Dingwelt: de wereld van de dingen, de mensen en de dood…

Im Westen war das Fremde lange Zeit Gegenstand gewaltsamer Ausschließung oder Vereinnahmung. Es war nicht präsent im Inneren des Eigenen. Und heute? Gibt es noch das Fremde? Derzeit gibt man sich gerne dem Glauben hin, alle glichen irgendwie einander. So verschwindet das Fremde wieder aus dem Inneren des Eigenen. Vielleicht wäre es nicht von Nachteil, daran zu glauben, dass es tatsachlich jenes Land gibt, „wo einer, der ,ich’ sagt, schleunig in die Erde versinkt”. Es ist heilsam, einen Raum für das Fremde bei sich freizuhalten. Das wäre ein Ausdruck der Freundlichkeit, die es auch möglich macht, dass man sich anders wird.

Uit: Vorwort in: Byung-Chul Han Abwesen. Zur Kultur und Philosophie des Fernen Ostens, Merve Verlag Berlin 2007, Pag. 7

Wat is de wereld, wat is de mens? Het lijkt vanzelfsprekend te zijn wat wereld en wat mens zijn inhoudt. Maar is dat wel zo? Wie ben jij en in welke wereld leef jij, en in welke wereld beweeg je jezelf voort? Is dat zo helder? Velen zijn op zoek naar zichzelf in een voortdurend veranderende wereld. Identiteit is geen vanzelfsprekendheid. Als ik zeg ‘ik ben…’ (vul maar in) is dat ook één maar aspect van wie je werkelijk bent, en wat is in deze werkelijk? Kortom meer vragen dan antwoorden. Misschien ben je een aantal dingen maar dan nog val je niet samen met jezelf omdat je via je geest een nieuwe ruimte kunt scheppen, je reflecteert en je staat als het ware soms buiten je zelf. Je kijkt naar jezelf en je kunt afstand nemen van jezelf. Misschien is dat laatste, zeker als het zwart wit wordt geformuleerd wel een illusie. Een vorm van zelfbedrog. Je denkt dat je afstand neemt van jezelf maar datgene of diegene die afstand neemt ben je tenslotte toch weer zelf. Je mind maakt als het ware luchtspiegelende kringen in je voorstellingen – die we dan gedachten noemen, maar die geen eigenstandig, zelfstandig bestaan hebben…ze komen en ze gaan, ze vervliegen net zo snel weer als ze opkomen. Je kunt proberen vast te leggen wat je denkt en wat je overweegt, maar dat is slechts een aftreksel, een probeersel gegoten in de vorm waarin jij ze mededeelt aan anderen. Via taal en via andere uitingen staat ons meestal niet meer ter beschikking om onze gedachten te ordenen, te formuleren, te communiceren. Taal is voor de meesten het meest vanzelfsprekende om met elkaar te communiceren over wat je denkt (en voelt) en hoe je de wereld ervaart. Voor de kunstenaar zijn er bijvoorbeeld meer vormen van communicatie beschikbaar: dans, schilderen, beeldhouwen, muziek, en de nieuwe digitale middelen. Maar zoals Joseph Beuys al stelde: ieder mens is een kunstenaar, in ieder mens schuilt een kunstenaar. Je hoeft het alleen maar op te pakken, je hoeft je zelf alleen maar te uiten zoals jij je wilt uiten en de hele wereld staat daarbij tot je beschikking. Daarom geloof ik ook dat in elk mens heel veel potenties schuilen om te ervaren en om te delen en te communiceren. Jezelf vinden, jezelf ontdekken, jezelf exploreren, misschien is dat wel een groot deel van wat we leven noemen. Maar het draait natuurlijk niet alleen om jezelf. De relaties met anderen zijn bouwsteen en kern van je bestaan. Anders kun je net zo goed een steen zijn. De anderen en de ander, alles wat niet zelf is, vormt evengoed wie je bent en maakt de inhoud uit van je wezen. Byung-Chul Han, de filosoof die hierover heeft nagedacht stelt dat het andere en het vreemde van wezenlijk belang zijn voor de visie op jezelf. Zonder dat andere en die ander ben je eigenlijk een soort zombie. De nadruk op een ego, op een identiteit, die vastligt, die vaststaat, is eigenlijk in mijn ogen een vorm van perverse domheid met verschrikkelijke gevolgen als de daad bij het woord wordt gevoegd. Kijk maar bijvoorbeeld naar al die politici die een nationalistische (en soms extreemrechtse) agenda erop na houden waarin ‘volk’ en ‘vaderland’ de status krijgen van iets heiligs – wat dat dan ook moge zijn. Alsof er zoiets als een volk bestaat dat gedurende de eeuwen zichzelf is gebleven en waarin al het vreemde is geweerd omdat het zogenaamd niet ‘volkseigen’ was. Zo gauw je in deze termen gaat denken ben je meteen verwant aan het ideologische gedachtengoed van de nazi’s en we weten waartoe dit denken heeft geleid.

Veel westerse filosofen weten ook wel dat identiteit geen vorm van materie is, dat ego, vloeiend kan zijn en dat bewustzijn ook in beweging is, maar toch houden velen vast aan een onderscheiding tussen ego (c.q. bewustzijn) en datgene waarop het bewustzijn gericht is, de zogenaamde subject-object onderscheiding. Byung-Chul Han illustreert dit aan de hand van het voorbeeld van Hegel die naar de bergen kijkt en daar zijn eigen mening over heeft. Hij noemt dit soort denken antigrav:

Die Antigravität ist der Grundzug der abendländischen Seele, ja des  abendländischen Denkens. Auf seiner Reise im Berner Oberland erscheinen Hegel die Berge als “ewig tote Massen”, die eine “einförmige und in die Länge langweilige Vorstellung: es ist so” hervor rufen. (noot 52) Das Träge und Schwere der Materie langweilt Hegel. Auch angesichts des Gletscherbachs, der durch die Gesteinsmassen herabstürzt, befällt Hegel eine tiefe Langeweile. Hegel spricht vom “ewigen Geräusch“ das “demjenigen, der nicht daran gewohnt ist und der so Mehrere Stunden daneben fortgeht, zuletzt Langeweile verursacht”. Gefallen findet Hegel dagegen am Staubbach bei Lauterbronnen. Van seinem Anblick entzückt, schreibt.er in seinem Tagebuch: “(…) das anmutige, zwanglose, freie Niederspielen dieses Wasserstaubs [hat] etwas Liebliches. (… ) der Gedanke an den Zwang, an das Muß der Natur [bleibt] entfernt, und das Lebendige, immer sich Auflösende, Auseinanderspringende (…) ewig sich Fortregende und Tätige bringt vielmehr das Bild eines freien Spieles hervor.” Der Staubbach bei Lauterbronnen ist zwar auch an sich seelenIos. Aber aufgrund seines aufsteigenden Wasserstaubs erweckt er den Eindruck als wäre er beseelt. d. h. antigrav. Die Antigravität ist der Grundzug des Hegelschen „Geistes“. Der Schein eines “freien Spiels”, des ”ewig sich Fortregenden und Tätigen” tauscht einen Geist vor. Diese Antigravität des Wassers, die Quasi-Geistigkeit dieser unbeseelten Materie fasziniert Hegel offenbar.

(Noot 52): 52 Georg Wilhelm Friedrich Hegel, Tagebuch der Reise in die Berner Oberalpen, in: Karl Rosenkranz, Georg Wilhelm Friedrich Hegels Leben, Berlin 1844, S. 470-490, hier: S. 483

Uit: Byung-Chul Han Abwesen. Zur Kultur und Philosophie des Fernen Ostens, Merve Verlag Berlin 2007, pag. 83-84

Tegenover dit denken dat antigrav is, een denken dat eigenlijk wil beheersen, en dat graviteit niet echt onderkent,  stellt Byung-Chul Han het prograv denken. Graviteit is een vorm van kracht die onze immanente wereld beheerst. Die kracht kun je ook anders tegemoet treden: je laten meevoeren door deze kracht, niet ertegen in gaan, geen verzet, geen obstructie tegen deze kracht. Uiteindelijk is deze kracht ook veel sterker, hoeveel we ook bedenken om de graviteit te beheersen en te manipuleren. Hegel is verrukt over het feit dat de waterdamp en de mist boven het water uitstijgt, boven het water dat neerstort en dat aan de graviteit beantwoordt. Byung-Chul Han noemt dat een vorm van quasi-geest – de werkzaamheid van een geestkracht die er eigenlijk geen is. Hoeveel mist zich ook vormt boven de waterval, hoeveel waterdamp er ook omhoog stijgt, uiteindelijk is deze net zo onderworpen aan de zwaartekracht als het neervallende water. Han pleit voor een houding die zich aanpast aan de kracht van de graviteit: meegaan in het grote geheel dat de wereld is. De reflectie die inzet om te beheersen roept daarom veel weerstand op in de wereld: de dingen tonen zich weerbarstig. Met geweld moet de aarde worden onderworpen, beheerst, uitgebuit, geplunderd. Kijk naar de winning van bodemschatten. Het meest duidelijke voorbeeld. Achter blijven verwoeste delen aarde, vervuild, braakliggend, gaten in de aarde. Voor veel oorspronkelijke bewoners in die gebieden zoals de Amazone bijvoorbeeld lijkt het alsof de aarde met geweld is verkracht. Letterlijk is dat ook zo. Als meren vol giftige afvalstoffen overlopen, als de dammen breken, hebben hier miljoenen last van en zijn velen getroffen in hun voorziening van drinkwater en irrigatie. Grote bedrijven en hun omgekochte politici staan meestal niet vooraan om dan de schade te vergoeden. De voorbeelden zijn talloos. Planten, dieren, en de oorspronkelijke bevolking hebben geen stem, worden niet gehoord of ze worden genegeerd. En als ze teveel protesteren vermoord. De jacht op actievoerders in de Amazone is onder Bolsonaro alleen maar toegenomen, idem het aantal moorden. Protesteren kan je je leven kosten.

Han kiest een andere route in zijn denken en laat zich inspireren door een denken dat in het Oosten eeuwenoud is:

Das fernöstliche Denken ist dagegen prograv. Über unterschiedliche philosophische Schulen hinweg wird gelehrt, dass man sich den natürlichen Gegebenheiten der Dinge anzuschmiegen und sich aufzugeben, sich zu vergessen habe zugunsten der Gesetzmäßigkeit der Welt-Immanenz. Vor allem erhebt es sich über die Sphäre der Subjektivität, über das dichotome Verhältnis van Materie und Geist. Das fernöstliche Denken ist insofern prograv, als es sich dem Gewicht der Welt anzuschmiegen sucht. Es lehrt, dass erst das Streben Widerstände erzeugt. In einer Abwandlung des Wortes von Kleist wäre zu sagen: In dem Maße, als die Reflexion dunkler und schwächer wird, tritt die Grazie der Welt, ja die Grazie der Dinge immer strahlender und herrschender hervor. Die Progravität lasst die Welt-Immanenz in ihrer Anmut, in ihrer natürlichen Ordnung hervorscheinen, die verdrängt würde, wo das Bewusstsein sich vordrängt. Zhuangzi würde sagen, dass man, statt vom Baum der Erkenntnis erneut zu essen, den Genuss von seiner Frucht rückgängig zu machen hätte.

Byung-Chul Han Abwesen. Zur Kultur und Philosophie des Fernen Ostens, Merve Verlag Berlin 2007, Pag. 87-88

In eerste instantie kan dit denken dat Han bepleit vreemd overkomen omdat het haaks staat op alles wat in onze economie en ons economisch denken dat op winstmaximalisering is gebaseerd, plaatsvindt. De verheerlijking van de ‘groei’, doen alsof de doelen tot aan de hemel reiken, korte termijn denken, geen oog hebben voor de gevolgen voor het nageslacht, eigen beurs eerst, etc etc. Dit denken is nog niet de wereld uit. De grove winsten die grote bedrijven nu maken met speculatie en de handel in grondstoffen, voedsel, energie en water maken dit meer dan duidelijk. Veel politici zwijgen, stellen dit niet aan de kaak, ontwerpen gunstige regels voor dit soort bedrijven, en dat komt alleen maar, zo vermoed ik, omdat ze onder invloed staan van deze clubs. Het lijkt op corruptie, ook als ze geen geld ontvangen maar wel later commissaris worden van een dergelijk bedrijf. Zo is de wereld van de belanghebbenden innig met elkaar verbonden. Alle mooie praatjes ten spijt. Het wereldvoetbaltoernooi is een voorbeeld bij uitstek van deze verbondenheid en de onwil van de organisatoren om de duizenden dode arbeiders financieel te compenseren door hun families te steunen, maakt dit alleen maar extra zichtbaar. De mammon regeert, de wereld kan naar de knoppen als ‘wij zelf’ er maar beter van worden. Persoonlijk vind ik deze vorm van denken en handelen kenmerkend voor het Westerse zogenaamde geëmancipeerde en verlichte denken: onderwerp de wereld, maak haar tot onderdaan want de mens is de kroon op de schepping. Voor het gemak wordt dan vergeten dat die mens sterfelijk is, kwetsbaar en zeker niet de maat der dingen.

Byung-Chul Han wijst in een andere publicatie waarin de globalisering centraal staat en de gevolgen daarvan, op het (typische) denken van Martin Heidegger. Hij illustreert dat met een verwijzing naar het wereldbeeld van Heidegger. De dingen die volgens Heidegger ‘de wereld’ dragen. Natuurlijk, het blijft Heideggers wereld:

Auskunft über Heideggers Welt geben auch jene “Dinge”, die er als Träger der Welt immer wieder beschwört. In “Das Ding” teilt Heidegger die Dinge in vier Gruppen ein: 1. “der Krug und die Bank, der Steg und der Pflug”; 2. “der Baum und der Teich, der Bach und der Berg”; 3. “Reiher und Reh, Pferd und Stier”; 4. “Spiegel und Spange, Buch und Bild, Krone und Kreuz”.

(noot: 101 Martin Heidegger, Vortrage und Aufsätze, Pfullingen 1954, S. 181.) in: Byung-Chul Han, Hyperkulturalität Kultur und  Globalisierung Merve Verlag Berlin 2005

Vier ankerpunten, vier knooppunten met telkens drie maal vier onderdelen, en een keer zes onderdelen kleuren Heideggers wereld: 1. “de kruik en de bank, de loopbrug en de ploeg”, 2. “de boom en de vijver, de beek en de berg”; 3. “Reiger en hert, paard en stier”; 4. “Spiegel en gesp, boek en afbeelding, kroon en kruis”. Typisch vind ik, om de wereld zo in te delen. Het zou een idee kunnen zijn van de blinde schrijver Jorge Luis Borges, zoals zijn boek van de denkbeeldige wezens. De indeling van Heidegger wijst er volgens Han op dat deze filosoof zijn Beierse Schwarzwald-omgeving nooit is kwijtgeraakt, dat hij eigenlijk nog leeft in de agrarische wereld van 100-150 jaar geleden. Een wereld waarin symbolen zoals kroon en kruis nog gelding hadden en eerbied opriepen. Een wereld waarin de ploeg het instrument bij uitstek was om de akker te bewerken, de aarde bloot te leggen, de wereld te humaniseren door aan de aarde de vrucht van de arbeid te ontfutselen. Een leven in overeenstemming en in harmonie met het boerenland. Jezelf thuis voelend in de natuur, de natuurlijke omgeving van beken, bergen, bomen en vijvers, tussen de dieren die je kent en die ten dienste staan voor de boerenarbeid of voor de jacht. Ook de ijdelheid, de kleding speelt een rol, net als het stukje cultuur in boek en afbeelding. Digitalisering is een fremdkörper in dit denken, net als de techniek die een stroomvlucht heeft genomen. Voor Heidegger zijn dat dan ook vormen van bedreiging, ze vormen een gevaar voor de oorspronkelijke menselijkheid van de samenleving (wat dat dan ook weer moge zijn). Heidegger en zijn denken zijn blijven steken in de vorige eeuw. Maar is dit denken ook niet een goed voorbeeld ervan hoe zogenaamde hedendaagse denkers, waaronder politici, denken die terugverlangen naar gisteren? Naar een wereld die verloren is gegaan, of dreigt verloren te gaan? Een wereld waarin alles veilig en overzichtelijk was? Een wereld van eigen ik eerst, een grootste wereld, (make America great again) etc. etc. Een wereld waarin de dingen ondergeschikt zijn aan de mens, de mens die alles beheerst, wil beheersen en kan beheersen. Het is op het eerste gezicht misschien begrijpelijk dat de mensen bang zijn om de greep op hun leven te verliezen, dat de veranderingen te groot zijn om te bevatten, dat de dreigingen te absoluut lijken om nog weerstand aan te kunnen bieden (klimaatverandering) en dat dus maar de kop in het zand wordt gestoken of de veranderingen worden botweg ontkend. Men vlucht in complottheorieën, men bedenkt van alles om de ‘waarheid’ van de veranderende wereld maar niet onder ogen te hoeven zien. De dingen hebben hun eigen waarheid en de mens heeft zich hiertoe te verhouden. Zijn wijze van zingeving is door de omgang met de dingen gekleurd. De wereld levert de munitie om de zingevingsloodsen (zoals religies die ook vormen) te vullen. De dood moet worden beantwoordt, er moet een perspectief zijn dat verder reikt dan de dood, de dingen laten zien dat de dood oppermachtig is. Maar als levende is het lastig om hiermee te moeten leven, om hiermee vrede te kunnen hebben. De pioenroos is in het oosten populair als bloem. Omdat ze in een keer alle bloembladen verliest. Niet zoals andere bloemen, beetje voor beetje. De dood komt plotsklaps, in een keer. Net als zo vaak in het leven. Je met deze vorm van graviteit leren verzoenen kan het Oosterse denken ons leren door prograv te denken, door prograv te handelen. Ook in het nuttigen van het voedsel, zo merkt Han op, is er van geweld geen sprake: geen snijden van je grote lap vlees, maar met stokjes de kleingesneden stukjes omvatten, en naar je mond brengen. Een andere houding, een andere manier van denken, een verandering die hard nodig is nu de wereld aan het kantelen is en de gevolgen van ons menselijk handelen des te groter en des te nefaster zijn geworden.

John Hacking

17 november 2022