
Soms ruim ik een groot aantal boeken op en stoot daarbij op ongelezen exemplaren die ik dan nog niet weg doe omdat ik ze eerst wil lezen. De laatste maanden heb ik diverse boeken gelezen die een interessante kijk geven op de wereld en de stand van de beschaving in die tijd. Een van de boeken die ik gelezen heb zijn de reisverhalen van Camilo José Cela, Joden, moren en christenen. Spaanse reisverhalen. (uit 1948)Hij beschrijft een reis door Spanje, waarin hij de rol aanneemt van een zwerver. Zo komt hij door menig dorpje een ontmoet daar veel verschillende mensen. Ook culturele bezienswaardigheden komen aan bod. Veel oude kastelen die hij bezoekt zijn vervallen. Op een van zijn reizen komt hij ook in het dorpje Moguer van de beroemde dichter Juan Ramon Jiménez, (ook een van mijn favoriete dichters) waar zich diverse verhalen afspelen met in de hoofdrol het ezeltje Platero. Hij schrijft, ik citeer:
“De zwerver, die van poëzie houdt, nadert het respectvol het huis waar Juan Ramon Jiménez geboren werd. Het is even wit als de andere huizen, er niet veel beter van kwaliteit. Met de laatste, tederste gevoeligheid die de vele kilometers in zijn vingertoppen hebben achtergelaten, streelt hij de tralies (het zijn meer gevangenistralies dan siersmeedwerk) waarachter de dichter zijn jeugd heeft doorgebracht, en die zijn eerste delicate verzen tegen het kille, geleerde keurslijf van voorschriften beschermden. Het huis van Juan Ramon Jiménez ligt in de Calle de la Ribera, tegenover dat van Arreburra, de waterverkoper, hij ruste in vrede.
‘Hier in dit grote huis, waar nu de gardia civil gevestigd is, ben ik geboren, Platero.’
De zwerver – die zijn principes heeft, al zijn ze misschien verkeerd – ging het geboortehuis van de dichter niet binnen. Hij legde slechts een bosje bloemen op zijn graf, en ook op dat van Zenobia: bleekrode, blauwe en paarse verbena’s, als de gekleurde sterretjes uit zijn kinderdromen.” (pag. 133-134)
Cela beschrijft de verschillende plaatsen en de ontmoetingen met mensen met veel oog voor de gastvrijheid van de streek of het ontbreken daarvan. Zo komt de beschaving in het Spanje van de vorige eeuw beetje bij beetje aan het licht.
Een andere schrijver, deze keer uit Frankrijk, Gustave Flaubert, die samen met een vriend een reis maakt langs de rivier de Loire, in 1841, 100 jaar eerder dus, beschrijft net als Cela de plaatsen en gebouwen die hij daar aantreft. In dit geval veel kastelen. Kastelen in verval of bewoond. Flaubert probeert zich op vele plaatsen waar hij komt in te leven in de leefomstandigheden van de bewoners, vroeger en nu. Zo beschrijft hij meesterlijk de situatie van een gevangen genomen edelman die weg kwijnt in een van de kerkers van een kasteel, het kasteel van Clisson. Hij schrijft:
”we zijn afgedaald naar de onderaardse kerker waarin Jan V gevangen heeft gezeten. In de mannengevangenis zagen we aan het plafond nog de grote dubbele haak waaraan opgehangen werd; en met nieuwsgierige vingers hebben we de deur van de vrouwengevangenis betast. Die is ongeveer vier duim dik, bezet met schroeven, omgeving, beplaat en als gecapitonneerd met ijzerwerk. In betralied luikje in het midden diende om dat wat nodig was opdat de veroordeelde niet dood ging, doorheen te werpen. Dat luikje werd geopend en niet de deur die, als discrete mond van de vreselijkste vertrouwelijkheden, behoorde tot het soort dat zich altijd sluit en nooit opengaat. Dat was de goede, oude tijd van de haat. Als je toen iemand haatte, als je hem bij overrompeling ontvoerd had, of verraderlijk gearresteerd tijdens een onderhoud, in elk geval als je hem eindelijk in handen had, als hij in je greep was, kon je hem op je gemak te allen tijden, van minuut tot minuut voelen sterven, zijn angsten tellen, Zijn tranen drinken. Je daalde af naar zijn cachot, sprak tegen hem of marchandeerde over zijn terechtstelling, lachend om zijn martelingen en je besprak zijn losprijs, je leefde boven hem, van hem, van zijn leven dat doofde, van zijn goud dat je hem af pakte. Je hele behuizing, vanaf de torensplitsen tot aan de voet van de grachtmuren drukte op hem, verpletterde hem, begroef hem; en zo voltrokken zich de wraaknemingen van de familie, binnen de familie, en door het huis zelf dat er de kracht van vormde en de gedachte symboliseerde.” (pag. 50-51)
De reisontboezemingen van deze auteurs geven niet alleen een indruk van de streek en de mensen maar ook van de wijze waarop geleefd, gewoond, gegeten en geslapen wordt. Soms is het net alsof je het zelf meemaakt en of je deelnemer bent op deze reis door veelal onbekende streken. In Spanje ben ik nooit geweest maar de reis langs de Loire en het bezoek aan diverse kastelen, heb ik gedaan. Wat me opvalt, als ik over het begrip beschaving nadenk, is dat er al heel lang een vorm leven en wonen geldt waarin beschaving tot uitdrukking komt in de wijze waarop mensen hun leven in een veilige situatie gestalte geven. Misschien is dat wel al begonnen met de eerste vestigingen op het platteland, de eerste dorpen en later de eerste steden. Beschaving veronderstelt een zekere mate van veiligheid en van comfort. Anders is er alleen maar een strijd om het naakte bestaan. Is eenmaal dt bestaan op de een of andere wijze verzekerd en veilig gesteld, dan is er ook ruimte voor beschaving en cultuur. De grottekeningen van 30.000 jaar geleden geven ook al een indruk van een stukje beschaving en religiositeit. Maar hoe de toenmalige mensen met elkaar omgingen blijft grotendeels giswerk. De opkomst van grote steden in de zogenaamde oudste beschavingen heeft meer sporen nagelaten. Oude wetsteksten, getuigenissen van economisch handelen, mythes en opgetekende verhalen over goden en tenslotte ook de verzameling boeken die samen de bijbel vormen, het zijn net zoveel getuigenissen van deze beschavingen. Hoogtepunt, naast andere religieuze geschriften, vormt in deze het corpus met verhalen uit de bijbel. Ware dit niet zo, dan hadden wij dit boek al lang terzijde gelegd.
De Franse Revolutie en wat eraan vooraf ging wordt veelal beschouwd als een keerpunt in de geschiedenis van het Westen. De zogenaamde tijd van de verlichting en het begin van de emancipatie van de burger, los van religie en staat (in zoverre die een koning had als hoogste instantie), het ontstaan van de republiek en in het voetspoor daarvan de natiestaat en het nationalisme, beloofde naast al die politieke omwentelingen ook een nieuw beschavingsstatuut: mensen zouden elkaar in vrijheid en gelijk van stand gaan behandelen als broeders en zusters. Een mooi ideaal dat nergens echt tot stand kwam. De romantici, dichters, filosofen, schrijvers, kunstenaars, die door de idealen van de Franse Revolutie werden geïnspireerd haakten bij grote getale af toen deze revolutie ontaarde in een bijltjesdag, beter gezegd een bijltjes-dictatuur onder leiding van de Jakobijnen en later Robespierre. Duizenden verloren letterlijk hun hoofd nadat de bestorming van de Bastille in 1789 had plaatsgevonden en tientallen jaren daarna droeg men daar de gevolgen van en de superster Napoleon vestigde op de restanten van die revolutie zijn eigen rijk als zelfuitgeroepen keizer. De uitkomst kennen we. De oorlogen die volgden brachten velen armoede en de dood. En in 1848 leek het wel alsof al die inzet voor een menselijker maatschappij van gelijkwaardige burgers niets had opgeleverd, behalve dan een nieuwe monarch. Karl Marx probeerde wel de nieuwe klasse van proletariërs te organiseren maar ook die pogingen ontaardden veel later weer in nieuwe dictaturen onder leiding van een almachtige partij en idem dito leider. Conclusie: niets geleerd van de geschiedenis. De periode van de eerste en tweede wereldoorlog laat bovendien zien dat de leiders van de toenmalige oorlogvoerende partijen meer ophadden met dood en verderf (zeker van de vijand en van de intern tot vijand verklaarde bevolkingsgroepen) dan met idealen die beschavingsbevorderend zijn, zoals het streven naar rechtvaardige verdeling van goederen en de bevordering van humaniteit (zowel nationaal als globaal).
Vandaag de dag laten veel groeperingen luid van zich horen: omdat ze het niet eens zijn met de maatregelen tegen corona, en/of omdat ze geloven in complotten: een overheid die hen wil knevelen, de pers en de media die onbetrouwbaar zouden zijn geworden, een samenzwering van machtigen die ieder naar hun hand willen zetten. Rechtsradicalisme, antisemitisme, racisme, klimaatontkenning, het gaat hand in hand. De basis hieronder is verongelijkt egoïsme, gekrenkte zelfwaarde, het ontbreken van elke vorm van vertrouwen in anderen die niet dezelfde mening delen, de wantrouwige benadering van de wetenschappelijke bevindingen op diverse terreinen (zoals corona en klimaatontwikkeling) etc. etc. Zogenaamde leiders als de huidige president van de VS wakkeren dit aan en spinnen garen bij deze onvrede. Tegelijkertijd worden gouden bergen beloofd, bevrijding van het juk en dreiging (van de politieke plannen) van de andere partij en nieuwe messiaanse tijden waarin de natie als egotripper zal schitteren in de wereld, vooral dan economisch: iedereen rijk, behalve hen die daar geen recht op hebben zoals immigranten en de zwarte bevolking. Maar eigenlijk is dit niets nieuws onder de zon. Rüdiger Safranski schrijft in zijn boek over de (Duitse) romantiek dat eind 18e eeuw, toen het schrijven van romans een vlucht nam, complottheorieën en beschrijvingen van geheime genootschappen, volop in de belangstelling stonden.
“Der reale Anknüpfungspunkt dieser Geschichten ist das Wirken der geheimen Bünde der Jesuiten, der Freimaurer, der Illuminaten und der Rosencreutzer. Die geheimbündlerischen Verschwörungstheorien waren en sind bis heute die massenwirksamste Form der Geschichtsphilosophie. Man glaubt zu wissen, wie die Geschichte funktioniert, wo ihre Drahtzieher sitzen, wie sie gemacht wird. Die Verschwörungstheoretiker von damals wussten alles über die Französische Revolution, zum Beispiel, dass sie von Ingolstadt aus gesteuert würde, denn dort befand sich bekanntlich das Hauptquartier der Illuminaten…” (pag. 55-56).
Precies dezelfde onzin die nu over Bill Gates, Soros, de (mensenetende en pedofiele) elite wordt uitgestrooid op sociale media zonder een enkel bewijs te leveren.
In een ander werk van Safranski ontleedt deze auteur in een biografie over Arthur Schopenhauer haarfijn de tijdsgeest en de omstandigheden waarin deze eerst miskende filosoof optrad om pas op het einde van zijn leven een zekere roem te vinden. De tijd was toen pas rijp voor zijn donkere en soms zwartgallige pessimistische filosofie. De mens komt er in dit denken niet goed vanaf want de mens is in feite een speelbal van de “Wil” die de wereld regeert en stuurt.
“Schopenhauer unternimmt es also, die Welt als ‘Wille’ zu verstehen. Der Nachdruck liegt auf dem ‘Verstehen’. Verstehen ist nicht Erklären.” (pag. 305)
Het gaat Schopenhauer niet om het blootleggen van causaliteit, het vinden van oorzaken wat kenmerkend is voor het verklaren, maar het gaat hem om de vraag wat de betekenis is van deze Wil en de werkzaamheid van de Wil in de wereld. We kunnen deze Wil leren kennen bij ons zelf, niet als object, maar wij zijn zelf Wil. We moeten ons zelf leren verstaan als we de wereld willen verstaan. Safranski noemt Schopenhauers metaphysik van de Wil een hermeneutiek van het bestaan (Hermeneutik des Daseins) die niet in concurrentie is met de analyses van de empirische wetenschappen. Eigenlijk vraagt deze hermeneutiek naar het Zijn. (vgl. pag. 306) Iets wat door Martin Heidegger later weer wordt opgepakt. Schopenhauer is zich bewust van de spraakverwarring waarin wil wordt opgevat als iets wat het individu wil, bedoeling, doel, wat ik me voorstel om te verkrijgen bijvoorbeeld. Maar zo is de Wil van Schopenhauer niet bedoeld. Het is een eerder te vergelijken met een soort van levenskracht, een dynamiek die aan alles ten grondslag ligt. Friedrich Nietzsche zal dat op zijn eigen wijze oppakken en uitwerken als Wil tot macht. Schopenhauer is een van de eersten die de lichamelijkheid van de mens ten volle betrekt in zijn denken want aan en in het eigen lichaam is deze Wil ervaarbaar.
“Das Denken des Kopfes ist deshalb zuletzt doch auch nur eine Aktion des Willens. Doch der Wille, der wir insgesamt sind, manifestiert sich in unterschiedliche Stärke und Wahrnehmbarkeit in unserem Körper. Schon das vegetative Leben unseres Körpers ist Wille, egal ob wir ihn bemerken, und wir bemerken ihn hier in der Regel nur bei Funktionsstörungen als Schmerz, Unbehagen usw.” (pag. 337).
Het feit dat we kunnen kennen staat volgens Schopenhauer niet los van het gebeuren van de Wil aan het eigen lijf. Schopenhauer definieert het kennen (Erkennen) als een orgaan van de wil, waarmee lichamelijke gebreken gecompenseerd kunnen worden. De mens heeft weinig in te brengen tegen de machtige stem van de natuur. Ook reflectie is niet krachtig genoeg. Schopenhauer verwijst naar de menselijke seksualiteit als voorbeeld van de kracht van de Wil. (den “eigentlichen Brennpunkt des Willens”).
Wat de filosofie van Schopenhauer in alle duidelijkheid zichtbaar maakt is het failliet van de religieuze zekerheid die in de Middeleeuwen nog een houvast bood om de samenleving vorm te geven en de beschaving te funderen. In de tijd van de Verlichting wordt de mens helemaal op zichzelf gesteld en moet hij zijn zekerheden halen uit de werkzaamheid van zijn eigen denken en handelen. Een God van buiten die garant staat, een religieus model om te handelen, hebben afgedaan. De mens ziet zich voor een afgrond geplaatst en moet zijn zekerheid uit zijn eigen tenen halen. Maar daar is niets te vinden, net zo min als in het moeras van de baron von Munchhausen. Hoe nu verder? Leveren het streven naar humaniteit en naar meer sociale en economische rechtvaardigheid, onderlinge solidariteit, ook globaal, genoeg houvast op om onze toekomst gestalte te geven? Maar dan moeten dat geen theoretische modellen blijven à la Marx of welke andere filosoof of econoom dan ook. Concrete plannen zijn gevraagd gebaseerd op concrete ontmoetingen met concrete mensen. Helden zijn niet nodig in de politiek. Liever een Zero (nul) die zich wegcijfert voor het algemeen belang dat daardoor in volume toeneemt, dan een Hero (1) waarbij het uiteindelijk alleen maar om zelfverheerlijking, zelfverrijking en narcisme draait. Helden voegen in de politiek niets toe omdat hun gedrag alleen maar leidt tot geweld, polarisatie, vijand-denken, populisme, en wat al niet meer. Helden denken altijd, tenminste dat beweren ze, dat ze loop van de geschiedenis kennen (en zelfs kunnen sturen): wat een hybris! Laat je rechterhand niet weten wat je linker doet. Een grote uitdaging in een tijd waarin alles lijkt te draaien om media-aandacht. In de schijnwerpers staan en vol met holle klanken. Daar is geen beschaving mee gediend. Hoe wij als samenleving omgaan met vluchtelingen, hieraan is ons beschavingspeil af te lezen. Dat is de lakmoesproef.
John Hacking
11 januari 2021
bronnen:
Camilo José Cela, Joden, moren christenen. Spaanse reisverhalen. Utrecht Antwerpen 1989, (Veen uitgevers)
Gustave Flaubert, Langs de Loire, Amsterdam Antwerpen 1992, (Uitgeverij Contact)
Rüdiger Safranski, Schopenhauer und die wilden Jahren der Philosophie. Eine Biografie, Reinbeck bei Hamburg 1990, (Rowohlt)
Rüdiger Safranski, Romantik. Eine deutsche Affäre, München 2007, (Carl Hanser Verlag)
