Het eindige en het voorlopige

Dat de dingen voortkomen uit het niets en er weer in verdwijnen, is een ondraaglijke gedachte die weerzin oproept.

Giovanni Rizutto, Mediale levenskunst, pag. 188

Ledigheid, leegheid, lusteloosheid, verveling, ‘nietsnut-terigheid’, luiheid, apathie, onverschilligheid, nietigheid, niets, het zijn geen synoniemen maar ze wijzen allemaal in de richting van een soort ‘onvervuldheid’, een vorm van ‘leegte’ en van ‘niets’. Hoe kan niets zich in een vorm bevinden? Niet dus. Leegte is eigenlijk niet te omvatten, niet te bevatten. Het niets is object-loos als we onder een object een empirisch waarneembaar fenomeen willen verstaan. Gaat het over nietsnut, lusteloosheid, luiheid etc. dan brengen we al kwalificaties aan die afgezet zijn tegenover het als positief opgevatte tegendeel ervan. Wat hebben we dan in handen? Niets dus. Dat is niet veel. Dat is eigenlijk zeer weinig, eigenlijk niets dus. Met niets in handen toch het ‘niets’, toch de ‘leegte’ proberen te beschrijven. Ga er maar aanstaan.

Toch doortrekt het niets, doortrekt de leegte ons bestaan. Maakt ze deel uit van onze existentie. In radicale vorm als de leegte van de dood. Als uiterste grens aan ons leven, de tijd na ons sterven. In ons leven zelf als ruimte tussen de dingen, de woorden, de letters, de tijden, de subjecten die wij zijn. Daarom is autonomie eigenlijk een leugen. Als wij ons zelf als autonome wezen presenteren vergeten we maar voor het gemak dat wij omgeven zijn door leegte, door niets, door lucht als je wilt. Maar omdat je omgeven bent door leegte, (anders kon je er niet zijn als wezen, kon je wezenlijk niet bestaan, je zou dan samenvallen met iets anders – een groot zwart gat),  betekent dit dat je autonomie berust op niets, op de heteronomie van de leegte. Maar dat willen we misschien liever vergeten, willen we niet waar hebben omdat deze leegte, dit niets misschien als ‘unheimlich’, als beangstigend wordt ervaren. Waarom zijn velen gefascineerd door hun smartphone, waarom wordt elke minuut die vrij komt benut om via de apps op de telefoon weg te zijn van jezelf? Zelfs op de fiets je telefoon voortdurend in beeld. Afleiding, verleiding, amusement, bezig gehouden willen worden, voortdurend afstand van je zelf, voortdurend met je geest ergens anders. Niet meer bij wie je bent, wat je voelt, wat je zou willen, geen rust, geen reflectie, geen zelf-inkeer. Geen aandacht voor de omgeving, de plek waar je je bevindt, de medemens om je heen. Als de Pickwick theezakjes reclame op tv inzet om aandacht te vragen: een kind leest de tekst voor van een theezakje waarop de vraag staat aan de moeder: ‘besteedt ook eens wat aandacht aan mij en niet voortdurend aan je telefoon”, dan is het in mijn ogen een vorm van verlies, van zelfverlies en van schijn-autonomie. Je bent een slaaf geworden van de technische middelen die je leven beheersen. Jij maakt het leven niet beter, jij beheerst het leven niet meer doormiddel van technische middelen, maar de middelen bepalen jouw leven. Je bent een slaaf geworden met zelf-toestemming want je doorbreekt het niet. Je maakt geen andere keuzes.

De filosoof Giovanni Rizutto schetst de ontwikkeling van de autonomie in de vorm van individualisme op de volgende wijze:

“Via het Kantiaanse ‘durf te denken’ (sapere aude) van de Verlichting en de nadruk op persoonlijke expressie door de romantiek, verspreidt de renaissancistische cultus van het individu zich op de vleugels van het liberalisme over de westerse wereld. Vanaf het fin de siècle wordt het individualiseringsproces nogmaals versneld door de geleidelijke ontmanteling van religieuze en niet-religieuze instituties. Uiteindelijk leidt dit ertoe dat een alles overkoepelend zingevingsysteem zijn legitimiteit verliest en onze existentiële vragen niet meer (bevredigend) kan beantwoorden. Dit is wellicht te betreuren, maar het betekent ook een bevrijding. Want bij het antwoord op de vraag naar wat we kunnen weten, wie we zijn en wat we mogen hopen, hoeven we niet langer automatisch te verwijzen naar confessie of ideologie.

Wij zijn het nu zelf die invulling geven aan ons bestaan. De loodzware last van de traditie is eindelijk van onze schouders gevallen. Zoals gezegd voelt dit als een bevrijding maar ook als een onomkeerbaar verlies. Dit laatste heeft te maken met een onuitroeibaar verlangen naar transcendentie of iets dat ons in kwalitatieve zin omvat, ongeacht of dit nu God, het absolute, de boeddhistische leegte (sūnyatā) of iets anders is. Naar onze overtuiging zal een laatmoderne levenskunst, waarin de wil tot zelfbepaling of autonomie zo’n beslissende rol speelt, met dit verlangen rekening moeten houden. Toch is de hier in grove lijnen getekende historische schets misleidend. Deze suggereert namelijk een geleidelijke toename van ontvoogding en mondigheid die zijn hoogtepunt bereikt in onze tijd. Vooral na de Franse revolutie, zo gaat het verhaal, zetten modernisering en individualisering onder alle lagen van de bevolking zich in steeds sneller tempo door. De met afkomst gegeven sociale status gaat dan plaatsmaken voor zelf verworven verdienste. Sociologen en filosofen hebben zich afgevraagd of dit werkelijk het geval is. Foucault en Bauman wijzen erop dat de-traditionalisering niet zozeer de opmaat is tot persoonlijke autonomie maar slechts een verandering in de wijze waarop sociale controle werkt. ‘Empirisch blijkt echter dat de verregaande de-traditionalisering of modernisering, die  ontegenzeggelijk heeft plaatsgevonden, niet tot noemenswaardige individualisering heeft geleid, toch niet als men onder individualisering de autonomie van het individu ten opzichte van de verschillende vormen van sociale controle verstaat. De opvattingen, smaken, houdingen en keuzes van mensen blijken nog steeds sterk voorspelbaar op basis van de verschillende elementen die een rol spelen in de sociale controle. ‘2 De-traditionalisering heeft inderdaad als resultaat dat onze keuzes niet meer verticaal worden opgelegd. Maar daar is wel een horizontale sturing voor in de plaats gekomen die macht uitoefent via disciplinerende instituties zoals scholing, massamedia, reclame en televisie. ‘De individuen mogen of moeten nu keuzes maken, maar via uitgebreide socialisatie en beïnvloeding wordt vormgegeven aan de factoren die hun keuzes bepalen, zoals smaken, opvattingen, vaardigheden, emoties, kennis … ‘3 We maken deel uit van een symbolische samenleving waarin gedrag gestuurd wordt door de productie en mobilisatie van een arsenaal aan symbolen en verleidelijke tekens die door massamedia en scholing worden verspreid. Levenskunst is wel voorgesteld als alternatief voor het wegvallen van ideologische of levensbeschouwelijke bepalingen. In de leemte die deze hebben achtergelaten, zou levenskunst een ideale speelruimte aantreffen en uiteindelijk voor zich kunnen opeisen. Maar wanneer deze ruimte onmiddellijk ingenomen wordt door nieuwe sturingsmechanismen komen we bedrogen uit.”

Noten:

2 M. Elchardus, Sociologie, een inleiding, Amsterdam, 2007, p. 376.

3 Ibid.

Bron: Rizzuto, Giovanni, Mediale levenskunst. Een interculturele polyloog, Brussel 2014, (ASP), pag. 12-13

Horizontaal zijn we aan handen en voeten gebonden door de technische middelen die wij inzetten in ons leven. Verticaal denken we dat wij ons hebben losgemaakt maar het verlangen naar binding, naar geworteld zijn, blijft. Rizutto zet daarop in, in zijn eigen versie van levenskunst waarin religio en het religieuze een rol blijven spelen. Rizutto vervolgt:

“Ondanks de vele subtiele machtspraktijken die ons disciplineren, beschikken we over een marge van vrijheid die het mogelijk maakt invulling te geven aan het eigen bestaan. De voorwaarde voor levenskunst is hiermee gegeven. Zo’n levenskunst staat nooit los van de sociale context want altijd zal er sprake zijn van een wederzijdse doordringing van individu en samenleving. Onze subjectiviteit wordt onvermijdelijk mede geconstitueerd door institutionele machtspraktijken. Dit hoeft geen bezwaar te zijn, tenminste wanneer we er ons bewust van zijn. Levenskunst heeft als taak een juiste balans te vinden tussen autonomie en collectieve machtspraktijk. Dit is geen gemakkelijke opdracht. Niet in de laatste plaats omdat institutionele machten ‘vloeibaar’ zijn geworden en aan onze grip (ons begrip) dreigen te ontsnappen. In een op drift geraakte gekinetiseerde wereld nemen ze een Proteus-achtige gedaante aan. De socioloog Bauman zegt het zo:

[D]e overgang van de ‘vaste’ naar ‘vloeibare’ fase van de moderniteit: dat wil zeggen, naar een toestand waarin sociale vormen (structuren die individuele keuzes beperken, instituties die zorgen voor routines, voor aanvaardbare gedragspatronen) hun gestalte niet langer kunnen behouden (en waarvan dit ook niet wordt verwacht), omdat zij sneller uiteenvallen en wegsmelten dan de tijd die vereist is om ze vaste vorm te geven en daarna te stollen […] een levensverwachting die korter is dan de tijd die nodig is voor het ontwerpen van een samenhangende en vaste levensvisie, en zeker korter dan de tijd die het realiseren van een individueel ‘levensontwerp vereist.4

We leven in vloeibare en vluchtige tijden waar alles zo snel gaat dat onzekerheid sluipend zijn intrede doet. Dit heeft niet alleen gevolgen voor levenskunst als poging tot een individueel levensontwerp, maar ook voor onze verhouding tot de ander. ‘Intermenselijke banden, die ooit een veiligheidsnet vormden waaraan grote en langdurige investeringen van tijd en inspanning waren besteed, en die dit offer van onmiddellijke en individuele belangen […] worden steeds zwakker.’5

Opportunistisch gedrag zegeviert. Het gaat minder om het naleven van regels, duurzaamheid en langetermijndenken, dan om flexibiliteit en ‘de bereidheid om snel van tactiek en optreden te wisselen, en zonder spijt afspraken en loyaliteiten te verbreken – en alle mogelijkheden die beschikbaar zijn uit te buiten, eerder dan eigen vaste voorkeuren te volgen. ” Joep Dohmen schrijft dit gedrag op het conto van de liberale opvatting van autonomie als zelfbeschikking en niet-inmenging. Het is deze nadruk op negatieve vrijheid die een fnuikende invloed heeft op de sociale cohesie en onze betrekkingen met de ander. De verenging van het vrijheidsbegrip leidt uiteindelijk tot narcisme, grootheidswaan en een ziekelijke preoccupatie met ons ‘dikke ik’. Vooral bij veel jongeren is dit gedrag patent. Zij kennen nauwelijks plichten maar alleen rechten. Het ontbreekt hen aan zelfdiscipline, ze zijn allergisch voor inspanning en willen nergens moeite voor doen. Er heerst onder hen een houding van I want it all and I want it now. Heel kwalijk is dat men in het onderwijs, waar nog enigszins corrigerend opgetreden kan worden, al voor deze passieve mentaliteit is gezwicht. In plaats dat weerzin tegen inspanning wordt afgestraft, beloont men leerlingen door lessen op te leuken of nieuwe, minder veeleisende methoden te introduceren zoals competentie gestuurd onderwijs. Zoals de schooldirecteur Bint, uit de gelijknamige novelle van Bordewijk, zegt: ‘Ik eis van de leraar dat hij zich niet inleeft in het kind, dat hij niet daalt. Ik eis van het kind dat het zich inleeft in de leraar, dat het klimt.’7 We willen geen pleidooi houden voor een terugkeer naar het verleden dat ook gepaard ging met intolerantie, paternalisme en botte machtswellust. Maar zonder twijfel is de democratiseringsgolf vanaf de jaren zestig doorgeschoten naar minachting voor alles wat maar enigszins naar pedagogische en cognitieve autoriteit riekt.”

Noten:

4 Z. Bauman, Vloeibare tijden, leven in een eeuw van onzekerheid, Zoetermeer, 2011, p. 15.

5 Ibid., p. 17.

6 Ibid., p. 18.

7 F. Bordewijk, Blokken, Knorrende beesten, Bint, Amsterdam, 1995, p. 106.

Bron: Rizzuto, Giovanni, Mediale levenskunst. Een interculturele polyloog, Brussel 2014, (ASP), pag. 14-15

Rizutto houdt een pleidooi voor een levenskunst die rekening houdt met het horizontale en verticale in je leven, met autonomie en heteronomie. De fundering voor het verticale zoekt hij in de traditie van de religies, niet in het minst bij het boeddhisme en Zenboeddhisme waarin de leegte een fundamentele rol speelt in het denken en handelen. Het is niet alleen een pleidooi voor een realistische en hedendaagse levenskunst maar ook een vorm van acceptatie van de eindigheid van ons bestaan en de voorlopigheid van ons handelen. In een aantal hoofdstukken laat hij vervolgens de thema’s humor, melancholie, emotie, dood, ouderdom, solidariteit, spelen, wijsheid, nomadisch denken en vriendschap de revue passeren. Thema’s die allen van doen hebben met een evenwichtig staan in dit leven en het maken van de goede keuzes waardoor je als persoon (ik zeg niet individu) en als ‘zelf’ in relatie met je medemens en de wereld waarin je leeft, tot je recht kan komen. In het eindige zit een geheim verborgen: aandacht voor het hier en nu, voor het zich nu aan je openbarende, kan een besef doen doorbreken dat dit moment, deze plek, deze mens, bijzonder is, apart, van grote waarde omdat je bijzondere dingen ontdekt. Als je een relatie met iemand aangaat waar je van gaat houden, wordt deze persoon als het ware ‘apart’ gezet. Het huwelijk bijvoorbeeld is zo’n vorm van apart zetten. Apart zetten wil zeggen, iets of iemand bijzonder maken. Bijzonder maken door het of iemand apart te zetten wil zeggen: heiligen. De ander wordt zo heilig, het andere wordt zo heilige tijd, heilige grond, heilig voorwerp. Die kracht bezit je dus door apart te zetten dingen en mensen, tijd en ruimte, te heiligen. In het eindige en in het voorlopige is het heilige dus nooit ver weg. Dat lijkt me een mooie uitdaging om af en toe de telefoon helemaal thuis te laten. Misschien is het dan bijna elke dag Pinksteren, dag waarop de geest jou mag gebruiken als klankbord, als klankkast, als resonantieruimte.

John Hacking

7 juni 2019