Schwimmendes Licht

Am Lichtsinn
erräst du die Seele.

Aan de lichtzin
peil je de ziel.

Paul Celan uit: SPRACHGITTER
(vertaling Ton Naaijkens)

In het poëtische werk van Celan fascineren mij de begrippen sneeuw, licht, ziel, taal (woord), wereld en God (ook als Niets en als Niemand beschreven). Het zijn begrippen die veel lagen hebben en die ook in een religieuze context diverse betekenissen krijgen. Omdat voor mij theologie in eerste instantie poëzie is, zijn dichters voor mij dan ook bronnen die betekenisvol kunnen zijn. Celan is een van die inspiratiebronnen.

Volgens Andreas Girbig vormen herinnering en dialoog de randen van het landschap waarin Celan zich dichterlijk beweegt.


“Die Gedichte Paul Celans stehen in einem dauernden poetischen Dialog über die Erinnerung und über die Möglichkeit des Eingedenkens. Celans Gedichte, seine übersetzerische Tätigkeit und seine Reden lassen sich in der Regel auf dieses Begriffspaar, Erinnerung und Dialog, zurückführen. Der Ausgangspunkt allen Schreibens was für Celan ein Datum. In seiner Büchner-Preisrede “Der Meridian” nennt Paul Celan den “20. Jänner” (GW III;196) als das Datum, von dem sich seine Gedichte herschreiben. Das Datum der Wannseekonferenz im Jahre 1942, auf der die Vernichtung der europäischen Juden beschlossen wurde, ist seinen Gedichten “eingeschrieben”, ist ihnen mitgegeben (GW III: 196). In dieser Erfahrung vereinigt der “Neigungswinkel seines Daseins” (GW III: 197) “…drei Momente, die zusammen den bleibenden Akut von Celans leben und Schreiben bilden: die kaum je nachlassende Trauer vor allem um die geliebte Mutter, die mit einem anhaltenden Schuldgefühl verbundene Frage an sich selbst, warum denn gerade er überlebt habe, und schliesslicht eine zeitweise gelebte und immer wieder poetisch imaginierte Vereinigung mit allen Juden der Welt, den toten wie den lebenden.”(Girbig)


De dood van zijn moeder die tijdens de oorlog in een kamp werd vermoord, de vraag naar zijn eigen overleven en zijn, ook in poëzie uitgedrukte, verbondenheid met de dode en de levende Joden zijn dus drie thema’s volgens Girbig die het werk van Celan doorademen. In een van zijn vroege gedichten laat Celan zien hoe in zijn ervaring sneeuw samenhangt met de dood van zijn moeder en de moord op de Joden. Sneeuw is gevallen, lichtloos.

SCHWARZE FLOCKEN

Schnee ist gefallen, lichtlos. Ein Mond
ist es schon oder zwei, dass der Herbst unter mönchischer Kutte
Botschaft brachte auch mir, ein Blatt aus ukrainischen Halden:

‘Denk, dass es wintert auch hier, zum tausendstenmal nun
im Land, wo der breiteste Strom fließt:
Jaakobs himmlisches Blut, benedeiet von Äxten.. .
O Eis von unirdischer Röte- es watet ihr Hetman mit allem
Trog in die finsternden Sonnen.. . Kind, ach ein Tuch,
mich zu hüllen darein, wenn es blinket von Helmen,
wenn die Scholle, die rosige, birst, wenn schneeig stäubt das Gebein
deines Vaters, unter den Hufen zerknirscht
das Lied von der Zeder…
Ein Tuch, ein Tüchlein nur schmal, dass ich wahre
nun, da zu weinen du lernst, mir zur Seite
die Enge der Welt, die nie grünt, mein Kind, deinem Kinde!’

Blutete, Mutter, der Herbst mir hinweg, brannte der Schnee mich:
sucht ich mein Herz, dass es weine, fand ich den Hauch, ach des Sommers,
war er wie du.
Kam mir die Träne. Webt ich das Tüchlein.

ZWARTE VLOKKEN

Sneeuw is gevallen, lichtloos. Eén maan her
is het al of twee dat de herfst ook mij in monnikspij
een tijding bracht, een blad uit Oekraïense heuvels:

‘Bedenk dat het wintert ook hier, voor de duizendste keer nu
in het land waar de breedste stroom vliedt:
Jaäkobs hemelse bloed, gebenedijd door bijlen.. .
ijs van onaardse roodheid – daar waadt haar hetman met heel z’n
tros naar donkerende zonnen.. . kind, ach, een doek
om me in te hullen als het blinkt van de helmen,
wanneer de schol, de rozige, barst, als het gebeente van je vader
sneeuwig verstuift, onder de hoeven vol wroeging
het lied van de ceder…
Een doek, een klein doekje maar, opdat ik nu,
nu je leert huilen, voor mezelf bewaar
het nauw van de wereld, die nooit groent, mijn kind, voor jouw kind!’

Bloedde, moeder, de herfst me maar weg, brandde de sneeuw me maar:
zocht ik mijn hart maar, dat het huilt, vond ik de zucht maar, ach, van de zomer,
was-ie als jij.
Kwam me de traan. Weefde ik dat doekje.

(vertaling: Ton Naaijkens)

Naast de sneeuw en de dood keert het thema licht voortdurend terug in zijn gedichten. Zo het begrip schwimmendes Licht. ‘Drijvend’, ‘zwemmend’ licht; meteen als ik deze ‘metafoor’ lees – kan licht drijven? zwemmen? – voel ik de behoefte om erover te schrijven, ik wil het begrip proeven en ontdekken wat zich in dit beeld verstopt en manifesteert. Wat is licht opeens als het kan drijven, kan zwemmen? Is het nog het licht van een lamp, een vuur, een ondergaande zon? Of wordt dit licht opeens anders, vreemd, onherkenbaar, sacraal misschien?

MIT BRIEF UND UHR 
Wachs,
Ungeschriebnes zu siegeln,
das deinen Namen
erriet,
das deinen Namen
verschlüsselt.

Kommst du nun, schwimmendes Licht?

Finger, wächsern auch sie,
durch fremde,
schmerzende Ringe gezogen.
Fortgeschmolzen die Kuppen.

Kommst du, schwimmendes Licht?

Zeitleer die Waben der Uhr,
bräutlich das Immentausend,
reisebereit.

Komm, schwimmendes Licht. 

MET BRIEF EN KLOK

Was,
om te verzegelen wat
ongeschreven bleef,
dat jouw naam
raadde,
dat jouw naam
verhult.

Kom je nou, drijvend licht?

Vingers, ook al van was,
door vreemde,
pijnlijke ringen gehaald.
De toppen weggesmolten.

Kom je nou, drijvend licht?

Tijdleeg de raten
van de klok, als bruiden
de duizend bijen,
klaar voor de reis.

Kom, drijvend licht.

Beth Hawkins die in haar proefschrift het werk van Kafka, Celan en Jabès vergelijkt schrijft over dit licht:


This Light is a symbol in which seeming opposites are rejoined. Immanence and transcendence —the exile of the mystical, Lurianic Shekinah and the Shekinah of the Hebrew Bible, depicted most tellingly as the hovering presence of Exodus (Wolosky 213) —are brought together as varying aspects of a unified being. This symbol, then, embraces a central impulse of Celan’s poetry: to collapse heaven and earth, to substitute the horizontal plane for the vertical—or, more precisely, to allow for the simultaneous existence of both realms that continually speak of the other. (Hawkins page 98).


Precies het thema dat mij al jaren fascineert en dat in mijn werk als schilder en in mijn essays over kunst, over het lichaam (en de wereld) en over God in onze kosmos, op verschillende manieren ter sprake komt. Hemel en aarde, twee kanten van hetzelfde – transcendentie en immanentie die in de horizon bij elkaar komen, aarde en hemel die aan elkaar raken. Het is meer dan beeldspraak. het is in mijn ogen de verwoording van een zoektocht naar het transcendente, de aanwezigheid van het sacrale, goddelijke in deze wereld, op deze aarde. Ook in het licht van de bijbelse omschrijvingen en de verwachtingen die door deze taal zijn gewekt. In de sfeer van de kabbala laat men de bekende beperkingen los waarin wij door onze ratio lijken te zijn gebonden. Zoals Celan zelf in een toespraak zegt, waarin hij hemel en aarde ‘verwisselt’:


Wer auf dem Kopf geht, meine Damen und Herren, – wer auf dem Kopf geht, der hat den Himmel als Abgrund unter sich. (Meridian)

Beth Hawkins schrijft over de receptie van dit bijbels denken en de gedachten over het verbond tussen God en zijn mensen (volk) het volgende:

EEN KEER
heb ik hem gehoord,
hij waste de wereld,
ongezien, nachtlang,
werkelijk.

Een en Oneindig,
verstikt,
ikten.


In the final poem of Atemwende, Celan provides us with, I believe, yet another reflection on the covenant. The account he gives is both continuous with biblical tradition and suggestive of the possibilities, and limitations, of the newly shattered Ich:

Einmal,
da hörte ich ihn,
da wusch er die Welt,
ungesehn, nachtlang,
wirklich.

Eins und Unendlich,
vernichtet,
ichten.

Licht war. Rettung.

EEN KEER
heb ik hem gehoord,
hij waste de wereld,
ongezien, nachtlang,
werkelijk.

Een en Oneindig,
verstikt,
ikten.

Licht was er. Redding.

(vertaling Ton Naaijkens)

There is an implicit hope here, one that Hermann Burger believes is captured in the movement “Vernichtet . . . ichten . . . Licht.”(Beth Hawkins page 140-141)

Licht dat in het woordspel ‘vernichtet’ ‘ichten’ terugkeert en dat ook in het Nederlands niet vast ligt op een betekenis. Licht is ook licht, niet zwaar, ‘leicht’. Een zuchtje, zoals Abel een zuchtje was, dat zo door zijn broer Kain kon worden weggeblazen. Als de steun ontbreekt, treedt de duisternis is, verdringt de schemer het licht, wordt het avond en nacht. Licht dat zwom is weggedreven, een ook het woord dat voorbij kwam op de rivier van de tijd is aan de horizon onzichtbaar geworden. De duisternis van de schemering heeft het ingepalmd.

KLOPF die
Lichtkeile weg:

das schwimmende Wort
hat der Dämmer.

KLOP de
lichtwiggen weg:

het zwemmende woord
is door de schemering
ingepalmd.

(vertaling Ton Naaijkens)

Zoals in meer gedichten in de latere bundels van Celan (bijvoorbeeld Lichtzwang) komen er nieuwe beelden naar voren van dit licht. Celan beschrijft dit zelf als een Atemwende, een ademkeer: Dichtung: das kann eine Atemwende bedeuten. Wer weiß, vielleicht legt die Dichtung den Weg – auch den Weg der Kunst – um einer solchen Atemwende willen zurück?(Meridian) Want het gedicht is volgens Celan eenzaam en het zoekt naar contact, naar de ander, het wil in dialoog staan met. Celan zegt in zijn toespraak hierover:

Das Gedicht ist einsam. Es ist einsam und unterwegs. Wer es schreibt, bleibt ihm mitgegeben. Aber steht das Gedicht nicht gerade dadurch, also schon hier, in der Begegnung – im Geheimnis der Begegnung.
Das Gedicht will zu einem Andern, es braucht dieses Andere, es braucht ein Gegenüber. Es sucht es auf, es spricht sich ihm zu. Jedes Ding, jeder Mensch ist dem Gedicht, das auf das Andere zuhält, eine Gestalt dieses Anderen.Die Aufmerksamkeit, die das Gedicht allem ihm Begegnenden zu widmen versucht, sein schärferer Sinn für das Detail, für Umriß, für Struktur, für Farbe, aber auch für die “Zuckungen” und die “Andeutungen”, das alles ist, glaube ich, keine Errungenschaft des mit den täglich perfekteren Apparaten wetteifernden (oder miteifernden) Auges, es ist vielmehr eine aller unserer Daten eingedenk bleibende Konzentration. “Aufmerksamkeit” – erlauben Sie mir hier, nach dem Kafka-Essay Walter Benjamins, ein Wort von Malebranche zu zitieren -, “Aufmerksamkeit ist das natürliche Gebet der Seele.” (Meridian)


Opmerkzaamheid is het natuurlijke gebed van de ziel. De ziel die op deze aarde ronddwaalt op zoek naar het licht dat een bevestiging is van het licht dat in haar zelf straalt. Zielen die bij elkaar komen en aan elkaar kunnen raken zoals in een werkplaats waar de zielen samengesmeed worden:

FERTIGUNGS-
HALLE:

Blendeffekte, im Dämmer,

– auf dir, denk,
ruhte die heilende Hand unterm auf-
zuckenden Schein –

das Schutzwort
im Überdruckhelm,
ein Zeichen im Satz
als Frischluftgerät.

Schweißung der Seelen, Kurzlicht.

In den Boxen:
Beatmung
des reimigen, schönen
Metallbalgs.

PRODUCTIE-
WERKPLAATS:

lichteffecten, in het halfdonker,

—op jou, bedenk dat,
rustte de helende hand onder het op-
flikkerende licht—

het beschermend woord
in de overdrukhelm,
een leesteken
als ventilator.

Lassen van zielen, kort licht.

In de boxen:
beademing
van de rijmige, mooie
metalen balg.

(vertaling Ton Naaijkens)

Celan blijft dicht bij zijn eigen leven als hij dicht en telkens opnieuw proeft hij zijn taal, zijn herinneringen, zijn ervaringen. Om zo op deze wijze dicht bij zichzelf te komen, te blijven en de kern van zijn wezen te ervaren. Waarnaar is hij op zoek, wat wil hij vinden? Hij zegt in zijn toespraak:


Die Kunst erweitern? Nein. Sondern geh mit der Kunst in deine allereigenste Enge. Und setze dich frei. (Meridian)


Girbig schetst in zijn artikel over de ‘afgronden in het werk van Celan, die verankerd zijn in het wit (van de sneeuw) dat de datum, de tijd, het moment – in deze januari 1942 – verankerd is in zijn gedichten. Een van die gedichten verwijst naar Hölderlin die na zijn carrière als dichter opgesloten raakte – was hij ziek – waanzinnig – psychotisch – er zijn veel verschillende verklaringen. Celan voelt zich met hem verwant. Hölderlin bracht het tweede deel van zijn leven door in een toren aan de Neckar, met uitzicht op het landschap en de rivier. Een soort van ballingschap, gevangenschap, nadat alle idealen van de ‘Verlichting’ door de Napoleontische oorlogen teniet werden gedaan en het idealisme dat hij deelde met de filosofen Hegel en Schelling in zijn leven was uitgebloeid. Zonder vruchten zonder concrete resultaten. Een dichter die gebroken in de knop de stilte van de torenkamer koos en daar zijn tijd doorbracht.

TÜBINGEN, JÄNNER

Zur Blindheit über-
redete Augen.
Ihre – “ein
Rätsel ist Rein-
entsprungenes”, ihre
Erinnerung an
schwimmende Hölderlintürme, möven-
umschwirrt.

Besuche ertrunkener Schreiner bei
diesen
tauchenden Worten:

Käme,
käme ein Mensch,
käme ein Mensch zur Welt, mit
dem Lichtbart der
Patriarchen: er dürfte,
spräch er von dieser
Zeit, er
dürfte
nur lallen und lallen,
immer-, immer-
zuzu.

(“Pallaksch. Pallaksch.”) 

TÜBINGEN, JANUARI

Ogen, om-
gepraat tot blindheid.
Hun-‘een
raadsel is wat rein
ontsprong’-,hun
herinnering aan
zwemmende Hölderlintorens, om-
zwermd door meeuwen.

Verdronken schrijnwerkers
op bezoek bij
deze
duikende woorden:

kwam er,
kwam er een mens,
kwam er een mens ter wereld, nu, met
de lichtbaard van
patriarchen: hij kon
sprekende
van deze tijd, kon hij
vast
alleen nog maar lallen
en lallen,
steeds en steeds
maarmaar.

(‘Pallaksj. Pallaksj.’)

(vertaling: Ton Naaijkens)

Jaren later na dit gedicht kijkt Celan naar zijn eigen leven in Parijs, eenzaam, vrouw en zoon wonen ergens anders, hij heeft diverse opnames in een psychiatrisch ziekenhuis achter de rug. De stemming is triest, koud, leeg. Geen zoektocht naar het licht, geen zielen aaneen gesmeed. Geen zwemmend, drijvend licht om te volgen. Januari 1942, aankondiging van de dood voor velen keert terug in zijn herinnering en kleurt zijn leven met zwarte vegen – zoals misschien wel elke dag, en op al die momenten waarin de dood zijn tronie toont in de woorden van zijn gedicht. De neergang van Celan- er is veel over gespeculeerd en geschreven net als bij Hölderlin – misschien is hij ervaarbaar, na-speurbaar in zijn laatste gedichten.

EINGEJÄNNERT
in der bedornten
Balme. (Betrink dich
und nenn sie
Paris.)

Frostgesiegelt die Schulter;
stille
Schuttkäuze drauf;
Buchstaben zwischen den Zehen;
Gewißheit.

INGEJANUARIED
in het bedoornde
hol. (Bedrink je
en noem het
Parijs.)

Met vrieskou verzegeld mijn schouder;
stille
puinuilen erop;
letters tussen mijn tenen;
zekerheid.

(vertaling: Ton Naaijkens)

Am Lichtsinn
erräst du die Seele.
Aan de lichtzin
peil je de ziel.

Als het licht ontbreekt en meer dan afwezig is, is de dood nabij. Zoals het levenslicht dooft in de ogen van een mens, zo kan het zielenlicht langzaam vervlakken, doven, sterven. Als mensen de strijd opgeven, niet meer willen, niet meer kunnen vechten omdat de overmacht van hun herinnering en hun dagelijkse ervaringen hen teveel wordt. Wat dan, wat rest dan nog? Komm, schwimmendes Licht.

John Hacking
19 juni 2020

bronnen:

Hawkins, Beth, Reluctant Theologians. Franz Kafka, Paul Celan, Edmond Jabès, New York 2003, (Fordham University Press)

Andres Girbig, “Die Abgründe sind / eingeschworen auf Weiß”. Erinnerung und Dialog. Bemerkungen zum Motiv des Schnees in Gedichten Paul Celans. in: Dialogues.Cahiers d’études Germaniques. Études réunies pas jean-Charles Margotton en hommage au Professeur René Girard, PDF

https://www.academia.edu/32378468/Die_Abgr%C3%BCnde_sind_eingeschworen_auf_Wei%C3%9F._Erinnerung_und_Dialog._Bemerkungen_zum_Motiv_des_Schnees_in_Gedichten_Paul_Celans

DER MERIDIAN
Rede anläßlich der Verleihung des Georg-Büchner-Preises, Darmstadt, am 22. Oktober 1960

http://web.archive.org/web/20020220085417/http://www.geocities.com/Athens/Chariot/3474/index.html