Geluk uit de machine

 

Wij hebben een lichaam, wij zijn lichamelijke wezens. Dat betekent dat wij functioneren in de werkelijkheid die wij waarnemen en die ons omgeeft via ons lichaam. Ons lichaam is materie. Net Zoals onze kosmos, ons universum uit materie bestaat. Alleen de schaal is iets groter. In de bijlage van Trouw op 28 oktober schreef de fysicus Lawrence Krauss dat het begrip symmetrie een centrale plaats heeft gekregen in de beschrijvingen van de natuurkunde. Een natuurkundige wet, bijvoorbeeld, zoals de zwaartekracht, is symmetrisch in de tijd. De wet verandert niet, op welk moment je hem ook bekijkt. Een wet als de zwaartekracht is een soort van ijkinstrument om de werkelijkheid te beschrijven. We hebben het dan over ijksymmetrie. Krauss stelt dat in een diepere werkelijkheid de natuurkrachten dezelfde symmetrie hebben. Hij noemt ook het Higgsdeeltje dat nog niet zo lang geleden is aangetoond. Dat is een instabiel deeltje dat de basis vormt voor alle materie. Smelt het, dan blijft alleen straling over. Stel dat alle higgsdeeltjes waaruit ons universum bestaat met de snelheid van het licht zouden uiteenvallen, dan zou alles in een flits verdwenen zijn: sterren, planeten, mensen etc. Een vreemd perspectief, alles in een keer weg. Nauwelijks voor te stellen. Maar wel heel fascinerend. In sommige science fiction films zie je deze vorm van verdwijning wel eens uitgebeeld: een ruimteschip dat in een flits verdwenen is.

Wij zijn materie, en het moment waarop ons universum overgaat in straling is nog miljarden en miljarden jaren verwijderd. Tenminste dat stellen de natuurkundigen. Dus we hebben nog even de tijd om ons op de materie te richten, om ons lichaam de ruimte te geven die het nodig heeft. Toch is er een grote mate van onzekerheid in ons leven. Niet iedereen is vol vertrouwen, niet iedereen is geraakt door de hoop dat dit leven meer is dan een toevallige uitkomst, een samenloop van omstandigheden. Meer dan een product van evolutie, van ontwikkeling, toeval, ook al is die ontwikkeling ingezet aan het begin van ons universum. De dichter Rainer Maria Rilke schrijft in „Herbstgedicht:  “Wir alle fallen. Diese Hand da fällt. Und sieh dir andre an: es ist in allen. Und doch ist Einer welcher dieses Fallen unendlich sanft in seinen Händen hällt.“ Rilke kijkt niet naar het begin van de mens, maar naar zijn einde, zijn dood. De mens heeft niet voor niets geleefd want zijn dood is een vallen in de handen van…Hij noemt niet de naam van God, maar voor de gelovige is dat bijna al vanzelfsprekend. De natuurkundige die niet gelooft kan hier niet zoveel mee, vermoed ik. Peter Watson schrijft in “Das Zeitalter des Nichts” dat door de door Nietzsche verkondigde dood van God een leegte is gevallen. Nu het religieuze vocabulaire niet meer zaligmakend is, is er behoefte aan nieuwe vertalingen, aan een nieuwe taal en aan nieuwe doelen. Maar is dat nieuwe vocabulaire er wel en waaruit blijkt dat dan? Zijn de nieuwe verhalen zo plausibel dat ze hele volksstammen mee kunnen nemen in hun enthousiasme? Is dat dan een technisch verhaal?

Martin Heidegger heeft al gewezen op het almachtstreven van de menselijke techniek. Ook tijdens een studiedag voor katholieke studentenpastores wees René Grotenhuis op drie tendensen die de huidige tijdsgeest bepalen: 1. het vooral op kwantiteit gerichte of rendement-denken (alles moet wat opleveren en alles moet meetbaar zijn) waardoor de menselijke maat dreigt te verdwijnen (kijk maar naar de zorg en het onderwijs), 2. de toenemende macht van de ingezette techniek, (Google en Facebook kennen jou beter dan jij jezelf) en tenslotte 3. een groeiend cynisch antwoord op de vraag wat leven is. “Het leven is zinloos want het is een toevallig product.” De christelijke kerken hebben de afbraak in West Europa de laatste 50 jaar niet zien aankomen en nog steeds probeert men met lapmiddelen het tij te keren. De neergang van het Westerse christendom (ik heb het niet over andere continenten) is een effect van de ontwikkeling na de verklaarde dood van God volgens Peter Watson. Er is geen nieuw verhaal voor in de plaats gekomen en nu zitten we met de gebakken peren. De techniek wordt alles en iedereen beheersend en het technisch denken neemt de macht over van het religieuze denken. Dat is wat aan de horizon verschijnt als je de profetieën van de transhumanisten mag geloven. De mens is, inclusief zijn lichaam, een overgangsproduct, een tussenstadium. Het hedendaags antwoord op de ervaren zinloosheid en het ontbreken van de grote verhalen, is de jacht op het bereikbare en maakbare geluk. Een nieuwe industrie is ontstaan die consumptie en het opdoen van speciale ervaringen gelijkstelt aan geluk. Als het leven dan toch toevallig is en zinloos, waarom dan niet eindeloos genieten? Dan heb je tenminste nog iets. Zo grijpt het spook van de Happiness om zich heen, als een geest uit de fles, verwant aan de opgeroepen geest van Karl Marx in het Communistisch Manifest. De jacht op geluk belooft een einde te maken aan alle verdriet, alle eenzaamheid en alle verliezen. Eenmaal gelukkig krijgt het leven (weer) zin en is het diepe zwarte cynisch ervaren gat van de zinloosheid gedempt. Maar het is een illusie. Met geesten vul je geen gaten ook niet de existentiële.

De religies staan voor grote uitdagingen. Hoe kun je het religieuze verhaal oprecht houden in deze cynische wereld van de zinloosheid? Hoe kun je hard maken dat ieder mens betekenisvol is en dat menselijke relaties het verdienen om beschermd te worden? Hebben de kerken een alternatief verhaal naast of tegenover de techniek en het rendement-denken? De dilemma’s die zich aandienen zijn niet alleen van religieuze aard maar hebben wel alles te maken met de ervaring van zin en zinloosheid. Hoe gaan religies om met hun eeuwige waarden en waarheden in het licht van een veranderende samenleving die steeds sneller verandert, ook in de creatie van waarden? Hoe om te gaan met de invloed van de techniek op denken en handelen en de inperking van de menselijke vrijheid? Als een president zijn Twitteractiviteit tot norm maakt om zijn mening te ventileren zijn we ver af geraakt van het zoeken naar en vinden van waarheid in onze ervaringen. We zijn als het ware dan al opgeslokt in de virtuele wereld van de boodschappen waarmee we dagelijks worden gebombardeerd. Dus hoe zal de relatie werkelijke wereld en virtuele wereld zich verder ontwikkelen? En wat heeft dat voor gevolgen voor de grote verhalen, de religies, de zingevingssystemen?

In 1909, ver voor het tijdperk van de computer en internet, schreef E.M. Forster een kort verhaal: “Die Maschine steht still”. Het beschrijft een dystopie: de mens woont ondergronds in een soort van cabines die lijken op de honingraten in een bijenkorf. In die ruimte wordt alles geregeld door de machine, die alles bewaakt en die alles overziet. Er is voldoende voedsel, er zijn medicijnen en er zijn verbindingen met alle andere mensen via een scherm zoals wij dat nu kennen op onze computers. Interessant voor deze aardbewoners is alleen wat ideeën oplevert. Echt contact met de werkelijkheid wordt niet op prijs gesteld. Er is een soort van gruwen voor de directe ervaring met de wereld daarbuiten. Mensen bewegen zich nog nauwelijks, ze kunnen zonlicht niet meer verdragen en hun spieren zijn slap. Kinderen die worden geboren met sterke spieren worden gedood want die zouden zich niet goed genoeg kunnen aanpassen aan de situatie in de beperkte ruimte. De bewoners van deze ruimtes zijn de hele tijd in de weer met het onderhouden van hun contacten die virtueel tot stand worden gebracht. Ideeën uit de eerste hand, gebaseerd op persoonlijke ervaring, zijn verdacht. Het liefst ontvangt men ideeën uit tweede, derde hand enzovoort. Hoe verder weg hoe minder contact met de feiten en indrukken zoals die werkelijk zijn opgedaan. De gebreken van de persoonlijkheid spelen in de ervaring dan geen rol meer. De werkelijkheid is een afgeleide werkelijkheid, aangepast aan de machine. De machine is een vriendin van de ideeën en een vijand van bijgeloof. Mensen die de macht van de machine niet erkennen worden thuisloos. Dat wil zeggen dat ze uit de samenleving onder de grond worden verwijderd en losgelaten in de wildernis sterven ze. Uiteindelijk gaat het fout. De machine kan haar taak niet meer aan en staat stil. Miljoenen mensen sterven omdat ze niet aangepast zijn aan de werkelijkheid buiten het machinebestaan. Moraal van het verhaal: de symmetrie die (kunstmatig) wordt nagestreefd door de mens door zijn geest en lichaam aan te passen aan de techniek loopt spaak. De techniek is niet in staat om een passend model, een adequaat verhaal te leveren, om aan de ervaring van zinvolheid en een zinvol bestaan te voldoen.

In de Japanse film Afterlife van de regisseur Hirokazu Koreeda komen de mensen na hun dood in een soort van tussenstation. Daar mogen ze de meest gelukkige scene uit hun leven kiezen om mee te nemen naar het hiernamaals. Maar er zijn ook doden die geen scene kunnen of willen kiezen. Zij blijven werkzaam in dit tussenstation. Ze helpen in de administratie, ze begeleiden de nieuwe doden bij het vinden van hun meest gelukkige scene. Een jonge man, reeds 50 jaar dood, is op zoek naar geluk als herinnering maar kan niks vinden. Als jonge soldaat stierf hij op het einde van de oorlog. Zijn verloofde bleef achter. Een ontmoeting met een ander dode man die daarna trouwde met zijn verloofde, en die hij begeleidt met het vinden van zijn gelukkige ervaring, brengt hem terug in de tijd. Hij ontdekt uiteindelijk zijn gelukkige ervaring. Niet de zoektocht naar geluk levert die ervaring op, maar het besef dat hij deel uitmaakte van iemands geluk. Zijn verloofde ging nog jarenlang naar zijn graf en hij was als jonge man, deel van haar geluk, ook als dode soldaat. Hiermee eindigt de film. Ook voor hem is er een hiernamaals, een verdwijnen uit de tijd na het vinden van zijn geluk. Een geluk dat hij niet zelf veroorzaakte, niet zelf schiep of ontdekte, maar een geluk in de vorm van het besef dat je voor anderen kostbaar bent en kostbaar kunt zijn.  Je bent van betekenis voor anderen.

Als wij voor elkaar kostbaar zijn, als je als gelovige mag spreken dat wij in Gods ogen kostbaar zijn, en dat wij analoog hieraan ook zorg kunnen dragen voor elkaar, dan hebben we een alternatief verhaal dat de wereld kan dragen. Dan is niet het toeval allesbeheersend, niet de ongewisse uitkomst van een evolutie, niet het geluk uit een machine, maar de zorg, de liefde voor elkaar. Dat kan niet zonder lichaam, dat kan niet zonder daadwerkelijke inzet, niet zonder geestkracht en niet alleen maar virtueel. Een mens met een lichaam in vrijheid, een vrije geest, een weerspannige geest die bij elk antwoord nieuwe vragen durft te stellen. Misschien ligt daarin wel onze hoop en onze kracht: vrijheid valt niet samen met identiteit, niet samen met gelijkschakeling en eenvormigheid. Vrijheid is weerbarstig, eist een recht en eist ruimte op voor een eigen invulling, een eigen gelijk dat nooit afgesloten, nooit definitief en nooit totalitair  kan zijn. Zonder kritiek en zonder twijfel is het met de vrijheid gedaan. Techniek die deze vrijheid bedreigt, virtualiteit die deze vrijheid ondermijnt is een weg ten dode. De dode mens is het eindresultaat. Leven valt samen met vrijheid en vrijheid is de basis onder de liefde en onder de zorg en uiteindelijk de toegang tot geluk. Een andere weg lijkt me onleefbaar.

John Hacking

3 november 2017 Dag na Allerzielen

 

  • Forster, E.M., Die Maschine steht still, Hamburg 2016 (Hoffmann und Campe)
  • Krauss, L., Het grootste project van de mens, Nieuw Amsterdam
  • Watson, Peter, Das Zeitalter des Nichts. Eine Ideen- und Kulturgeschichte von Friedrich Nietzsche bis Richard Dawkins, München 2016, (C. Bertelsmann)

death1