God in de Leegte (1) opzet – inleiding

INHOUD

Voorwoord

Inzet en opzet

1. God ontmoeten in leegte

Een eerste verkenning

  • 1.1 Persoonlijke ervaringen en betekenisgeving via taal
  • 1.2 God in de leegte en God als leegte
  • 1.3 Kabbalistische leegte en schepping
  • 1.4 God in de ontmoeting van de openbaring
  • 1.5 God als toekomst, het toekomende

2. De leegte in en van het zelf

  • 2.1 Zelf-bevestiging als effect van de ontmoeting met de dood
  • 2.2 Leegte in het zelf
  • 2.3 Leegte als angst
  • 2.4 Leegte van het zelf
  • 2.5 Niets meer te wensen, gruwelijke leegte

3. De leegte in en van de wereld

  • 3.1 De wereld werpt ons terug op onszelf
  • 3.2 Leegte in de wereld
  • 3.3 Leegte als niets in ruimte en tijd
  • 3.4 Leegte van de wereld
  • 3.5 Leegte als nihilum

4. God en leegte

Een tweede verkenning

  • 4.1 Vooraf aan God
  • 4.2 God wel en niet in het Zijn (1)
  • 4.3 God wel en niet in het Zijn (2)
  • 4.4 Ruimte en tijd van de mens en van God
    • 4.4.1 De Oneindige aan gene zijde van het zijn
    • 4.4.2 Het Oneindige als kracht in mij
  • 4.5 Een God in en van de leegte
    • 4.5.1 Landschap van de ziel
    • 4.5.2 Leegte van het landschap
    • 4.5.3 God, gestalte van een dode God
    • 4.5.4 Abgeschiedenheit
    • 4.5.5 God als wereld
  • 4.6 Een God voor ons
  • 4.7 Sporen van God

5. Epilogos

  • 5.1 Sneeuw
  • 5.2 Bergen
  • 5.3 Horizon

Literatuur – Abstract – Noten

“Oog in oog met het niets merken we namelijk dat we niet alleen ‘iets’ werkelijks zijn, maar dat we scheppende wezens zijn die uit het niets iets te voorschijn kunnen laten komen. Beslissend is dat de mens zichzelf kan ervaren als de plaats waar uit niets iets en uit iets niets voortkomt.”

uit: R. Safranski, Heidegger en zijn tijd[1]

Wir können das Wort ‘Gott’ nicht reinwaschen,

und wir können es nicht ganz machen;

aber wir können es, befleckt und zerfetzt wie es ist,

vom Boden erheben und aufrichten.

Martin Buber[2]

Voorwoord

Leegte en niets zijn niet hetzelfde. Leegte verwijst, een niets kan worden aangeduid als vorm van leegte en omgekeerd, maar waar spreken we dan over? In deze verkenningen onderzoek ik leegte in relatie met God, met goddelijke aanwezigheid, dat wil zeggen, geduide aanwezigheid en afwezigheid. Geduid wil op zijn beurt weer zeggen dat het onderdeel is van een semiose, een proces van betekenisgeving. In dit proces wordt een al cirkelend rond de leegte en rond de duidingen van die leegte een verkenningstocht gemaakt in de hoop dat er iets te zeggen valt over de relatie God en leegte, leegte en God. Dat is geen makkelijke weg om te gaan want leegte en God laten beiden eigenlijk geen invulling toe, tenminste als die invulling de pretentie heeft om waarheid boven te halen die onomstotelijk vast staat. God blijft zich onttrekken aan ons proces van betekenisgeving. Invulling verwarren met wie en wat God is wijst op blasfemie, afgodendienst, want dan maak je eigen betekenissen tot God. Hetzelfde kan worden opgemerkt voor de leegte, hoewel die in tegenstelling tot God aanwijsbaar is, zoals een beker die water bevat en die dat alleen kan bevatten als hij vooraf leeg is. De lege pagina is de voorwaarde voor de zwarte letters die de woorden vormen en een zekere leegte tussen de letters is voorwaarde voor de leesbaarheid van die woorden. Hier is de leegte concreet. Maar hoe zit het met God? Hoe concreet kan God worden in relatie met de leegte of misschien wel het ‘Niets’? Niets met hoofdletter en zonder hoofdletter, is er een metafysisch verschil, een duiding die het niets met kleine letter afzet tegenover het Niets met hoofdletter? Waarover spreken we dan?

Waarom zouden we God in verband met leegte, met niets, met het Niets moeten brengen? Wat is dan de winst? Wat levert ons dit op? In voorafgaande jaren heb ik onderzocht hoe het sacrale en goddelijke bij sommige kunstenaars ter sprake kwam in het geschilderde landschap. Dat leidde tot een tweede onderzoek waarin verkend werd waarom het lichaam in de filosofie weinig aandacht heeft gekregen en waartoe dit heeft geleid, ook met het oog op een God in het lichaam, of een lichamelijke God. Zelfbeeld en wereldbeeld stonden centraal. Dit leidde weer tot een volgende studie die de plaats van God in de kosmos tegen het licht hield, geïnspireerd op mystieke en poëtische teksten. Tenslotte is dit vierde deel een voortzetting die God en de betekenis van God, wereld en zelf (van de mens) bekijkt tegen de achtergrond van de leegte.

Vragen worden gesteld, zonder de pretentie van (afdoende) antwoorden, gedachten-lijnen worden uitgezet zonder garantie aan te komen bij een doel. Het plezier in het samen-lezen van auteurs die zich op dit raakvlak bevinden, de weergave hiervan, de reflectie hierop, maken deze onderneming persoonlijk de moeite waard. Hier komen een aantal thema’s bij elkaar die mij al een leven lang bezighouden, ook in de vorm van poëzie. Misschien ook inspirerend voor de lezer die hiervan kennis neemt.

Veel citaten van andere auteurs vormen (ook in het notenapparaat) een vast onderdeel van de tekst, zonder dat elk citaat wordt toegelicht. We staan altijd op de schouders van anderen en vertellen zo ons eigen verhaal. Ook vaak in het Duits. Ik ga er voor het gemak vanuit dat de lezer deze taal machtig is, anders zou ik alles in het Nederlands moeten vertalen. Meertaligheid, (taal)grenzen overschrijden, taalculturen delen, het kan alleen maar bijdragen aan een brede en open blik. Ik gun de lezer het delen in dit persoonlijk avontuur dat ik hiermee onderneem.

ORIGEN

La luz es demasiado grande

para mi infancia.

Pero ¿quién me dará la respuesta jamás usada?

Alguna palabra que me ampare del viento,

alguna verdad pequeña en que sentarme

y desde la cual vivirme,

alguna frase solamente mía

que yo abrace cada noche,

en la que me reconozca,

en la que me exista.

Pero no. Mi infancia

sólo comprende al viento feroz

que me aventó al frío

cuando campanas muertas

me anunciaron.

Sólo una melodía vieja,

algo con niños de oro, con alas de piel verde,

caliente, sabio como el mar,

que tirita desde mi sangre,

que renueva mi cansancio de otras edades.

Sólo la decisión de ser dios hasta en el llanto.

Alejandra Pizarnik[3]

URSPRUNG

Das Licht ist zu gross

für meine Kindheit.

Doch wer gibt mir die nie verwendete Antwort?

Irgendein Wort, das mich vor dem Wind beschützt,

irgendeine kleine Wahrheit, auf die ich mich setzen

und von der aus ich mich erleben kann,

irgendeinen Satz, der nur mein ist,

den ich jede Nacht umarme,

in dem ich mich wiedererkenne,

in dem ich für mich existiere.

Aber nein. Meine Kindheit

versteht nur den grausamen Wind,

der mich in die Kälte wehte,

als tote Glockentürme

mich ankündigten.

Nur eine alte Melodie,

etwas mit Goldkindern, mit grünhäutigen Flügeln,

warm, weise wie das Meer,

das von meinem Blut her fröstelt,

das meine Müdigkeit aus anderen Zeitaltern erneuert.

Nur die Entscheidung, Gott zu sein, bis in die Trauer.

Vertaling: Juana und Tobias Burghardt

Inzet en opzet

Schrijvend ontdekken, al schrijvend en denkend wegen bewandelen die anderen hebben uitgezet, waarin anderen zijn voor- en voortgegaan. Aan de hand van vragen over de werkelijkheid, vragen over het bestaan, mijn en ons bestaan en de zin daarvan. Zolang er mensen bestaan zijn er vragen gesteld en zijn er antwoorden gegeven, wegen uitgezet. Het citeren van al die andere schrijvers en sprekers, dat is een vorm van spreken namens de ander, vaak de dode ander. Zo komt de stem van de doden weer tot leven.[4] Dat is ook het geheim, de mysterieuze kracht van onze taal. Wij kunnen anderen tot spreken brengen. Wij kunnen luisteren naar hun verwoorde gedachten en ideeën. Dat geldt voor de theologie, de filosofie en de poëzie in dit essay. Zo neem je deel aan een vorm van dialoog met het verleden, met auteurs die toen hebben geleefd en die vandaag nog leven, de tijdgenoten. Het is een spreken heen en weer waarin de ander slechts via zijn woorden hier aanwezig is. En dat binnen een lange, lange traditie, een wijze van lezen en leren via de overdracht van hun woorden, die telkens van toon en ritme zijn veranderd.

We leven nu in een wereld waarin de taal van ons gesprek en ons schrift ook digitaal is geworden.[5] Digitaal heet in het Frans numérique. De filosoof Byung-Chul Han schrijft (in het Duits) dat het numerieke de wereld ‘entmystifiziert, entpoetisiert entromantisiert’. Het berooft de wereld van elke vorm van vreemdheid, elk geheim, en het verandert alles in het bekende, het banale, het vertrouwde, in het gelijke en in het ‘dat bevalt me’ (de Likes op social media). Alles wordt vergelijkbaar zegt Han. Hij pleit dan ook voor een herontdekking van de romantiek en de poëzie van de wereld.[6] Inmiddels heeft de digitalisering zulk impact op ons bestaan en ons zelfverstaan gekregen dat wij eigenlijk een soort van kwantumsprong hebben gemaakt vanuit ons verleden, waar schrift en het boek de basis vormden voor ons zelfverstaan. De ontdekkingen van de kwantumfysica beloven zelfs een totaal nieuwe variant die het digitale ruimschoots zal overtreffen in kracht, in snelheid en in mogelijkheden. Dat verandert de situatie waarin we ons bevinden als gesprekspartners radicaal. Onze    wereld zal nooit meer dezelfde zijn. Met alle gevolgen voor de wijze waarop wij betekenis geven aan ons leven en aan ons zelfverstaan.

Han spreekt zelf van een nieuw soort nihilisme, waarbij het nihilisme van een Nietzsche of een Sartre, dat in feite een ontkenning was van de antwoorden in vertrouwde zingeving-systemen, zoals die ook in de religies worden verwoord, verbleekt. Han doelt op de scheiding tussen waarheid en leugen die door het fenomeen fakenews in een totaal nieuw licht is komen te staan. De gegeven werkelijkheid zoals wij die aantreffen wordt niet meer als feit geaccepteerd maar zo aangepast dat ze in het eigen straatje past. Dit nihilisme noemt Han een symptoom van onze informatiemaatschappij. De waarheid bezit volgens hem een centripetale kracht die een maatschappij samenbindt. Maar de krachten die werken in de verzameling en presentatie van informatie zijn niet bindend maar kennen de omgekeerde werking, zij zijn centrifugaal en worden in hoeveelheid steeds groter en complexer. In dit volgens hem destructieve proces vindt het nieuwe nihilisme plaats. Het discours vervalt tot een verzameling data. Er is geen gesprek meer, geen dialoog, geen verantwoordelijkheid voor de situatie en ook uiteindelijk geen relatie meer en geen bereidheid tot dialoog. De wereld valt uiteen.[7] Getuige van een wereld vol ruïnes, verlatenheid en verwoesting schrijft de Italiaanse dichter Yari Bernasconi over nieuwe stoffige dagen als hij Europa doorkruist en hiervan in zijn gedichten verslag doet. De toekomst staat op het spel met een onverbiddelijkheid die wij misschien zó nog niet hebben meegemaakt in ons huidige leven. “‘Non potrai non vedere l’agonia delle vostre speranze, del nostro mondo.’ (Du kannst die Augen nicht verschliessen vor dem Schmerz eurer Hoffnungen, unserer Welt).”[8] En een van de onderdelen van de bundel draagt als waarschuwend opschrift (uit een tekst van Franco Fortini): “‘Non è vero che saremo perdonati’ (Es ist nicht wahr, dass uns vergeben wird).”[9]

In deze nieuwe wereld met nieuwe verhoudingen moeten wij onze weg zien te vinden op het terrein van zingeving en geloof als wij religieus zijn ingesteld. De leegte die dit oude en nieuwe nihilisme zichtbaar maakt moet serieus worden genomen om niet alle grond onder de voeten te verliezen. De digitale wereld waarin we ons bewegen kent een rhizomatische structuur, dat wil zeggen dat ze een netwerk is analoog aan een wortelstok onder de grond. Alles is met alles en iedereen verbonden en jij bent als gebruiker tegelijk consument en producent in dit netwerk. Je bent een knooppunt en doorgeefluik. Je ontvangt informatie en geeft informatie. De algoritmes die zijn opgesteld door informatieverzamelaars maken hier dankbaar gebruik van en zetten deze verstrekte informatie weer om in nieuwe acties die jou moeten verleiden. Van burger met een zekere autonomie ben je nu gedegradeerd tot consument. Jouw privacy die eerst gegrondvest was op je persoonlijke antecedenten, die niemand kende als je ze niet communiceerde, bestaat niet meer want je bent op velen manieren in het web verbonden en verweven. Veelal vrijwillig geef je veel van jezelf prijs door alleen al deel te nemen aan de digitale communicatie.

Dit alles vergroot de tijdsafstand tussen de religieuze bronnen waarop wij ons als gelovige en als religieus mens beroepen. De vormen waarin wij dit geloof belijden en zichtbaar maken via aloude rituelen en gebruiken, de beeldtaal van duizenden jaren geleden, weliswaar hier en daar aangepast, de metaforen en narratieve structuren waarin we God ter sprake brengen en zingeving funderen, staan eigenlijk allemaal op het spel. Vandaar ook de motivatie om vanuit de leegte, als een uitingsvorm van niets, de vraag naar God opnieuw te verkennen. Daarbij worden de termen leegte, niets, (het) Niets, Nothingness, Void, niet vooraf van een definitie voorzien. Uit de lectuur en ook uit de receptiegeschiedenis van deze begrippen blijkt  dat ze voortdurend van inhoud zijn veranderd en dat ze toch op de een of andere wijze met elkaar blijven samenvallen.[10] Verschillen blijken vooral te bestaan in het gebruik ervan in relatie tot de beschouwer of het subject waarmee ze worden verbonden. Als object blijft leegte en niets, het Niets, onbevattelijk en vooral meerduidig. Die complexiteit vat ik positief op, net als de poëzie die de meerdere lagen van de werkelijkheid en de zin ervan benadert vanuit een open houding.

Precies die poëtische (open) houding verwacht ik ook een beetje van de lezer. Een extra accent krijgt deze poëzie door het gebruik van gedichten die elk op hun eigen wijze een meervoudige laag toevoegen aan het betoogde in elke paragraaf. Vandaar intro en uitleiding via een gedicht bij alle paragraven. En ook soms als onderbreking in de tekst, om even adem te halen. Ze zijn ook bedoeld om de poëtische ‘smaakpapillen’ te prikkelen, want de wereld als mysterie verdient het om ook op die wijze in het licht gezet te worden. Een wereld zonder mysterieuze dimensie, een dimensie die uiteindelijk ongrijpbaar is voor de informatiemaatschappij, zal nooit en te nimmer God ter sprake kunnen brengen en daarmee ook het mysterie dat de mens uiteindelijk zelf is. Een wereld zonder mysterie is een wereld zonder sacraliteit, een platte wereld, een wereld van de materie, een wereld zonder enkele zin. Ik vermoed dat een dergelijke wereld voor een mens onleefbaar is en zal blijken.

Dit essay kent een aantal stappen. We starten bij de ontmoeting met God in de leegte, via het persoonlijke getuigenis, de bijbelse invullingen van de naam van God, de visie van enkele kabbalisten, de plek van de openbaring in die ontmoeting en een omschrijving van God als toekomst.

Vervolgens onderzoeken wij de leegte in en van het zelf in verschillende dimensies. Idem voor de leegte in en van de wereld om tenslotte te eindigen bij een tweede verkenning van God in de leegte, waarin we het voorafgaande op elkaar proberen te betrekken. Een epiloog, tevens uitnodiging, vormt het eindakkoord.

DER REISENDE

tote zeit · das sind jene filmszenen in denen nichts geschieht

niemand erzählt · es keinen dialog gibt

stunden in einem flug—oder

zugterminal · im transit

werden mir die menschen intim: frauen

in deren blick und gang man sich zwei minuten lang verliebt

in den wartereihen die sich heim einstieg aufbauen

gesichter an denen man facetten seiner selbst wiedererkennt

das kunstlicht zu fahl die goldene meile

mit dem pappbecher kaff ee abgelaufen um in der eile

eine sonnenbrille zu kaufen einen ungelebten erfolgsroman

tritt nichts hervor bleibt alles bloss latent

auf der anzeigentafel steht zwar: rom an

um soundsoviel uhr – aber man liest nur und sieht

dass man auch auf einer reise noch irgendwoanders sein will

ohne anzukommen · jeder sein eigener kosmopolit

es rauscht in diesen hallen ist so fahrig still

wie die schwebe in der wir leben · doch was uns aufrecht hält

ist unerfülltes -es bohrt sich wie kupferdraht

durch die knochen · gehen heisst dass man vorwärts fällt

um sich wieder aufzufangen wie ein automat

beständig den unvermeidlichen sturz hinausziehend

sich fortwünschend · und sich selber fliehend

14 VIII 14 – Raoul Schrott, uit: Die Kunst an nichts zu glauben[11]


[1] Rüdiger Safranski, Heidegger en zijn tijd, 2017 (Olympus, Uitgeverij Atlas Contact), p. 207

[2] In: Helmut Zwanger, Karl-Josef Kuschel, (Hrsg.), Gottesgedichte. Ein Lesebuch zur deutschen Lyrik nach 1945, Tübingen 2011, (Klöpfer & Meyer), p. 5

[3] Alejandra Pizarnik, Genizas Asche, Asche, 1956-1971, Spanisch un Deutsch. Herausgegeben und übertragen von Juana und Tobias Burghardt, Zürich 2002 (Amman Verlag), pp. 70-71

[4] Vgl. Gert-Jan van der Heiden, De stem van de doden. Hermeneutiek als spreken namens de ander, Nijmegen 2012 (Vantilt), die hier een hele studie aan wijdt.

[5] Welke gevolgen dit heeft schetst de filosoof Byung-Chul Han:

Die digitale Ordnung schafft generell die Festigkeit des Faktischen, ja die Festigkeit des Seins ab, indem sie die Herstellbarkeit totalisiert. In der totalen Herstellbarkeit gibt es nichts, was sich nicht rückgängig machen ließe. Die digitalisierte, das heisst informatisierte Welt ist alles andere als hartnackig und zäh. Sie ist vielmehr beliebig form- und manipulierbar. Die Digitalität ist der Faktizität diametral entgegengesetzt. Die Digitalisierung schwächt das Fakten- und Tatsachenbewusstsein, ja das Realitätsbewusstsein selbst ab. Die totale Herstellbarkeit ist auch das Wesen der digitalen Fotografie. Die analoge Fotografie beglaubigt dem Betrachter das Sein dessen, was es gibt. Sie legt Zeugnis ab von der Faktizität des »Es-ist-so-gewesen«. Sie zeigt uns, was es tatsächlich gibt. Es-ist-so-gewesen oder Das-gibt-es-also ist die Wahrheit der Fotografie. Die digitale Fotografie zerstört die Faktizität als Wahrheit. Sie stellt eine neue Wirklichkeit her, die es nicht gibt, indem sie die Realität als Referent eliminiert.

Informationen allein erklären die Welt nicht. Ab einem kritischen Punkt verdunkeln sie sogar die Welt. Der Information begegnen wir grundsätzlich mit dem Verdacht: Es konnte auch anders sein. Sie wird von einem Grundmisstrauen begleitet. Je mehr wir mit unterschiedlichen Informationen konfrontiert werden, desto starker wird das Misstrauen. In der Informationsgesellschaft verlieren wir das Grundvertrauen. Sie ist eine Gesellschaft des Misstrauens.

Die Informationsgesellschaft verstärkt die Kontingenzerfahrung. Der Information fehlt die Festigkeit des Seins: »Ihre Kosmologie ist eine Kosmologie nicht des Seins, sondern der Kontingenz.« Die Information ist ein Begriff mit zwei Gesichtern. Sie ist janusköpfig. Wie einst das Heilige hat sie »eine segensreiche und eine erschreckende Seite«. Sie führt zu einer »paradoxen Kommunikation«, denn sie »reproduziert Sicherheit und Unsicherheit«. Die Information erzeugt eine strukturelle Grundambivalenz. So bemerkt Luhmann: »Das Grundmuster der Ambivalenz nimmt van Moment zu Moment neue Formen an, aber die Ambivalenz bleibt dieselbe. Ist vielleicht das gemeint, wenn van >Informationsgesellschaft< gesprochen wird?«

Die Information ist additiv und kumulativ. Die Wahrheit hingegen ist narrativ und exklusiv. Informationshaufen oder Informationsmüll gibt es. Die Wahrheit hingegen bildet keinen Haufen. Sie ist nicht häufig. In vielfacher Hinsicht ist sie der Information entgegengesetzt. Sie eliminiert Kontingenz und Ambivalenz. Zu einem Narrativ erhöht, stiftet sie Sinn und Orientierung. Die Informationsgesellschaft ist dagegen sinnentleert. Transparent ist nur die Leere. Wir sind heute zwar gut informiert, aber orientierungslos. Informationen fehlt die Orientierungskraft. Selbst ein eifrigster Faktencheck kann die Wahrheit nicht herstellen, denn sie ist mehr als Richtigkeit oder Korrektheit einer Information. Die Wahrheit ist letzten Endes ein Versprechen, wie es in dem Bibel-Wort zum Ausdruck kommt: »Ich bin der Weg und die Wahrheit und das Leben.« in: Byung-Chul Han, Infokratie. Digitalisierung und die Krise der Demokratie, Berlin 2021, (Matthes & Seitz). pp. 74-76

[6] Vgl. Byung-Chul Han, Lob der Erde. Eine Reise in den Garten, Berlin 2018 (Ullstein), p. 25

[7] Ibid., Han, Infocratie, p. 66

[8] Yari Bernasconi, Neue staubige Tage. Nuovi giorni di polvere. Gedichte Italienisch und Deutsch. Übersetzt von Julia Dengg. Zürich 2021, (Limmat Verlag), pp. 44-45

[9] Ibid., pp. 26-27

[10] Vgl. de uitgebreide studie over het de ontwikkeling van thema niets en het gebruik van dit begrip bij filosofen en theologen in de Westerse geschiedenis van de filosofie: G. Kahl-Furthmann, Das Problem des Nicht. Kritisch-Historische und Systematische Untersuchungen, Meisenheim am Glan 1968, (Verlag Anton Hain)

[11] Raoul Schrott, Die Kunst an nichts zu glauben, München 2015, (Carl Hanser Verlag), p. 29

BRON: https://levenshorizonten.com/4-essays-over-god/