Olie op het vuur
“Geloof is niet zozeer iets doen, maar allereerst iets ontvangen. Bijbels gesproken begint geloof met het inzicht redding nodig te hebben. Dit betekent dat het eigen leven gezien wordt als afhankelijk van anderen, als ruimte om iets te krijgen van anderen en zo iets te ontvangen van God.”
Uit: ERIK BORGMAN, Waar blijft de kerk? Gedachten over opbouw in tijden van afbraak, Baarn, Adveniat 2015
Onze samenleving is er een van manipulatie en beheersing. Controle hebben over staat centraal. Ons taalgebruik, of dat nu in het bedrijfsleven is, de productieketens, de zorg, het onderwijs of de religieuze instellingen, wordt erdoor gekleurd. Plannen moeten worden opgesteld, gevisualiseerd, ‘uitgerold’ (wat dit dan ook moge betekenen), geconcretiseerd in daden, acties, projecten, etc. etc. De wereld en de maatschappij en alles wat zich daarin aandient wordt beschreven en beschouwd als probleem, als casus, als zaak die ingekaderd, geproblematiseerd, gestructureerd en vervolgens opgelost moet worden. Alsof wij ter wereld zijn gekomen om alles wat in ons straatje terecht komt op te lossen, zodat we niet meer erdoor gekweld worden. In de ogen van Jheronimus Bosch is dat laatste eigenlijk een verbeelding van de dagelijkse hel: door alles als een probleem te beschouwen tobben we en jakkeren we ons af en voor we het weten is het einde daar en blijkt dat we de verkeerde weg hebben gekozen. Als beloning komen we dan echt in de Bosschiaanse hel terecht! We hebben ons hele leven, stro, hooi nagejaagd, net zo waardeloos en net zo ijdel als de wind.
Maar hoe dan hoe zitten we wel midden in die wereld van controle en beheersing, van denken in problemen en oplossingen. Is er nog een vrije ruimte, een plek waar je vrij bent van dit mechanisme, dit helleverschijnsel? Want alles willen beheersen is niet alleen hybris, de regelrechte weg naar de hel, het is al de hel zelf op aarde en wee hen die met blinde ogen zijn leven hierop afstemt. Ook de kerk lijdt aan dit euvel, en de kerk dat zijn de kerkmensen en allen die tot die kerk behoren of die zich ertoe rekenen. Erik Borgman sprak op de bijeenkomst van pastoraal werkers op de jaarlijkse dag van de Vereniging voor Pastorale werkers hierover en hij deed dat met enkele stellingen uit zijn boek “Waar blijft de kerk”. Een inspirerend verhaal over hoe wij naar onszelf kijken en wat we dan zien en wat we over het hoofd zien. Hij schildert de werkelijkheid van een kerk die in een impasse verkeert. Velen verlaten de kerk en hebben haar verlaten, er is krimp en denken aan groei is illusoir. De kerk is een minderheid in de samenleving. Ze doet niet meer echt mee. En de kerkmensen berusten of storten zich vol energie op nieuwe initiatieven om het tij te keren, maar veel energie gaat verloren en daardoor groeit de teleurstelling. Borgman is echter niet pessimistisch: Die impasse kan ons de ogen openen voor de werkelijkheid die zich dan vervolgens aandient. We staan met lege handen en dat is niet verkeerd. De valkuil bestaat er net in te doen alsof het een beheersbaar probleem is, zo te handelen dat we weer populair worden, of te doen alsof we ons product beter aan de man/vrouw moeten brengen. Dan wordt kerk-zijn iets voor de marketing mensen, de reclamejongens en meisjes, de managers en plannenmakers die zichzelf verkopen als visionair en hun plan als visie.
Met lege handen staan, het ook niet (meer) weten, is een goed uitgangspunt om te leren van de impasse. Borgman stelt dat er iets tegen ons wordt gezegd door deze impasse en het is de kunst om dat op te merken. Wat betekent het. Kunnen we daarin dingen zien, ervaren die ons wel aantrekken en ons erdoor heen trekken? Geloven is niet het uitrollen van een programma, aldus Borgman, maar uiteindelijk leven van wat je mag ontvangen, geschenk, genade. Geloven is niet afhankelijk van applaus, van succes, van toejuiching en Face-book-likes. Geloven gaat tegen de feiten in en tegen alle maatschappelijke tendensen waarin controle en beheersing centraal staan. Het is geen “Macher-Ideologie”, en ideologie van de maakbare en beheersbare samenleving. Je zit zelf niet aan de knoppen. Maar kunnen we dat nog, vraag Borgman, zo leven en handelen dat we mogen en kunnen ontvangen, open staan voor wat zich aandient, en voor wat we ten diepste van binnen zijn en willen zijn? De kerk is teken en is instrument. Het teken is het eerste, de kerk als teken van een wereld die haaks staat op de bekende wereld van het geld en de macht. De kerk is teken van het feit dat God niemand laat vallen en dat God ons nooit alleen laat. God is er altijd en overal. Maar staan we hiervoor open, durven we dat te zien in ons leven? Ons eraan toevertrouwen? Eerst moet je ontvangen, dan kun je pas geven. De kerk is pas in tweede instantie instrument vanuit de gaven die ze mag ontvangen. Borgman zegt dat de wereld al gered is, wij hoeven haar daarom niet meer te redden, we hoeven niet succesvol in de ogen van de wereld te worden of te zijn. Het redden van een mens is hetzelfde als het redden van een hele wereld, maar durven we dat nog te onderschrijven en leven we hiernaar? De kerk is gemeenschap – zich zo tonen in wat ze doet, op velerlei terrein, is gemeenschap bevestigen. Het gaat niet om kwantiteit, niet om aantallen, niet om succes en slagen. Het is intrinsiek goed wat we doen als we het in de Geest van Jezus doen.
Borgman daagt ons uit om vanuit dit laatste eens goed naar onszelf te kijken. Wat betekent dat voor onze visie op ons zelfverstaan? Wat betekent dat voor wat we niet meer doen (om welke reden dan ook) en durven we op te houden met iets dat we doen als er niets meer ontvangen wordt? Durven we radicaal, dat is tot in de wortel, besluiten te nemen? Over wegen die doodlopend zijn, een aporie? Elke gelovige zal kunnen bevestigen of hij of zij inspiratie ontvangt in een viering, een daad van naastenliefde, een taak die hij of zij vervult. Ontbreekt die geest, die vurige geest, waartoe en waarvoor ben je dan bezig? Als onze daden geen olie zijn op het vuur van de Heilige Geest leiden ze tot niets en zijn ze aan een vroegtijdige dood overgeleverd. De dood in de pot. Net zo dood als de plannen en de visies op papier die ‘uitgerold’ moeten worden door overijverige kerkelijke ambtenaren. Ik noem dat slaven van het papier, slaven van het decreet, onvrije mensen die misschien wel verlangen naar de Geest maar die zijn vergeten dat de Geest allereerst in hun binnenste moet opgloeien. Hoe dat kan? Door te investeren in jezelf: wachten, leegte, overgave, de diepte in door gebed, lezen in de Schrift of in een gids die de weg heeft gewezen zoals de mystici (hun boeken met inspirerende teksten), en last but not least in de concrete daden ten behoeve van het heil van je medemensen. Olie, volop te krijgen, nu het vuur nog, in je binnenste, en in de wereld, om deze in vuur en vlam te zetten. Wie durft?
John Hacking
27 mei 2016
Stellingen uit:
ERIK BORGMAN, Waar blijft de kerk? Gedachten over opbouw in tijden van afbraak, Baarn, Adveniat 2015
De kerk heeft geen problemen, zij verkeert in een impasse. Dat wil zeggen dat ze niet meer weet wat ze zou moeten zijn en doen, laat staan dat ze zou weten hoe zij dit zou kunnen realiseren.
De vraag is niet hoe wij deze impasse overwinnen, maar hoe wij ontdekken wat zich in deze impasse aankondigt.
Geloof is niet zozeer iets doen, maar allereerst iets ontvangen. Bijbels gesproken begint geloof met het inzicht redding nodig te hebben. Dit betekent dat het eigen leven gezien wordt als afhankelijk van anderen, als ruimte om iets te krijgen van anderen en zo iets te ontvangen van God.
Paus Franciscus zegt dat wanneer de kerk ingaat op de noodzaak profetisch te zijn, dit rumoer veroorzaakt en dat het “een zootje’ wordt. Daar moeten we volgens hem echter niet bang voor zijn. Wij zijn in de kerk echter wel degelijk bang dat het een zootje wordt. Wij zijn verslaafd aan orde.
De kerk is ‘teken en instrument’ van ‘de innige verbondenheid met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht’, zegt het Tweede Vaticaans Concilie. Daarom zijn we allereerst geroepen te kijken en te luisteren naar waar Gods betrokkenheid aan het licht komt en het rijk van God doorbreekt. Zoals gezegd, geloof betekent niet allereerst iets doen, maar iets ontvangen.
De eucharistie is bij uitstek het symbool van het doorbreken van de bestaande orde. Jezus levert zich over aan ons en Gods heerschappij verbergt zich voortaan in menselijke zwakheid en kwetsbaarheid en is verbonden met ons alledaagse, doorgaans niet erg verheven leven:
In de eucharistieviering worden de vruchten van de aarde en de inspanningen van
mensen om de aarde tot een plaats te maken van goed leven, in de gestalte van brood en wijn aan God opgedragen. De verzamelde gemeenschap krijgt het brood en de wijn terug als lichaam en bloed van Christus, waardoor zij zelf in Christus wordt opgenomen in zijn nieuwe tichaam wordt. In hoofdstuk 4 van het boek wordt hiervoor het beeld gebruikt van de dubbele bloedsomloop.
Er is dus een nauwe verbinding tussen eucharistie en diaconie, tussen liturgie en persoonlijke spiritualiteit, tussen kerk en buitenwereld. Het gaat erom deze verbinding zichtbaar te maken en te houden, in alle richtingen.
Waar wij zijn, kiest God zijn woonplaats. Met bestaan van de kerk midden onder ons, maakt dit duidelijk. De kerk is niet de (enige) plaats waar God werkzaam is, maar de ruimte waar Gods werkzaamheid wordt gezien, verkondigd en zo bevorderd. Hierbij helpen de psalmen, de rozenkrans, vormen van meditatie – gebed is onontbeerlijk.
Geloof dat zich niet uitdrukt in daden, is onvruchtbaar, ‘dood’ zelfs, zo lezen wij in de brief van Jacobus (2, 17). Dit betekent niet dat de komst van Gods rijk van ons af zou hangen. Het betekent dat wie gelooft dat God liefde is en zich met alles en allen verbindt, ook zelf in liefde verbonden met alles en allen moet willen leven. De pijn van anderen is mijn pijn, de vreugde van anderen is mijn vreugde.
Het is, anders gezegd, de roeping van de kerk alles wat er is en alles wat gebeurt te zien in de ruimte van Gods liefde en zo ook zelf in deze ruimte te leven. Dit betekent een manier van kijken die haaks staat op wat ons wordt aangeleerd door de media, de reclame en onze gebruikelijke omgangscultuur. De echte vraag is hoe het belang van deze breuk duidelijk wordt en duidelijk kan blijven.
Jezus vraagt in het evangelie aan zijn leerlingen een hele menigte te voeden, hoewel zij dat uiteraard niet kunnen (Matteus 14, 16; Marcus 6,37; Lucas 9, 13). De profeet Jesaja vraagt zelf door God gezonden te worden, ook al weet hij dat hij daar uit zichzelf niet geschikt voor is (Jesaja 6,8). Het maakt duidelijk dat de kerk niet geroepen is het mogelijke te doen, maar te zien wat noodzakelijk is en zich daarvoor beschikbaar te stellen.
In de encycliek Laudato si’ spreekt paus Franciscus over de innige verbondenheid van en de onderlinge afhankelijkheid tussen alle dingen. De kerk dient zich te plaatsen te midden van dit netwerk van onderlinge afhankelijkheid en verbondenheid dat de schepping is. Zo volgt zij de Mensenzoon na, die niet gekomen is om gediend te warden, maar om te dienen en zo zijn koningschap toont.
In een wereld waarin mensen in allerlei opzichten dreigen hun ziel te verliezen, is het de taak van de kerk en van iedere gelovige ‘vissers van mensen’ te zijn, zoals Jezus zijn apostelen belooft. Een belangrijke vraag is hoe de kerk dit vissen van mensen vorm zou kunnen geven.
Vraag om te bespreken:
Vorig jaar, tijdens zijn bezoek aan de Verenigde Staten, zei paus Franciscus in een preek tijdens een eucharistieviering in Madison Square Garden in New York: ‘De Jezus door onze straten gaat, dat vervult ons met hoop. ‘ Jezus is ons vooruit en roept ons hem te volgen naar plaatsen waar de kerk nu niet is.
Waar zie je Jezus nu voorons uittrekken en zouden wij hem moeten volgen? Waar is het vuur van de Geest aanwezig en wordt de kerk geroepen aanwezig te zijn? Waar vraagt God ‘wie zal ik zenden?’ en zouden wij moeten antwoorden: ‘zend ons!’