Vloekspalmen

oorlogspiëta

Vloekpsalm

Psalmen zijn gebeden én het zijn gedichten: in mijn ogen een vorm van pure religieuze poëzie. Als gebed roepen sommige psalmen misschien vragen op omdat de vijand wordt vervloekt en omdat God gevraagd wordt deze rücksichtlos te vernietigen. De nood moet dan zeer hoog zijn om dit op deze wijze te vragen. Voor religieuze types die psalmen vooral met een vroom gemoed willen bidden kan dit lastig zijn om deze woorden uit te spreken. Zeker als je zelf in je eigen leven dit soort ervaringen niet hebt omdat je nooit in dergelijke omstandigheden terecht ben gekomen. In sommige gebedenboeken zijn ze dan ook weggelaten. Maar ik kan me heel goed voorstellen dat veel inwoners van Oekraïne, Gaza, Soedan, Myanmar, Kongo etc etc, van harte zouden instemmen met de teneur van deze gedichten.
Ik beschouw psalmen op de eerste plaats als getuigenissen van de auteur die op deze wijze blijk geeft van zijn gemoed, zijn ervaringen en zijn emoties. Zijn er negatieve levensbedreigende ervaringen dan ook zo de verwoording ervan. Aan God vragen om een einde aan de verdrukking te maken, de vijanden te straffen en te verdelgen is menselijk en ook logisch als je in een God gelooft die rechtvaardig is. Uiteindelijk ga je er niet over, ook niet als God zich toch barmhartig toont en niet straft zoals jij zou willen. Maar het uiten van je frustratie kan opluchten en je neemt zelf niet de wapens ter hand om af te rekenen met je verdrukker, maar vraagt het aan God, aan de hemel om in te grijpen. Bij mijn weten in mijn leven heeft die hemel nog nooit ingegrepen, dus waarom zo hij het dan wel doen als ik heden ten dage vloekpsalmen uitspreek tegen mensen die ik verafschuw omdat hun gedrag mens- leven-onterend is. Psalm 35 gaat vooral om een levensbedreigende en spottende vijand; hier staat het bedreigde individu centraal.


Psalm 35

1
Van David.

Bestrijd, HEER, wie mij bestrijden,
vecht tegen wie mij bevechten,
2
wapen u, grijp het schild,
sta op om mij te helpen!

3
Zwaai met uw speer en strijdbijl
en werp ze naar mijn achtervolgers.
Zeg tegen mij:
‘Ik ben het die je redt.’

4
Dat beschaamd en vernederd worden
wie mij naar het leven staan,
dat eerloos terugdeinzen
wie mij kwaad willen doen.

5
Laat hen verwaaien als kaf in de wind
wanneer de engel van de HEER hen opjaagt,
6
laat hun weg donker en glad zijn
wanneer de engel van de HEER hen vervolgt.

7
Zonder reden hebben ze een net gespannen,
zonder reden een kuil voor mij gegraven.
8
Laat hen ten onder gaan voor zij het weten,
verstrikt raken in hun eigen netten
en zelf de ondergang tegemoet gaan.

9
Dan zal ik juichen om de HEER,
mij verheugen over de redding die Hij brengt.
10
Uit de grond van mijn hart zal ik zeggen:
‘HEER, wie is aan U gelijk?
U bevrijdt de zwakken van hun onderdrukkers,
de zwakken en de armen van hun uitbuiters.’

11
Valse getuigen keren zich tegen mij,
ze beschuldigen mij van zaken
waarvan ik geen weet heb.
12
Ze vergelden goed met kwaad,
ik voel mij van ieder verlaten.

13
Waren zij ziek, ik trok een boetekleed aan,
en bleef mijn gebed onverhoord,
ik pijnigde mij door te vasten.
14
Ik liep rond als waren zij vrienden, broers,
ik ging in het zwart gehuld en liep gebogen
als iemand die rouwt om zijn moeder.

15
Maar toen ik dreigde te vallen, verheugden zij zich,
ze liepen te hoop en sloegen me onverwachts neer,
ze wilden me met huid en haar verscheuren,
16
die bende goddeloze spotters
met een grijns op hun gezicht.

17
Heer, hoe lang nog blijft U toezien?
Behoed mij voor hun moordlust,
red mijn kostbaar leven van die leeuwen.
18
Dan zal ik U prijzen in de gemeenschap,
U loven waar heel uw volk bijeen is.

19
Gun mijn vijanden, die valsaards, geen leedvermaak,
mijn redeloze haters geen blik van triomf,
20
want het woord vrede kennen zij niet,
en tegen de weerlozen in het land
smeden zij bedrieglijke plannen.
21
Ze roepen spottend,
hun mond wijd open:
‘Zie hém daar!’

22
U hebt het gezien, HEER, zwijg dan niet,
mijn Heer, houd u niet ver van mij.
23
Verhef u, ontwaak, mijn God en mijn Heer,
verdedig mij, vecht voor mijn zaak.

24
Doe mij recht, HEER, mijn God,
U bent rechtvaardig,
sta niet toe dat ze zich om mij vermaken,
25
laat hen niet kunnen denken:
Dit is wat we wilden.
Laat hen niet kunnen zeggen:
‘We hebben hem verslonden.’

26
Dat beschaamd staan en vernederd
wie zich verheugen op mijn ondergang.
Dat met schaamte en schande bedekt worden
wie zich boven mij verheffen.

27
Dat van vreugde juichen
wie willen dat mij recht wordt gedaan.
Laat hen gedurig mogen zeggen:
‘Groot is de HEER,
vrede wil Hij voor zijn dienaar.’
28
Van uw gerechtigheid zal ik spreken,
van uw roem wil ik zingen, dag aan dag.

(Nieuwe bijbelvertaling)


Psalm 35 (Iudica, Domine)
1
(v. David.) 

Ding af, Ene, op wie dingen tegen mij,
voer strijd 
met mijn bestrijders.

2
Grijp schild en lijfscherm,
sta op, 
kom mij te hulp!

3
Trek speer en bijl, 
   mijn achtervolgers tegemoet,
zeg tot mijn ziel: 
jouw redding, dat ben ik!

4
Dat worden beschaamd en te schande 
   de zoekers van mijn ziel, dat terugdeinzen 
   en worden ontgoocheld
de beramers 
van mijn kwaad!

5
Dat ze worden 
als kaf voor het aanschijn van de wind,
wanneer de engel van de Ene hen aanstoot;

6
worde hun weg 
duister en glibber,-
wanneer de engel van de Ene 
hen achtervolgt!

7
Want om niets verborgen zij mij hun net
en om niets 
groeven ze een beerput voor mijn ziel.

8
Overkome hem rampspoed nooit geweten 
   en vange het net dat hij verborg hemzelf,
in rampspoed 
valle hij daarin!

9
En moge mijn ziel juichen om de Ene,
vrolijk zijn 
om redding door hem!

10
Al mijn beenderen zullen zeggen: ‘Ene, 
wie is u gelijk!’, die een gebogene ontrukt 
   aan één sterker dan hij,
een gebukte, een arme 
aan zijn berover.

11
Daar staan op: getuigen van geweld,
wat ik niet weet, 
dat vragen die van mij!

12
Ze vergelden goed met kwaad,
beramen de beroving van mijn ziel.

13
Zelf had ik, toen zij ziek waren, 
als mijn kleed een zak, 
vernederde met vasten mijn ziel,
mijn gebed 
ging in mijn boezem tekeer,

14
als om een gezel, 
   als om een broer van mij ging ik rond,
als rouwend om een moeder, 
ineengedoken in het zwart.

15
Maar toen ik struikelde 
   waren ze verheugd en kwamen samen, 
   verzamelden zich tegen mij al slaande, 
   en ik wist van niets,
verscheurden mij met hun monden, 
   en zwegen niet!

16
Met grove grappen mij bespottend
knarsten ze hun tanden tegen mij.

17
Heer-over-mij, hoelang zul je het aanzien?- 
   berg mijn ziel voor hun vernielzucht,
voor die leeuwenwelpen 
het Ene dat ik heb!

18
Ik zal u danken 
   in een vergadering van velen,
in een manschap krachtig zal ik u loven!

19
Dat zich niet over mij verheugen 
   die mijn vijand zijn uit leugen,
noch knipogen 
die mij haten om niets!

20
Want wat ze bespreken 
   tegen stillen in den lande, 
is geen vrede,
zij beramen 
woorden vol bedrog.

21
Wijd open sperren ze tegen mij 
hun mond en zeggen: ‘ha-ha!-
nu heeft ons oog het zelf gezien!’

22
Gezien hebt gij, Ene,- blijf niet zwijgen,
Heer-over-mij, 
houd u voor mij niet ver!

23
Ontwaak, 
   word wakker voor mijn rechtszaak,
mijn God en Heer!- voor mijn geding!

24
Richt mij, rechtvaardig als gij zijt, 
   Ene mijn God,
dat ze zich niet over mij verheugen!-

25
laat ze niet zeggen in hun hart: 
   ‘ha!- onze ziel…’
laat ze niet zeggen: 
‘wij hebben hem verslonden!’

26
Dat worden beschaamd 
   en ontgoocheld tezamen 
   die zich verheugden om mijn kwaad!- 
   worden bekleed 
   met schaamte en schande,
die zo groot doen over mij!

27
Dat juichen en zich verheugen 
   wie mijn rechtvaardiging behaagt, 
   dat ze voortdurend zeggen: 
   ‘groot is de Ene,
die welbehagen heeft 
in vrede voor zijn dienaar!’

28
Dan spelt mijn tong uw gerechtigheid,
de ganse dag 
uw lof!

(Naardense bijbel)


Eerste Wereldoorlog loopgraaf

Twee nogal afwijkende vertalingen van eenzelfde verzameling ervaringen en emoties. Dat laat ook zien dat als je de ‘letterlijke’ vertaling van een psalm zou willen hebben, je dan flink moet gaan worstelen met de leesbaarheid ervan en de vertaling naar het hier en nu en naar je eigen ervaringen. Het is dus eigenlijk niet zo vanzelfsprekend dat je de ervaringen en de verwoorde emoties van toen, van de auteur, zomaar overplakken kunt op je eigen situatie en verwoording. Er ligt een cultuurverschil van meer dan 2500-3000 jaar tussen toen en nu en we leven niet (meer) in het oude Israel van toen met dito gebruiken en dito beeldtaal. De vertalingen die wij nu gebruiken zijn getekend door een lang proces van ontwikkeling en ademen de sfeer en het leven waarin we nu verkeren. Dat merk je goed als je verschillende vertalingen naast elkaar legt. De meeste psalmen heb ik maar in 2 vertalingen hier weergegeven om door de bomen het bos te blijven zien. Psalm 58 wordt een stil gebed genoemd of een kleinood. Ook de aanzet ‘verdelg niet’ of ‘verderf niet’ roept vragen op: voor wie is dit bedoeld? Deze psalm is ook individueel, d.w.z. vanuit het individu geschreven die het ontbreken van recht en rechtvaardige mensen ontbeert. Zoals zovelen in deze wereld onrechtvaardig behandeld worden en eraan onderdoor dreigen te gaan. Honger en armoede zijn daarvan het meest schrijnende bewijs. De rijken die leven op kosten van de armen, de rijken die het recht bepalen en de rechters benoemen, de politici die in dienst van de kapitalisten (het groot-kapitaal en de industrie) elke vorm van uitbuiting goedpraten en wettelijk goedkeuren. Corruptie als ingebakken vorm in veel politieke constellaties, ook in het Europees parlement bijvoorbeeld waar lobby’s van grote bedrijven (en landen) politici voor hun karretje spannen. Ook hen gelden deze vloeken als je de psalm zou willen overplaatsen naar onze tijd.


psalm 58

1
Voor de koorleider. Op de wijs van Verdelg niet. Van David, een stil gebed.

2
Machtigen, spreekt u werkelijk recht,
beoordeelt u de mensen eerlijk?
3
In uw hart bedrijft u al onrecht, en overal op aarde
geeft u vrij spel aan het geweld van uw handen.

4
Van de moederschoot af zijn ze van God vervreemd,
vanaf hun geboorte dwalen die leugenaars.
5
Giftig zijn ze als een bijtende adder,
doof als een slang die zijn oren sluit,
6
die niet luistert naar de stem van zijn bezweerders,
hoe bedreven zij hun spreuken ook zeggen.

7
God, sla hun de tanden uit de mond,
verbrijzel de kaken van die leeuwen, HEER –
8
dat ze verdwijnen als water dat wegvloeit,
als pijlen die op de boog al breken,

9
als een slak die kruipend oplost in slijm,
als een misgeboorte die nooit de zon ziet,
10
als een doorntak die in storm verwaait
nog voor hij de pot kan verhitten.

11
Verheugd is de rechtvaardige als hij vergelding ziet,
in het bloed van de wettelozen wast hij zijn voeten.
12
Dan zegt men: ‘De rechtvaardige wordt beloond,
er is een God die recht doet op aarde.’

(Nieuwe bijbelvertaling)


Psalm 58 (Si vere utique)

1
(Voor de koorleider, ‘Verderf niet’, 
v. David, een kleinood.)

2
Spreekt gij, godheden, 
werkelijk goed recht,
richt ge eerlijk, 
zonen van Adam?-

3
nee, van harte 
doet ge op aarde euvele daden,
met het geweld van uw handen 
baant ge u de weg!

4
Ontaard zijn zulke boosdoeners 
   van de moederschoot af,
dwaallichten sinds de buik, 
die sprekers van bedrog!

5
Venijn bij hen 
is als het venijn van een slang,
als een dove adder 
die zijn oor niet opent;

6
die naar de stem van bezweerders 
   niet hoort,
een banner der banners 
   die wijs is geworden.

7
O God, 
sla hun tanden stuk in hun mond,
die welpenkaken, 
Ene, haal ze omver!

8
Dat ze vervloeien als water dat wegloopt,-
legt hij zijn pijlen aan,- 
zoals ze dan worden besneden!

9
Als een verslijmde slak, dat hij zo gaat,
als de miskraam van een vrouw: 
die de zon nooit heeft aanschouwd!

10
Eer dat uw kookpotten bemerken 
   de dorens,
zo levend, zo verschroeid, 
hij blaast ze weg.

11
Eens verheugt zich een oprechte, 
   als hij zal aanschouwen wrake,
zijn schreden zal wassen 
in het bloed van de boze!

12
En Adam zal zeggen: 
   ‘toch is er voor de rechtvaardige vrucht,
toch zijn er goden 
die op aarde rechtspreken!’

(Naardense bijbel)


De volgende psalm begint vanuit een individuele ervaring maar eindigt met een oproep om het volk als zodanig te redden en de steden opnieuw op te bouwen. Velen zullen zich in de woorden van de psalmist herkennen als hij spreekt over het ‘wegglijden in bodemloos slijk’, in een stroming die hem meesleurt richting afgrond. Het is de verwoording van een ‘depressie’, een situatie waarin geen houvast blijkt te worden gevonden, want dat is er in de beleving van de auteur ook niet (meer). Tenslotte wendt hij zich tot God want de bekering van zijn lichtzinnig leven heeft niet opgeleverd wat hij ervan verwacht had. Maar ook zijn teleurstelling en woede komen ter sprake tegen hen die hem bedreigen en hem naar het leven staan en die al zijn relaties hebben vernietigd. Eenmaal al die frustratie geuit, alle woede op tafel gesmeten, de vijand vervloekt, is er ruimte voor andere emoties, voor lof en voor dankbaarheid. Zo werkt dat vaak psychologisch: niet wegstoppen wat je bedreigt en bedrukt, maar geef het stem en lucht je gemoed. Zelf een wapen grijpen en dan 10 of meer onschuldigen afschieten, zoals in de VS vaak voorkomt, is hier niet de bedoeling. Maar als je het wapenbezit zo makkelijk maakt en er mensen zijn die niet alleen maar spreken maar ook de daad bij het woord voegen, is het onheil snel geschiedt. Ik vermoed echter dat het gemoed van de dader niet werkelijk opgelucht is na zo’n slachtpartij van onschuldigen en dat daarna de ellende nog veel groter kan worden. Behalve als er een politieke ideologie aan gekoppeld kan worden zoals in Noorwegen bij de massamoordenaar Breivik – die kan zich dan als een soort held profileren terwijl hij een ordinaire moordenaar is en blijft, hoeveel kostuums hij ook aantrekt en hoeveel pamfletten hij ook schrijft. Dat geldt in mijn ogen ook voor alle rechts-extremisten (en links-extremisten) die politieke propaganda uitvoeren met daden van geweld, met aanslagen en moorden. Ook zij vallen in de psalm onder de vervloekten, met recht.


Psalm 69

1
Voor de koorleider. Op de wijs van De lelies. Van David.

2
Red mij, God,
het water staat aan mijn lippen,
3
ik zink weg in bodemloos slijk
en vind geen grond voor mijn voeten,
ik ben in diep water geraakt,
de stroom sleurt mij mee.

4
Uitgeput ben ik van het roepen,
mijn keel is schor geschreeuwd,
mijn ogen zijn verzwakt
van het uitzien naar mijn God.

5
Talrijker dan de haren op mijn hoofd
zijn zij die mij haten zonder reden,
met velen zijn mijn belagers,
mijn vijanden die mij bedriegen:
teruggeven moet ik
wat ik niet heb geroofd.

6
God, U kent mijn lichtzinnig leven,
mijn schuld is U niet ontgaan.
7
Laat ik niet beschamen wie naar U uitzien,
HEER, God van de hemelse machten,
laat wie U zoekt niet om mij te schande staan,
God van Israël.

8
Om U moet ik smaad verduren
en bedekt het schaamrood mijn gezicht.
9
Ik ben voor mijn broers een vreemde geworden,
een onbekende voor de zonen van mijn moeder.
10
De hartstocht voor uw huis heeft mij verteerd,
de smaad van wie U smaadt, is op mij neergekomen.

11
Ik huilde tranen toen ik vastte,
maar hoon was mijn deel,
12
ik hulde mij in een boetekleed,
maar werd een mikpunt van spot.
13
In de stadspoort wordt over mij gepraat,
dronkaards zingen liedjes over mij.

14
En nu, HEER, richt ik mijn gebed tot U,
laat dit een uur zijn van mededogen.
Groot is uw liefde, God, antwoord mij,
toon uw trouw en red mij.
15
Trek mij uit het slijk voordat ik wegzink,
laat mij ontkomen aan wie mij haten,
haal mij uit dit diepe water.
16
Laat de stroom mij niet meesleuren,
de diepte mij niet verzwelgen,
de afgrond zijn muil niet boven mij sluiten.

17
Antwoord mij, HEER, U bent genadig en goed,
keer u tot mij, zie mij in erbarmen aan.
18
Verberg uw gelaat niet voor uw dienaar,
antwoord mij snel, want de angst benauwt mij.
19
Wees mij nabij en bevrijd mij,
verlos mij van mijn vijanden.

20
U kent mijn smaad, mijn schande, mijn schaamte,
al mijn belagers staan voor U.
21
Smaad heeft mijn hart gebroken, ik ben radeloos,
ik hoopte op mededogen – vergeefs;
op troost – die ik niet vond.

22
Nee, ze mengden gif door mijn eten
en lesten mijn dorst met azijn.
23
Laat hun tafel hun valstrik worden
en een valkuil voor hun vrienden.
24
Laat het licht uit hun ogen verdwijnen,
beroof hun lendenen van alle kracht.

25
Stort over hen uw toorn uit,
laat hen aan uw woede niet ontkomen.
26
Maak hun woonplaats tot een woestenij,
verdrijf uit hun tenten de laatste bewoner.
27
Want zij vervolgen wie U hebt geslagen,
en wegen het leed van wie door U is verwond.

28
Voeg dit alles toe aan hun schuld,
sluit hen uit van uw genade,
29
schrap hun namen uit het boek van het leven,
laat ze niet geschreven staan bij de rechtvaardigen.
30
Ik ben verzwakt, ik ben verwond,
maar uw hulp, o God, zal mij beschermen.

31
De naam van God wil ik loven met een lied,
zijn grootheid met een lofzang prijzen.
32
Dat behaagt de HEER meer dan offerdieren,
dan stieren met hun hoorns en hoeven.

33
De nederigen zien het en verheugen zich,
wie God zoeken, hun hart zal opleven.
34
Want de HEER hoort de armen,
zijn gevangen volk verwerpt Hij niet.

35
Hemel en aarde moeten Hem loven,
de zeeën, met alles wat daarin leeft.
36
Want God zal Sion redden
en de steden van Juda herbouwen.
Zijn volk zal daar wonen en het land bezitten.
37
De kinderen van wie Hem dienen, erven het,
en wie zijn naam liefheeft, mag er verblijven

(Nieuwe bijbelvertaling)


Psalm 69 (Salvum me fac)

1
(Voor de koorleider-, op ‘Leliën’, v. David.)

2
Red mij, o God,
want wateren 
zijn gekomen tot aan de ziel!

3
Ik ben gezonken in bodemloos slijk, 
   met niets om te staan,
gekomen in het diepste water, 
de stroming sleurt mij mee.

4
Afgemat ben ik van mijn roepen, 
   mijn keel is ontstoken, 
   ten einde zijn mijn ogen,
van het wachten 
op mijn God.

5
Overvloediger dan de haren op mijn hoofd 
   zijn wie mij haten om niets, 
kernachtiger dan mijn knoken 
mijn vijanden op grond van leugens,-
wat ik nooit heb geroofd 
dat moet ik doen terugkeren.

6
O God, 
een dwaasheid van mij: u zou hem weten;
schulden die ik had 
waren voor u niet verholen.

7
Laat niet beschaamd worden 
   om mij wie hopen op u, 
Heer, Ene, 
Omschaarde, 
   laat niet te schande staan om mij 
   wie u zoeken,
o God 
van Israel!

8
Want om u droeg ik smaad,
overdekte schande mijn aanschijn,

9
werd ik voor mijn broeders een vreemde,
een van elders 
voor de zonen van mijn moeder.

10
Ja, de ijver voor uw huis heeft mij verteerd,
versmadingen van wie u smaden 
vielen over mij heen.

11
Ik weende, mijn ziel liet ik vasten,-
tot het mij tot smaad werd;

12
als kleed gaf ik mijzelf een rouwzak,
ik werd voor hen tot een spreekwoord;

13
over mij kletsen die zetelen in de poort,
ik ben het snarenspel 
van de drankdrinkers!

14
Maar zelf blijf ik bidden tot u, Ene, 
om een tijd van behagen, 
God, in de rijkdom van uw vriendschap:
antwoord mij 
in uw reddende trouw!

15
Ruk mij uit de modder, 
   dat ik niet wegzink,-
dat ik word ontrukt aan mijn haters 
en aan de diepten van het water.

16
Laat niet een waterstroom mij overspoelen, 
   niet bodemloosheid mij verslinden,
niet een bron haar mond over mij sluiten!

17
Antwoord mij, Ene, 
   naar de goedheid van uw vriendschap,
naar de overvloed van uw ontferming: 
wend u tot mij!

18
Verberg voor uw dienaar 
   uw aanschijn niet,-
het is mij zo benauwd, 
antwoord mij haastig!

19
Nader tot mijn ziel, verlos haar,
mijn vijanden ten spijt, koop mij vrij!

20
Gij weet 
van mijn smaad, mijn schaamte 
   en mijn schande,-
al wie mij benauwen 
staan tegenover u.

21
Smaad heeft mijn hart gebroken, 
ik ben vertwijfeld, ik wacht op deernis,- 
   maar geen!,-
op troosters, 
maar ik vond ze niet!

22
Zij geven mij in mijn spijze gal,
voor mijn dorst 
drenken ze mij met azijn.

23
Worde voor hun aanschijn 
   hun tafel tot klapnet,
hun vredesmaaltijd tot een strik!

24
Laat hun ogen verduisteren, 
   dat ze nooit meer zien,
verlam hun lendenen 
voor altijd!

25
Stort uw gramschap over hen uit,
laat de gloed van uw toorn hen achterhalen!

26
Worde hun kamp een woestenij,
laat er geen meer zijn 
die in hun tenten zetelt!

27
Want wie gij hebt geslagen 
   joegen zij nog eens na,
over de pijn van allen die gij doorboorde 
   houden zij verhalen.

28
Stapel bij hen schuld op schuld,
laat ze in uw rechtvaardiging 
niet komen!

29
Laat ze worden gewist 
   uit het boek des levens,
niet met rechtvaardigen 
   worden ingeschreven!

30
En mij, gebogen en gepijnigd,-
moge uw reddende werk, God, 
   mij als een burcht beschermen!

31
Dan loof ik Gods naam met een zang, 
maak ik met dankzegging hem groot.

32
Dat is voor de Ene groter goed 
   dan een stier, ✡
een var 
gehoornd en gehoefd.

33
Ziet dan, gebogenen, verheugt u, 
zoekers van God, 
laat uw hart herleven!

34
Want de Ene hoort naar armen, 
hij veracht niet 
de zijnen in boeien.

35
Dat hem loven hemelen en aarde, 
zeeën 
en al wat daarin rondkruipt!

36
Want God zal Sion redden, 
de steden van Juda herbouwen, 
dat ze daar zetelen 
en het beerven.

37
Het zaad van zijn dienaars, 
   het zal hun ten deel vallen, 
de minnaars van zijn naam, 
zij zullen er wonen.

(Naardense bijbel)


Gaza begin offensief 2024

De volgende psalm gaat over het volk, het collectief, de gemeenschap die wordt bedreigd door andere volkeren. Die worden met name genoemd zodat dan heel duidelijk is wie de vijand is en wat voor een bedreiging er van hun uitgaat: verdelging. Nu vele eeuwen later lijkt er nog niet zoveel veranderd te zijn in dit soort van vijandschappen en wordt dezelfde taal gebezigd en naar de wapens gegrepen. Niet alleen aanslagen en terroristische acties vinden plaats tegen het volk, maar ook als antwoord de inzet van het leger en van precisiewapens met veel ‘collateral damage’ d.w.z. de duizenden burgerslachtoffers tellen niet mee. Hier wordt de daad bij het woord gevoegd en wordt God buitenspel gezet. Beide strijdende partijen zijn niet in staat om via vredesoverleg nader tot elkaar te komen en samen het land te bewonen. Een vijandschap met oude wortels als je deze psalm mag geloven. Religieuze die-hards en extremisten beroepen zich dan ook vaker op het aan hun door God gegeven recht om het land te bezitten en te bewonen. Dan wordt literatuur, worden religieuze geschriften opeens wetmatigheden die dit soort claims ook wettelijk moeten onderbouwen, alsof we nog 2000 jaar geleden leven. De geschiedenis, het verleden wordt geëxtrapoleerd in het heden. Maar dan kun je niet over je eigen schaduw heenstappen en gebruik je deze psalm als legitimatie voor je eigen handelen in het hier en nu.
De huidige strijd in de Gazastrook staat in mijn ogen echter totaal los van de genoemde namen in deze psalm, daarvoor is er in de geschiedenis teveel veranderd. Maar als Amalek van toen nu toegepast wordt op de vijanden van het volk van nu, heb je niet veel van de geschiedenis geleerd en is de toekomst van vrede afgesloten. Een minister-president die via het leger en de totale vernietiging van de vijand de toekomst veilig wil stellen zodat het volk nooit meer bedreigd kan worden heeft het niet begrepen: want de mens heeft de toekomst niet in de hand, hoeveel geweld hij ook inzet om dat te garanderen, het blijft een illusie. En de kinderen van de huidige ‘vijand’ zijn morgen de wrekers van het recente verleden.


psalm 83

1
Een lied, een psalm van Asaf.

2
God, houd u niet stil,
zwijg niet, God, zie niet lijdzaam toe.
3
Uw vijanden roeren zich,
trots heffen uw haters het hoofd.

4
Tegen uw volk smeden zij een complot,
ze spannen tegen uw lieveling samen
5
en zeggen: ‘Kom, wij verdelgen dit volk,
Israëls naam wordt nooit meer genoemd.’

6
Zij hebben samen plannen gesmeed
en zich tegen U verenigd:
7
de tenten van Edom en de Ismaëlieten,
Moab en de zonen van Hagar,

8
Gebal en Ammon en Amalek,
Filistea en de bewoners van Tyrus.
9
Zelfs Assyrië heeft zich aangesloten
en de hand gereikt aan de zonen van Lot. sela

10
Doe met hen als met Midjan,
als met Sisera en Jabin in het Kisondal,
11
die bij Endor werden vernietigd
en als mest op het land bleven liggen.

12
Behandel hun vorsten als Oreb en Zeëb,
hun leiders als Zebach en Salmunna,
13
die zeiden: ‘Wij bezetten het land
waar God zijn woning heeft.’

14
Mijn God, maak hen tot distelpluis,
tot kaf dat verwaait in de wind.
15
Zo snel als vuur het bos verbrandt,
als vlammen de bergen verschroeien,
16
laat zo uw storm hen voortjagen,
uw wervelwind hen verwarren.

17
Overdek hen met schande,
dan zullen zij vragen naar uw naam, HEER.
18
Laat hen beschaamd staan, in verwarring raken
en eerloos verloren gaan, voorgoed.
19
Dan zullen zij weten dat uw naam HEER is,
dat U alleen de Allerhoogste bent op aarde.

(Nieuwe bijbelvertaling)


Psalm 83 (Deus, quis similis?)

1
(Een zang, een musiceerstuk v. Asaf.)

2
O God, gun u geen rust,
blijf toch niet zwijgen, 
houd u niet afzijdig, God!

3
Zie toch hoe uw vijanden grommen,
uw haters 
hebben geheven hun hoofd!

4
Tegen uw gemeente 
   gaat hun listige aanslag,
ze beraden zich 
tegen wie gij wilt beschermen!

5
Zeiden al: 
‘die gaan we opruimen, 
   dat volk moet weg!-
dat nooit meer aan Israëls naam 
wordt gedacht!’

6
Want ze beraadslaagden, één van hart,
sloten een verbond, 
tegen u:

7
de tenten van Edom, de Ismaëlieten,
Moab en die van Hagar;

8
Geval, Amon en Amalek,
Pelesjet 
met wie zetelen in Tsor!

9
Ook Asjoer sloot zich bij hen aan,
en zij werden de sterke arm 
van de zonen van Lot! sela

10
Doe aan hen als aan Midjan,-
als Sisera, als Javien 
in het beekdal van Kisjon!-

11
die bij Een-Dor zijn verdelgd,
mest werden 
voor de –rode– grond!

12
Zet hen en hun drijvers neer 
   als Oreev, als Zeëev,
als Zevach, als Tsalmoena 
hun plengvorsten alle!-

13
die durfden zeggen: ‘wij gaan ons beerven
de 
weilanden van God!’

14
Mijn God, 
zet ze neer als een dwarrel,
als kaf 
voor het aanschijn van een windvlaag!

15
Zoals een vuur in brand steekt een woud,
zoals een vlam 
bergen verschroeit,

16
wil zo hen achtervolgen met uw storm,
met uw orkaan hen verbijsteren!

17
Vervul hun aanschijn van schande,-
tot ze zoeken uw naam, o Ene!-

18
ze worden beschaamd en verbijsterd 
   voor altijd en immer,
ze smadelijk teloorgaan;

19
ze zullen weten 
dat gij,- uw naam, Ene, gij alleen,
de Hoogste zijt, 
hoog over heel de aarde!

(Naardense bijbel)


Ook de volgende psalm klaagt de onrechtvaardige aan, de vervolger, de mis-achter van het recht en de rechtvaardigheid, de leugenaar en verdraaiier van de waarheid, de persoon die de werkelijkheid met een valse voorstelling van zaken naar zijn hand wil zetten. Politici en macht-dragers die liegen en die de werkelijkheid verdraaien, die zondebokken nodig hebben om zelf iets te lijken, die de schuld en het falen afschuiven op anderen, van dit soort mensen hoef je geen goede toekomst te verwachten want ze denken alleen maar aan zichzelf. Een regeerakkoord gebaseerd op valse vooronderstellingen en halve leugens heeft een slechte basis die niet stand zal houden want al zouden de ‘problemen’ met name met betrekking tot de zondebokken (asielzoekers) zijn opgelost, dan is er niks veranderd. Al geef je alle deelnemende partijen zoveel mogelijk ruimte om hun eigen belangen te volgen en hun eigen beurzen te spekken, het klimaat heeft daar geen boodschap aan en de opwarming van de aarde zal doorgaan. De pesticide-producenten, de toepassers van deze vorm van ecocide (boeren), de chemische industrie (pfas)(kunsmest)(plastic) vernietigen willens en wetens de natuur en uiteindelijk zichzelf. (Waar komen toch al die vormen van kanker vandaan?) Dat hun dagen zoals in de psalm wordt gezegd geteld mogen zijn en dat ze vervangen worden in hun ambt door anderen die wel oog hebben voor het grotere belang van de natuur, de samenleving in zijn geheel en de mens in al zijn facetten.


psalm 109

1
Voor de koorleider. Van David, een psalm.

God, die ik loof, blijf niet zwijgen,
2
want vijandig en bedrieglijk is de mond
van hen die mij beschuldigen,
hun tong spreekt niets dan leugens,
3
ze bestoken mij met woorden van haat,
zonder reden bestrijden ze mij.

4
Ik bid voor hen,
maar mijn liefde roept vijandschap op,
5
ze vergelden goed met kwaad
en liefde met haat:

6
‘Wijs een gewetenloos man aan
die hem aanklaagt bij de rechter.
7
Dat hij schuldig wordt bevonden
en dat zijn gebed tegen hem pleit.

8
Dat zijn dagen geteld zijn,
een ander zijn ambt overneemt,
9
dat hij zijn kinderen vaderloos,
zijn vrouw als weduwe achterlaat.

10
Dat zijn kinderen bedelend rondzwerven,
naar eten zoeken in het puin van hun huizen,
11
dat schuldeisers beslag leggen op zijn bezit
en vreemden roven wat hij moeizaam verwierf.

12
Dat niemand hem trouw blijft,
niemand zich ontfermt over zijn kinderen,
13
dat zijn nageslacht voorgoed verdwijnt,
hun naam na hun leven wordt uitgewist.

14
Dat de schuld van zijn voorouders de HEER in gedachte blijft,
de zonde van zijn moeder niet wordt uitgewist,
15
dat hun zonde en schuld de HEER steeds voor ogen staan
en Hij hun namen van de aarde wegvaagt.
16
Want die man bewees aan niemand trouw,
hij vervolgde zwakken en armen,
wanhopigen dreef hij de dood in.

17
Dat de vloek die hij liefhad hemzelf treft,
de zegen die hij een ander misgunde
hem nooit ten deel zal vallen.
18
Dat de vloek hem als een mantel omhult,
zijn lichaam vult als water,
zijn gebeente doordringt als olie.
19
Dat de vloek als het kleed is dat hij draagt,
als de gordel die hij dagelijks omheeft!’

20
Laat zó de HEER mijn aanklagers straffen,
hen die zelf over mij dit kwaad afroepen.

21
Maar U, HEER, mijn God,
doe voor mij wat tot eer van uw naam is:
bevrijd mij, U bent goed en trouw.
22
Ik ben verzwakt en arm,
gewond in het diepst van mijn hart.

23
Ik verdwijn als een schaduw die lengt,
als een sprinkhaan die wordt afgeschud;
24
mijn knieën zijn slap van het vasten,
ik ben tot op het bot vermagerd.
25
Ik wek de lachlust op,
wie mij ziet schudt meewarig het hoofd.

26
Help mij, HEER, mijn God,
red mij in uw trouw,
27
dan zullen zij weten dat het uw hand is,
dat U, HEER, dit hebt gedaan.

28
Komt van hen de vloek, van U verwacht ik zegen,
schande voor mijn belagers, vreugde voor uw dienaar.
29
Hoon zal het kleed zijn van wie mij aanklagen,
schande de mantel waarin zij zich hullen.

30
De HEER zal ik prijzen met luide stem,
Hem loven te midden van velen,
31
Hij staat de armen terzijde
en redt hen uit de greep van hun rechters

(Nieuwe bijbelvertaling)


Psalm 109 (Deus, laudem)

1
( Voor de koorleider, 
v. David, een musiceerstuk.) 

O God van mijn loflied,
wil niet blijven zwijgen,-

2
want de mond van een boze, 
een mond vol bedrog, 
heeft zich tegen mij geopend,
ze hebben met mij gesproken 
een taal van leugen.

3
Woorden van haat hebben mij omsingeld,-
ze voeren tegen mij oorlog om niets.

4
Voor mijn liefde krijg ik hun aanklacht,-
terwijl ik een en al gebed ben;

5
ze brengen over mij kwaad voor goed,
haat 
in plaats van mijn liefde!

6
‘Zet tegen hem een booswicht in,
laat een satan met een aanklacht 
staan aan zijn rechterhand;

7
als hij recht zoekt, 
   laat hij eruit gaan als booswicht,
worde zijn bidden 
een zonde erbij!-

8
worden zijn dagen er weinige,
een ander neme 
zijn ambt!-

9
worden zijn zonen wezen,
en weduwe 
zijn vrouw!-

10
mogen zijn zonen dwalen en dolen, 
moeten schooien
en schuimen,- 
ver van hun puinhopen weg!-

11
aze een geldschieter 
   op al wat hem behoort,
mogen vreemdelingen roven 
zijn moeizame oogst!-

12
er zij voor hem niemand 
   die vriendschap over hem uitstrekt,
er zij niemand met genade 
voor zijn weeskinderen!-

13
zij om neer te maaien zijn nakroost,-
worde een generatie later 
weggewist hun naam!-

14
worde het onrecht van zijn vaderen 
   herdacht bij de Ene,-
nooit weggewist 
de zonde van zijn moeder!’

15
Mogen zij tegenover de Ene staan 
   bij voortduur,
worde hun gedachtenis weggemaaid 
van de aarde!

16
Omdat 
zo een er niet aan dacht 
vriendschap te bewijzen, maar najoeg
een man ellendig en arm 
en verslagen van hart, om die te doden,

17
en hij vervloeking liefhad: 
   die kome nu over hemzelf:
hij had geen behagen in zegen: 
die blijve ver van hem vandaan!-

18
hij drage als zijn mantel 
een vervloeking die aankomt 
als het water in zijn binnenste,
als de olie 
in zijn beenderen;

19
die worde hem 
   als een gewaad dat hem omhult,
en tot een buikband 
die hem voortdurend omgordt.

20
Dit worde van bij de Ene 
   het loon voor mijn satans,-
de sprekers van kwaad 
over mijn ziel!

21
Maar gij, Ene, mijn Heer, 
doe met mij omwille van uw naam,
naar het goede van uw vriendschap: 
red mij uit!

22
Want ik ben ellendig en arm,
mijn hart 
ligt doorboord in mijn binnenste.

23
Als een glijdende schaduw verging ik,
ik ben weggeschud 
als een sprinkhaan;

24
mijn knieën knikten van het vasten,
mijn vlees 
is verschrompeld, geen spiertje vet!-

25
ik, ik ben geworden 
   het mikpunt van hun smaad,
zien ze mij, 
dan schudden zij hun hoofd.

26
Help mij, Ene, mijn God,
red mij, gij zijt toch mijn vriend!

27
Opdat zij erkennen: dit is uw hand,
gij Ene, gij hebt het gedaan!

28
Zij mogen vervloeken, gij geeft zegen, 
   zij zijn opgestaan, worden beschaamd,
en uw dienaar mag zich verheugen.

29
Dat mijn satans worden bekleed 
   met schande,
zich zullen hullen in schaamte 
als hun mantel!

30
Ik zal de Ene met mijn mond 
   mateloos danken,
te midden van velen hem loven!

31
Want hij staat een arme ter rechterhand bij, 
om hem te redden 
van de rechters van zijn ziel.

(Naardense bijbel)


Allerzielen 2 november 1945 in Duitsland tussen de ruïnes

Psalm 94 (deze keer in drie vertalingen) is een lange roep om vergelding, om straf voor de bozen en de hoogmoedigen, de mensen die vanuit hybris denken mens en wereld te kunnen besturen, maar ondertussen hun eigen beurzen spekken ongeacht de gevolgen voor anderen. Wetteloos, zonder oog voor de onderdrukten, trotsheid tonend op hun daden die gepaard gaan met geweld en met oorlog tegen een vijand die geen vijand is, maar tot vijand is gemaakt zoals in Oekraïne, of in het gebied van de Koerden of de Oeigoeren, of in Soedan…Ook de Palestijnen als volk zijn in principe niet de vijand van Israël, maar dat worden ze wel als ze als vijand worden beschouwd en behandeld. Vijanden hebben hetzelfde bloed en zijn even kwetsbaar. Waarom je leven inzetten om anderen af te maken die zoveel op jou lijken terwijl je eigen dagen geteld zijn en je niet weet of je de dag van morgen wel zult halen?
Wat is dat voor achterlijk gedrag om je eigen belang (meestal materieel en op het gebied van macht) boven dat van anderen te stellen, terwijl je morgen dood kunt zijn? Denk je dat je woorden, je daden geen gevolgen zullen hebben als je oproept tot haat en vernietiging? Als je geld wilt verdienen als aandeelhouder en groot-kapitalist ongeacht de gevolgen voor de natuur en de mens? Je einde staat al afgetekend en alles wat je in je leven toevoegt aan ellende zal alleen maar zwaarder op je wegen. Ben je gewetenloos, dan nog is je straf bij voorbaat al vastgesteld en zul je de prijs gaan betalen – misschien wel ver tot in je nageslacht…zoals psalm 109 stelt.


Psalm 94

1
God van vergelding, HEER,
God van vergelding, verschijn in luister.
2
Verhef u, rechter van de aarde,
geef de hoogmoedigen hun loon.

3
Hoe lang nog zullen de wettelozen, HEER,
hoe lang nog zullen de wettelozen juichen,
4
de onrechtvaardigen het hoogste woord
voeren en trotse taal uitslaan?

5
Zij vertrappen uw volk, HEER,
onderdrukken uw liefste bezit,
6
weduwen en vreemdelingen doden ze,
kinderen zonder vader brengen ze om.

7
‘De HEER ziet het niet,’ zeggen ze,
‘de God van Jakob merkt toch niets.’

8
Kom tot inzicht, onverstandigen.
Dwazen, worden jullie ooit wijs?
9
Hij heeft het oor geplant – zou hij niet horen?
het oog gevormd – zou hij niet zien?

10
Die de volken leidt, de mensen leert
en vermaant – zou hij niet straffen?
11
De HEER kent de mensen,
niet meer dan lucht zijn hun gedachten.

12
Gelukkig de mens, HEER, die door u wordt geleid
en onderwezen in uw wet en uw leer.
13
Hij zal rust vinden in kwade dagen,
terwijl voor de wettelozen een kuil wordt gegraven.

14
Nee, de HEER zal zijn volk niet verstoten,
zijn liefste bezit niet verlaten.
15
De rechtspraak voegt zich weer naar het recht,
de oprechten van hart sluiten zich aan.

16
Wie treedt voor mij op tegen die onrechtvaardigen,
wie beschermt mij tegen die schurken?
17
Had de HEER mij niet geholpen,
dan woonde ik al in de stilte van het graf.

18
Toen ik dacht: Mijn voet glijdt weg,
hield uw trouw mij staande, HEER.
19
Toen ik door zorgen werd overstelpt,
was uw troost de vreugde van mijn ziel.

20
Kiest u de kant van verdorven rechters,
die onheil stichten in naam van de wet?
21
Ze spannen samen tegen de rechtvaardigen
en veroordelen onschuldigen ter dood!

22
De HEER is mijn burcht geworden,
mijn God de rots waarop ik schuil.
23
Hij geeft de schuldigen het loon dat zij verdienen,
om hun onrecht brengt hij hen tot zwijgen,
de HEER, onze God, brengt hen voorgoed tot zwijgen.

(Nieuwe bijbelvertaling)


Psalm 94

De HEERE is een veilige vesting

1
O God van alle wraak, HEERE,
God van alle wraak,
verschijn blinkend!
2
Rechter van de aarde, verhef U,
vergeld de hoogmoedigen naar wat zij verdienen.

3
Hoelang zullen de goddelozen, HEERE,
hoelang zullen de goddelozen van vreugde opspringen,
4hun mond doen overvloeien, hooghartige taal spreken?
Hoelang zullen allen die onrecht bedrijven, zich beroemen?

5
HEERE, zij verbrijzelen Uw volk,
zij verdrukken Uw eigendom.

6
De weduwe en de vreemdeling doden zij;
zij vermoorden de wezen

7
en zeggen:
De HEERE ziet het niet,
de God van Jakob merkt het niet.

8
Let op, onverstandigen onder het volk;
dwazen, wanneer zult u verstandig worden?

9
Zou Hij Die het oor plant, niet horen?
Zou Hij Die het oog vormt, niet zien?

10
Zou Hij Die de heidenvolken bestraft, niet straffen,
Hij Die de mens kennis bijbrengt?

11
De HEERE kent de gedachten van de mens:
vluchtig zijn ze.

12
Welzalig de man die U bestraft, HEERE,
en die U onderwijst uit Uw wet.

13
Zo geeft U hem rust voor dagen van onheil,
totdat de kuil voor de goddeloze gegraven wordt.

14
Want de HEERE zal Zijn volk niet in de steek laten,
Hij zal Zijn eigendom niet verlaten.

15
Want het oordeel zal weer rechtvaardig zijn,
alle oprechten van hart zullen ermee instemmen.

16
Wie zal voor mij opkomen tegen de kwaaddoeners?
Wie zal zich voor mij opstellen tegen wie onrecht bedrijven?

17
Als de HEERE niet mijn Helper was geweest,
had mijn ziel bijna in de stilte gewoond.

18
Toen ik zei: Mijn voet wankelt,
ondersteunde Uw goedertierenheid mij, HEERE.

19
Toen mijn gedachten binnen in mij zich vermenigvuldigden,
verkwikten Uw vertroostingen mijn ziel.

20
Zou de zetel van het verderf een verbintenis met U aangaan,
die onheil sticht bij verordening?

21
Zij spannen samen tegen de ziel van de rechtvaardige,
onschuldig bloed verklaren zij schuldig.

22
Maar de HEERE is mij een veilige vesting geweest,
mijn God is mij tot een rots, mijn toevlucht.

23
Hij zal hun onrecht op hen doen terugkeren,
Hij zal hen in hun slechtheid ombrengen,
de HEERE, onze God, zal hen ombrengen.

(Herziene Statenvertaling)


Psalm 94 (Deus ultionum)

God die zal wreken, o Ene, 
God der wrake, verschijn!–

2
o rechter der aarde, verhef u, 
keer tegen trotsen 
wat zij bewerken!

3
Tot wanneer, Ene, zullen bozen, 
tot wanneer 
zullen boosdoeners triomferen?-

4
mogen ze verwatenheid uitstrooien, 
   verwoorden,
mogen hun zegjes zeggen 
al die bedrijvers van onheil!–

5
mogen ze, Ene, uw gemeente vertrappen, 
uw erfdeel verdrukken?-

6
weduwvrouw en zwerver wurgen, 
weeskinderen vermoorden?-

7
en zeggen: ‘de Ene ziet niks, 
de God van Jakob 
merkt het niet!’

8
Merkt het op, 
   redelozen in de gemeenschap, 
stommelingen, 
wanneer komt ge tot verstand?

9
De planter van het oor zou niet horen?- 
of de formeerder van het oog, 
zal hij niet kijken?

10
Die volkeren kastijdt, 
   klaagt hij nu niet aan?- 
die Adam les gaf, zal hij niet weten?-

11
de Ene 
die weet van de plannen der mensen 
dat zij niets zijn dan een nevel!

12
Zalig de kerel, Ene, die gij kastijdt, 
die ge les geeft uit uw Wet!-

13
om hem rust te gunnen 
   van dagen vol kwaad, 
totdat voor de boze een kuil is gegraven.

14
Want nooit zal de Ene 
   zijn gemeente begeven, 
zijn erfdeel 
zal hij niet verlaten.

15
Want tot gerechtigheid keert recht terug, 
en dat achterna gaan 
alle oprechten van hart.

16
Wie zal voor mij 
   bij kwaadstichters opstaan, 
wie zich voor mij posteren 
bij bedrijvers van onheil?

17
Was niet de Ene mij tot hulpe, 
bijna!– 
had mijn ziel gewoond in de stilte!

18
Als ik moest zeggen: 
   mijn voet wankelde!- 
uw vriendschap, Ene, 
zal mij ondersteunen!

19
In de vele zorgen in mijn binnenste 
zullen uw vertroostingen 
mijn ziel verkwikken.

20
Is met u verbonden de troon van verderf,- 
formeerder 
van kwelling, op last van een inzetting?

21
Waar ze kerven 
   in de ziel van de rechtvaardige,- 
en bloed onschuldig tot boosdoener maken!-

22
daar is mij de Ene tot een burcht, 
mijn God 
de Rots van mijn toevlucht!

23
Hij zal tegen hen keren hun onrecht, 
met hun eigen kwaad hen teniet doen,- 
teniet doen zal hen 
de Ene, onze God!

(Naardense bijbel)


Vloeken is zo oud als de mensheid, net als danken en loven. Het is een van de vele manieren om om te gaan met tegenslagen en verdrukking. Het geeft ruimte aan je ziel zodat er ook plek komt voor andere ervaringen, nieuwe ervaringen. Als de woede en het kwade in je geest blijft rondspoken ben je niet vrij, word je innerlijk verteerd en wordt je een boos mens. Tot niets anders dan wraak en vergelding meer in staat. Dat is een snelle weg naar de dood, de eigen dood en vaak ook de dood van veel onschuldigen. Een doodlopende weg. Daarom is de vloek nog niet zo verkeerd als het je helpt om ruimte te maken en je te uiten van al je frustraties. Zo werkt inmiddels ook de mogelijkheid op internet: je frustratie van je afschrijven, de ander vervloeken. Maar er is een groot verschil: in de psalm wordt niemand met naam en toenaam genoemd, er wordt niet op de persoon gespeeld, de bekende die bekend is. Wel op het gedrag van personen maar die worden niet bij name genoemd, het adres blijft onbekend, ze zijn in feite abstracties. Op internet komt de bedreiging en de vloek heel dichtbij omdat de persoon zelf wordt aangevallen waar naam en soms ook adres bekend van is (of wordt gemaakt). Dat is een rechtstreekse persoonlijke aanval en dus daarom ook onvergeeflijk. Haat aanwakkeren door politieke ‘tegenstanders’ te demoniseren is onvergeeflijk. Moge de vloek van deze actie terugkeren op jezelf…Geweld veroorzaakt door deze demonisering ontwricht de samenleving en het vertrouwen in overheid en politiek. Je beroepen op de psalmen als legitimatie hiervoor miskent het feit dat de wraak en de vergelding uiteindelijk van God moet komen en dat de rol van de mens beperkt blijft tot het uiten van zijn frustratie. Uit je frustratie maar maak het niet persoonlijk in het openbaar want dat is een vorm van geweld die alleen maar tegengeweld zal oproepen….


vrouw op de vlucht in Duitsland bij bombardement 1945

Sylvester Lamberigts schrijft in een bijdrage ook over deze vloekpsalmen en deze tekst voeg ik graag toe aan dit verhaal:

OVER DE VELE VERWENSTE VIJANDEN IN DE PSALMEN
Vanwaar al die vijanden?

bron: https://www.kuleuven.be/thomas/page/tijdschriften/viewarticle/67109/

Nogal wat psalmen staan vol met wraakzuchtige taal. Om van te schrikken. De vijanden krijgen ervan langs en ze zijn talrijk: ‘JHWH, hoe talrijk zijn mijn belagers, velen vallen mij aan, velen zeggen van mij: God zal hem niet redden’ (Psalm 3,2-4). In Psalm 22,12-14 wordt de bidder omsingeld door hele kudden stieren en door leeuwen die hun muil opensperren. Waar haalt een gewone gelovige al die vijanden vandaan? Dat komt ons vreemd voor. Wij maken wel eens ruzie, er zijn soms misverstanden en wrijvingen, maar roofzuchtige en brullende leeuwen behoren niet tot onze ervaringswereld.
En dan die harde woorden tegen de vijanden: ‘Sta op, Heer, sla mijn vijanden in het gezicht, breek de tanden van de wettelozen.’ (Psalm 3,8). Zo’n rauwe taal in een gebed klinkt vreemd en is bovendien totaal onchristelijk. In het kerkelijk getijdenboek werden drie psalmen (Psalm 58,83 en 109) met een overwegend verwensend karakter ‘om psychologische redenen’ niet opgenomen en werden in andere psalmen enkele verzen eenvoudigweg geschrapt: zo bijvoorbeeld de verzen 7-9 van Psalm 137: ‘Gedenk, JHWH, de dag van Jeruzalems val, toen het volk van Edom zei: “Neer met die stad, neer, maak haar met de grond gelijk.” Babel, weldra word je verwoest. Gelukkig hij die wraak zal nemen en jou doet wat jij ons hebt gedaan. Gelukkig hij die jouw kinderen grijpt en op de rotsen verplettert.’

Het Brevier tilt blijkbaar niet zo zwaar aan de volledigheid van de Bijbeltekst, alhoewel de Dogmatische Constitutie over de goddelijke openbaring van Vaticanum II duidelijk stelt dat de volledige boeken van Oud en Nieuw Testament heilig en canoniek zijn, omdat zij onder de ingeving van de heilige Geest werden geschreven; in het Oude Testament komen wel enige onvolmaakte en tijdgebonden elementen voor, maar dat neemt niet weg dat ook deze verzen geïnspireerd zijn.
Het weglaten van psalmen of van bepaalde verzen lost echter niets op, want de vragen blijven. Vanwaar komen gewone mensen aan al die vijanden en waarom gaan zij zo heftig tegen hen tekeer?

Vele theorieën
In de loop der eeuwen werden vele theorieën en beschouwingen gewijd aan deze vragen. Allemaal bevatten ze wel een stukje waarheid. We overlopen ze in het kort.

Rabbijnse uitleggers wijzen erop dat het in de opschriften van de psalmen vaak gaat over de lotgevallen van koning David. De vijanden van de bidder zouden dus de vijanden van koning David en van het volk Israël zijn. Toch zijn er ook wraakpsalmen die duidelijk op enkelingen teruggaan.

Hermann Gunkel, de vader van de Psalmenuitleg, geeft volgende verklaring: wie ziek is kan gemakkelijk de indruk krijgen dat hij vele vijanden heeft, omdat hij gemeden wordt zelfs door familieleden en vrienden, die liever uit zijn buurt blijven, omdat ze zich geen houding weten te geven, niet weten hoe ze kunnen helpen, vrezen voor besmetting, bang zijn om aan hun eigen broosheid herinnerd te worden, zich inbeelden dat de zieke in de macht van de boze is of door God zelf geslagen wordt. Wie voor het gerecht vals beschuldigd wordt heeft alleen God nog op wie hij zich kan beroepen en bij wie hij zijn beschuldigers kan aanklagen als vijanden, leugenaars, bedriegers en mensen die onrechtvaardig handelen. Wie arm is zal de rijken gemakkelijk als zijn vijanden beschouwen, enz.

De Noorse exegeet Sigmund Mowinckel ziet in de bedrijvers van ongerechtigheid vooral tovenaars, die mensen met occulte trucs en grote arglistigheid in het verderf proberen te storten, maar deze theorie steunt op te weinig gegevens en teveel bezwaren.

Duitse exegeten van de historisch-kritische methode, die naar de Sitz-im-Leben of de gebruikssituatie van deze psalmen zoeken, denken aan de tempel, waar zieken om genezing gingen bidden, vluchtelingen asiel zochten en mensen die vals beschuldigd werden hun zaak gingen voorleggen (zie Psalm 5,4-5). In de tempel werd zeker recht gesproken (Deuteronomium 17,8-9) en priesters organiseerden er speciale gebedsdiensten voor lijdende mensen en hun verwanten, die daar hun hart konden uitstorten.

Hans Joachim Kraus, die een toonaangevende commentaar schreef op de Psalmen, ziet in de vijanden echt misdadige mensen die de armen en de vromen willen scheiden van God. Omdat ze zich aldus opstellen tegen de God van het recht zelf, worden zij geschilderd met onheilspellende trekken en gaan ze lijken op demonen. Hun macht wordt, vergroot en aangedikt, weergegeven als duivelse gemeenheid, vaak in mythologische bewoordingen en met stevige beeldspraak, die we natuurlijk niet letterlijk moeten nemen. Zulke mensen zijn des duivels. Zij zijn uiteindelijk vermomde vertegenwoordigers van de grote demon Dood, die samenvalt met de duivel, de aartsvijand en de tegenspeler van God (zie bijvoorbeeld Psalm 55,3-6).

Anderen gaan de psychologische toer op en verklaren de vele vijanden als projectie. De vijanden weerspiegelen meer het innerlijk van de bidder dan de eigenlijke werkelijkheid. De angst van binnen neemt de vorm aan van vijanden buiten. De psalmist ervaart zijn eigen innerlijke problemen alsof ze van buiten komen. Hij verplaatst zijn innerlijke conflicten in andere mensen, die hij beschuldigt en omschrijft als zijn vijanden. Op die manier probeert hij het kwade stevig van zich af te bidden. Die vijanden kunnen medemensen zijn maar ook een of ander politiek of een economisch systeem, dat de armen over het hoofd ziet.

Misschien storen wij ons vandaag aan die harde uitvallen tegen de vijanden, omdat zij tegen onze goede smaak en onze beschaafde cultuur ingaan? Vroeger echter waren verwensingen, scheldpartijen en zelfs vloeken veel ‘gewoner’ en ‘normaler’, zelfs in godsdienstige discussies. Als we zien hoe theologen en kerkelijke bedienaren (zelfs heiligen zoals Hiëronymus en Franciscus van Assisi) vroeger tegen elkaar van leer trokken en elkaar uitscholden, dan zou het ons de harde taal van de psalmisten niet meer mogen verbazen. Dit literair genre is zo oud als de straat en wordt in politieke discussies ook vandaag nog gebruikt.

In plaats van ons te ergeren aan de vloekpsalmen, doen we er misschien beter aan ons ook in deze gebeden te herkennen, want inderdaad het zijn echte gebeden, die recht en eerlijk uit het opgekropte en machteloze gemoed komen. Ons hart is, zelfs na zovele eeuwen christendom, niet beter dan dit van de psalmisten. Haat- en wraakgevoelens zijn ook ons niet vreemd. Innerlijk ‘denken’ ook wij soms heel erge dingen aan het adres van wie ons tegenwerken, maar we spreken ze zo brutaal niet meer uit. Wij zijn liever correct en beleefd dan eerlijk. Ons spreken is meer gepolijst geworden.

In plaats van onomwonden en onversneden uiting te geven aan onze echte gevoelens, spelen we liever toneel. De omgang met medemensen en ook met God in het gebed, is vaak een onophoudelijk theater. De psalmisten gingen ervan uit dat men in het gebed eerlijk zichzelf moest zijn. Men mag zich voor God niet anders en zeker niet beter voordoen dan men is. Anders bedriegt men zichzelf en God. Ons bidden moet echt zijn. Van een middelmatig of lauw gebed, dat noch heet, noch koud is, moet God niets hebben (Apokalyps 3,16). Van de openhartigheid en de strijdlust van de psalmisten kunnen we dus veel leren. In het gebed moeten we ervoor durven gaan, desnoods al scheldend en tierend. Wij hoeven ons niet te schamen om voor God te treden zoals wij zijn, ons hart eerlijk voor hem uit te spreken en gewoon te zeggen wat wij op dat ogenblik denken en voelen. Waarom zou ons gebed niet de vorm mogen aannemen van vloeken, razen, beschuldigen en aanklagen? Zolang we maar eerlijk naar God gekeerd blijven, al is het met verwijten en wraakgevoelens.

De psalmdichters zijn kinderen van hun tijd en sommige psalmen dragen daar duidelijk de sporen van. Zo zijn de gruwelijke verzen 7-9 van Psalm 137, die we hierboven citeerden en die in het Brevier helaas werden weggelaten, geen vondst van de psalmist, maar het gevolg van een bestaande oorlogspraktijk (zie 2 Koningen 8,12; Jesaja 13,16; Hosea 10,14; 14,1; Nahum 3,10; Lucas 19,44). Aan de vijanden Edom en Babylonië, die Jeruzalem verwoestten, wenst men toe wat ze de heilige stad en Israël zelf hebben aangedaan; bovendien wenst men hen toe dat zij in de toekomst geen jongemannen meer zullen hebben die later als soldaten tegen Israël zouden kunnen optrekken. We mogen de psalmisten dus niet verwijten dat zij kinderen zijn van hun eigen tijd en dat hun gebeden zo ‘menselijk’ klinken.

Soms zegt men dat die rauwe uitspraken typisch zijn voor het Oude Testament, maar voorbijgestreefd worden door de liefde die in het Nieuwe Testament troef is. Die uitspraak is aanvechtbaar, want ook het Oude Testament pleit reeds voor liefde tot de vijand, bijvoorbeeld in Leviticus 19,18: ‘Wees niet haatdragend. Als je iemand iets te verwijten hebt, roep hem dan ter verantwoording en laad niet omwille van een ander schuld op je door je te wreken of wrok te blijven koesteren. Heb je naaste lief als jezelf. Ik ben JHWH.’ Zover waren ze toen dus wel. Anderzijds is ook het Nieuwe Testament niet overal zo zachtzinnig en barmhartig als je zou denken. Jezus noemt zijn belagers ‘kinderen van de duivel’ (Johannes 8,44) en Paulus schrijft: ‘Ze moesten zich laten castreren, die onruststokers’ (Galaten 5,12).
Wij hebben vandaag een ander Godsbeeld. Wij zijn minder geneigd om aanklachten tegen onze vijanden in ons gebed op te nemen, omdat wij rampspoed niet meer zo rechtstreeks aan God toeschrijven en evenmin geloven dat God zelf rechtstreeks en in onze plaats zal tussenbeide komen om problemen op te lossen. De psalmisten hebben die overtuiging wel. Zij geloven niet alleen dat God zelf een hand heeft in de rampspoed die hen overkomt, maar ook dat hij zal neerdalen om te helpen en te redden. De bidder van de vloekpsalmen wil de wraak niet zelf voltrekken, maar laat dit over aan God, die zelf zijn gerechtigheid zal voltrekken. Hem komt de wraak toe. De psalmist weet ook dat hij zelf onder Gods oordeel staat.
Verwensingen en vervloekingen in het gebed zijn soms het enige wapen van de machteloze en de kleine mens, zeker in een tijd waarin er geen of weinig rechtszekerheid bestond. In het gebed kan hij zijn woede en zijn opstandigheid kwijt bij God. Gelukkig maar. Het bevrijdt hem en lucht hem op. Het is een stuk genezing.

Natuurlijk overdrijft de psalmist ook vaak. Hij laat zich gaan. Zijn taal is emotioneel en sterk bewogen. Hij wikt zijn woorden niet op een gouden schaaltje, zeker niet als hij kwaad is of zich onmachtig voelt. Hij verweert zich tegen wat zijn geluk in de weg staat en spaart zijn woorden niet om dit aan te klagen en dik in de verf te zetten. Hij is er zeker van dat God zijn vertwijfelde gevoelens begrijpt en aanvaardt. Het lucht hem op dat hij zijn woede bij God kan uitstorten en dat hij bij hem steun vindt om weer verder te leven. Als wij zoveel moeite hebben met die rauwe psalmwoorden, dan is dat misschien ook omdat wij zelf niet veel te klagen hebben, want de meesten van ons leven in luxe, vrijheid en vrede. Daardoor vergeten wij helaas dat er elders en misschien zelfs in onze buurt, mensen zijn die wel te klagen hebben, omdat zij het allesbehalve goed hebben en tevergeefs rekenen op onze solidariteit.

Huub Oosterhuis
In zijn commentaar op Psalm 69 heeft dichter Oosterhuis begrip voor de harde taal van deze bidder, die tegen de klippen opbidt omdat hij tot aan zijn nek in het water staat en wegzinkt in de zuigende modder. Hij schrijft: ‘Roepen naar God is in deze psalm: teruggeworpen worden op jezelf, ervaren hoe onmogelijk God is. Het is afdalen in jezelf, in de kuil die jezelf bent, afgrond van angst worden, vervreemden, nergens blijven, haten. Er wordt gehaat en gescholden in dit gebed tegen de vijanden buiten en binnen, tegen alles wat een mens verscheurt en in zijn eigen hart opstaat en losbreekt tegen hemzelf. “Gij kent ze bij name, allen die tegen mij opstaan, sla ze met blindheid, verlam hun lenden voor eeuwig, stort uw vloeken als vlammen over ze uit, laat ze maar branden in het vuur van uw woede, veeg hun namen weg uit het boek van het leven.” Befaamd brokje vloekpsalm. En wij maar denken dat we daar overheen zijn, met onze cultuur en ons nieuwe testament, met onze humaniteit en zo. De man die dit gebed voor het eerst durfde bidden, heeft zichzelf ontmaskerd, heeft gezien en geweten: dit ben ik, zo gekweld en zo behoeftig, dit alles is in mij. Een mens die biddend? scheldend? huilend? zijn illusies achter zich laat en tot waarheid komt. Als hij zo “ontledigd” is, en alle ellende als het ware heeft losgebeden uit de greep van de angst, komen zijn gevoelens tot rust, gezuiverd, bevrijd, en kan hij ervaren dat er meer is; dat hij zelf groter is dan haat en angst; dat God dieper is dan de dood en hem opvangt en aanvaardt zoals hij is. De laatste woorden van deze psalm verwoorden zoiets als een verrijzeniservaring: “Gij zult mij redden – allen die zoeken naar U, zullen opleven – Hij zal zijn volk bevrijden.” Het is de geschiedenis van Israël, die in dit gebed geleefd en uitgesproken is.’ (Uit: Huub Oosterhuis, In het voorbijgaan, Ambo, 1968, blz. 186-187)

Sylvester Lamberigts

bron: https://www.kuleuven.be/thomas/page/tijdschriften/viewarticle/67109/


John Hacking
16 mei 2024

horloge na atoomaanval Japan 1945