekkig door tot we niet meer weten waar ons hoofd staat en we niet meer durven twijfelen aan wat we als gemakkelijke vanzelfsprekendheden aannemen.

  • In bed relativeren we onze zelfstandigheid. Dat lukt ons niet zo maar. Er is immers een drift om door te zetten waardoor we niet bereid zijn onszelf enige vermoeidheid te gunnen. Soms hebben we een of ander ‘ziek zijn’ nodig om te beseffen dat onze zelfstandigheid ons parten speelt, ons bedriegt en ons een dure tol doet betalen. Het gaat dan niet zozeer om een of andere kleine fysieke kwaal die ons enig ongemak bezorgt waarvoor we een arts roepen die ons dringend – technisch – moet genezen. Het gaat veeleer om onze blinde vlek,waartegen geen enkele biopolitiek iets vermag. In deze voor meditatie ontvankelijke sfeer ontdekken we – misschien – wat er aan de hand is.

In bed gebeurt nog iets meer. Vrij van onmiddellijke praktische taken kunnen we er, zoals op een bank of in een sofa voor de open haard, ook mijmeren “dat niet tot doel heeft bepaalde conclusies te bereiken, maar alleen beoogt de verloren intimiteit met de dingen te herstellen”.

Het kan helen en ons ontvankelijk houden voor wat ons overkomt. Voor het mijmeren is er enige luciditeit en rust nodig. Zulke stille momenten zijn ook aanwezig in die mijmering waarin we vrij kunnen associëren, de dingen in hun relativiteit (in hun weefsel van relaties) ontdekken. Zo’n mijmering verruimt ons besef van en onze betrokkenheid op de dingen; zij kan het kleine met het grote verbinden.

  • Kan het bed waarin we ons terugtrekken de plaats zijn waar we piekeren en onze onrust koesteren, ongestoord herinneringen oproepen en ons verdriet verwerken, het is ook de plaats van de introspectie, van het bezinnende denken en het overwegen met zichzelf, ook van het bidden.

De horizontale houding is nu niet uitsluitend de positie voor de slaap om voor de daaropvolgende ochtend opnieuw ‘jong, fris en krachtig’ de problemen van de nieuwe dag aan te kunnen. Horizontaliteit vooronderstelt ook dat we oog hebben voor wat zich rondom ons afspeelt en dat er een horizon is die aan onze omgeving grenzen stelt. Op zich is dat al een bron van verwondering en een uitnodiging tot beschouwelijkheid waarin we bijvoorbeeld overwegen waar we aan toe zijn. Daarom kunnen we hier spreken van een hogere vorm van mentale waakzaamheid, van een levende aandacht. We kijken en luisteren met het innerlijke of tweede oog en oor naar wat we in ons bestaan als werkelijkheid ervaren en waarvoor we ons dankbaar gestemd weten. Voor dit beschouwen gebruiken we ook ‘contemplatie’, dit passieve denken dat zich openstelt” voor het geschenk, voor het inzicht, dat geen product is van een denkend presenteren, en voor de werkelijkheid die anders is dan verwacht kan worden”.

  • De contemplatie ontkent onze zelfstandigheid niet, integendeel. Hoewel wij haar niet als het einddoel van onze beschouwelijkheid, van onze dromerijen en mijmeringen opvatten, schakelen we haar ook niet uit. We onderkennen eerder haar bezieling dan haar gedrevenheid. We zien haar, ontegensprekelijk aanwezig in de luciditeit van ons denken, in dienst van iets dat zij niet zelf produceert, met name ontvankelijkheid voor invallen, voor inzichten, verbonden met de verwondering en het kunnen verwijlen.

We vooronderstellen of ontdekken die ontvankelijkheid in onze dromerijen en mijmeringen die we helemaal niet kunnen berekenen of programmeren. De contemplatie past in de bereidheid om tot ons te laten komen wat we zelf niet beslissen, construeren of uitlokken. In dit oponthoud van de activistische bedrijvigheid ontvouwt zich een openheid die ons toelaat te kunnen wachten wat naar ons toekomt.

Uit:

Jacques de Visscher, Toewijding. Voorbij autonomie en zelfbeschikking. Hommage aan Cornelis Verhoeven, Annalen van het Thijmgenootschap, Jrg. 99, nr. 4 Nijmegen 2011  (Valkhof Pers) p. 78e.v.