Tijd-loos en plaats-loos (2)

In einem nachgelassenen Fragment “Die Zeit bedenken” sinniert Vilém Flusser über die Zeitform der Informationsgesellschaft. (Citaat uit: Vilém Flusser, Die Zeit bedenken, in: Lab. Jahrbuch für Künste und Apparate (2001/02), S. 126-130). Er unterscheidet dabei drei Formen der Zeit, nämlich die Zeit des Bildes, die Zeit des Buches und die Zeit des Bits, geometrisch ausgedruckt, die flächenhafte Zeit, die lineare Zeit und die punktuelle Zeit. Die Zeit des Bildes gehört zur mythischen Zeit. Hier herrscht eine überschaubare Ordnung. Jedes Ding hat seinen unverrückbaren Platz. Entfernt es sich von ihm, so wird es zurechtgerückt. Die Zeit des Buches gehört zur geschichtlichen Zeit. Ihr wohnt die geschichtliche Linearität inne. Sie ist ein Strom, der aus der Vergangenheit fließt und der Zukunft zustrebt. Jedes Geschehen verweist auf den Fortschritt oder auf den Verfall. Die Zeit von heute hat dagegen weder einen mythischen noch einen geschichtlichen Horizont. Ihr fehlt der umfassende Sinnhorizont. Sie wird ent-theologisiert oder ent-teleologisiert zu einem “ atomaren” “Bit-universum” oder “ Mosaikuniversum”, in dem Möglichkeiten ohne jeden mythischen oder geschichtlichen Horizont wie Punkte “schwirren” oder wie “Körner” “ rieseln” „als diskrete Sensationen”: “Diese Möglichkeiten kommen auf mich zu: sie sind die Zukunft. Wo immer ich hinsehe, dort ist die Zukunft. (…) Anders gesagt: das Loch, das ich bin, ist nicht passiv, sondern es saugt wie ein Strudel die Möglichkeiten, die es umgeben.” In diesem “Punkt-universum” gibt es kein “Bild”, kein “Buch”, das Möglichkeiten begrenzen würde. Das Dasein wird vielmehr von den freischwebenden Möglichkeiten umgeben. So verspricht das “Punkt-universum” mehr Freiheit. Die Zukunft ist ja “überall dort”, “wo ich mich wende”. (uit: Byung-Chul Han, Hyperkulturalität. Kultur und Globalisierung Merve Verlag Berlin 2005, pag. 19)

Als in een mythische tijd het beeld bepalend is voor de samenhang in de cultuur en maatschappij, bewaakt en gestructureerd door een bepaalde groep in de samenleving (een zogenaamde priesterkaste), en als het boek richtinggevend is naar verleden en toekomst toe, als een lineaire leidraad die houvast geeft in de constructie van betekenisvolle verhalen, dan zijn we nou volgens Vilém Flusser (zie citaat), in ons digitale tijdperk in een soort van chaos terecht gekomen. Elk houvast ontbreekt want de digitale wereld onthoudt ons dit houvast. Alles kan en alles kan alle kanten opgaan. Tijd wordt een gat, een zwart gat in de ruimte, en het hier en nu waarin het individu zich bevindt, raakt aan alles, elke richting kan een toekomst vormen, elke overgang een morgen. Was de grens in een materiële wereld waarin culturen en identiteiten zich onderscheiden door verschillen eerst een soort doorgang naar iets anders, het niet eigene, een grens is ook een tussenruimte waarin die identiteiten terug kunnen vallen op zichzelf en zichzelf opnieuw uitvinden, c.q. zichzelf als betekenisvol ervaren. Maar in de digitale wereld bestaan die grenzen niet meer, is de ruimte en is de tijd virtueel. Grenzen zijn opgeheven waar bits (in willekeurige vorm) naast elkaar bestaan en van plek kunnen wisselen in een voortdurend proces van manipulatie, d.w.z. het schrijven van codes, van taal die de software doet werken. Byung-Chul Han spreekt over een hypercultuur en hun definieert dit begrip als volgt in zijn essay Hyperkulturalität. Kultur und Globalisierung, in het hoofdstuk met de titel: Hypertext und Hyperkultur – (noot 18): Die Hyperkultur bzw. die Hyperkulturalität ist ein kulturtheoretischer und kulturphilosophischer Begriff. So unterscheidet sie sich von jener ‚Hyperkultur’, die eine median- oder literaturtheoretische Gegenfigur zur Buchkultur darstellt. Vgl. M. Klepper, R. Mayer u. E. -P. Schneck (Hrsg. ), Hyperkultur. Zur Fiktion des Computerzeitalters, 1995 Berlin. 

Als cultuurtheoretisch en cultuurfilosofisch begrip slaat hypercultuur op het fenomeen van een proces waarin alle culturen met elkaar worden vermengd en waarin ruimte en tijd niet meer de fundamenten vormen voor een denken dat zich beroept op identiteit en een stichtend verhaal. Dat denken heeft afgedaan vanuit een digitale werkelijkheid waarin de materiële wereld langzaam wordt vermengd met en misschien wel opgeslokt door een virtuele realiteit. In die virtualiteit die nu overal werkzaam is, is het culturele model dat zich beroept op een geschiedenis (tijd) en een plek in de ruimte achterhaald. Niet het beeld en ook niet het boek bepaalt de werkelijkheid maar de bits. Han verwijst naar een ander beeld, een andere metafoor om deze nieuwe situatie te beschrijven, hij zegt in twee citaten:

Deleuzes Rhizom-Modell erweist sich dagegen als geeignet, bestimmte Aspekte der Hyperkultur zu beschreiben. Es hat durchaus ein kulturtheoretisches Potential.

Das Rhizom bezeichnet die nicht zentrierte Vielheit, die keiner übergreifenden Ordnung zu unterwerfen ist: “Ein Rhizom ist als unterirdischer Strang grundsätzlich verschieden von großen und kleinen Wurzeln. Zwiebel- und Knollengewächse sind Rhizome. Pflanzen mit großen oder kleinen Wurzeln Können in ganz anderer Hinsicht rhizomorph sein, und man konnte sich fragen, ob das Spezifische der Botanik nicht gerade das Rhizomorphe ist. (…) Jeder Punkt eines Rhizoms kann (und muss) mit jedem anderen verbunden werden. Das ist ganz anders als beim Baum oder bei der Wurzel, bei denen ein Punkt, eine Ordnung, festgelegt ist.” (noot 37: G. Deleuze / F. Guattari, Tausend Plateaus, Berlin 1992, S. 16.) Das Rhizom ist also ein offenes Gebilde, dessen heterogene Elemente unaufhörlich ineinander spielen, übereinander gleiten und im ständigen “Werden” begriffen sind. Der rhizomatische Raum ist kein Raum der “Verhandlung”, sondern der der Verwandlung und Vermischung. Die rhizomatische Streuung, ja Zerstreuung ent-substantialisiert, ent-innerlicht die Kultur zur Hyperkultur. (pag. 32-33)

Die rhizomatische Mitte ist kein gegenwendiger Übergang. Sie flieht oder fließt gleichsam zu schnell für eine “Verhandlung”. “Zwischen den Dingen” bezeichnet, so Deleuze, “keine lokalisierbare Beziehung, die vom einen zum anderen geht und umgekehrt”, sondern eine “transversale Bewegung, die in die eine und die andere Richtung geht”. Das rhizomatische Zwischen ist also kein “zwischenräumlicher Übergang”, sondern ein “Strom ohne Anfang oder Ende, der seine beiden Ufer unterspült und in der Mitte immer schneller fließt.” (noot 41: Ebd., S. 42) Das rhizomatische Zwischen ist nicht antagonistisch. Nicht Kontradiktion, sondern Konjunktion strukturiert es. (pag. 34-35)

Deze wortelstructuur die een analogie vertoont met de netwerkstructuur van de digitale wereld lijkt ook op het mycelium, het netwerk van schimmels en paddenstoelen, dat zich onder de grond uitstrekt en dat in principe de hele aarde bestrijkt waar levende organismen voorkomen. Han wijst op het verbindende karakter, het alle kanten kunnen opgaan, een asignificante samenhang, als een naast elkaar bestaan van eenheden die niet per se samen hoeven te hangen, maar waardoor wel een vorm van energie stroomt, die wel met elkaar verbonden zijn, en die zonder doel en zonder richting een netwerk vormen. Natuurlijk klopt deze metafoor ook niet helemaal want het mycelium in de aarde is een redelijk vaste structuur die afhankelijk van de leefomstandigheden kan bestaan of niet. De digitale werkelijkheid is in die zin vrijer, want onafhankelijk van concrete leefomstandigheden. 

In een virtuele werkelijkheid en door de toename van de digitale mogelijkheden is de mens als het ware op drift geraakt. Complottheorieën gelden voor sommigen net zo waar als de uitkomsten van de exacte wetenschap. In de wetenschap is de toets (en de herhaalbaarheid daarvan) en de intersubjectieve overeenstemming medebepalend voor de uitkomst. Maar als er enkelen gaan twijfelen wordt die overeenstemming op losse schroeven gezet. Kijk naar de discussies over de uitstoot van stikstof die nadelig is voor de diversiteit in de natuur. Dat wordt door sommigen betwijfeld, vooral door hen die baat hebben bij een status quo en die daarom niet willen inleveren door hun veestapel in de buurt van natuurgebieden (noodgedwongen) te moeten halveren om zo de stikstofuitstoot te verminderen. Producenten van veevoer, kunstmest en pesticiden spinnen garen bij deze twijfelaars aan de uitkomst van wetenschappelijk onderzoek. Dit is slechts één klein voorbeeld van een wereld waarin niks meer zeker lijkt, of een wereld waarin oude zekerheden wankel zijn geworden. Byung-Chul Han legt ook een verband met het denken van Nietzsche, die in de gaten had dat de voorstelling van God vooral gebonden was aan de ruimte, aan een plaats. Plaatsloos-heid, ook de digitale ruimte zonder plaats en tijd, berooft God van zijn plaatselijk fundament, van zijn houvast in de ruimte. Met alle gevolgen van dien. Han schrijft: 

Nietzsche ist gewiss einer der wenigen Denker, die zu einem Weitblick, ja zu einem Resonieren fähig sind, das Schwingungen aus der Zukunft empfängt. Offenbar hat er erkannt, dass der Tod Gottes auch das Ende des emphatisch gedachten Ortes einleitet, dass Gott auch Gott des Ortes war. Die Ent-Ortung der Kultur erzeugt ein Nebeneinander unterschiedlicher Wissens-, Denk-, Lebens- und Glaubensformen: “Zeitalter der Vergleichung – Je weniger die Menschen durch das Herkommen gebunden sind, um so großer wird die innere Bewegung der Motive, um so großer wiederum, dementsprechend, die äußere Unruhe, das Durcheinanderfluten der Menschen, die Polyphonie der Bestrebungen. Für wen gibt es jetzt noch einen strengeren Zwang, an einen Ort sich und seine Nachkommen anzubinden? Für wen gibt es überhaupt noch etwas streng Bindendes? Wie alle Stilarten der Künste nebeneinander nachgebildet werden, so auch alle Stufen und Arten der Moralität, der Sitten, der Kulturen. – Ein solches Zeitalter bekommt seine Bedeutung dadurch, dass in ihm die verschiedenen Weltbetrachtungen, Sitten, Kulturen verglichen und nebeneinander durchgelebt werden können; was früher, bei der immer lokalisierten Herrschaft jeder Kultur, nicht möglich war, entsprechend der Gebundenheit aller künstlerischen Stilarten an Ort und Zeit.  (pag. 37)

God heeft geen bodem meer om op te staan, zo Nietzsche, maar de mens ook niet. Het verhaal in de tijd dat begint met de schepping van de wereld en de mens en dat bijbels eindigt met de komst van de Messias is een poëtische manier van benaderen van de werkelijkheid die in een bepaalde tijd houvast bood aan mensen maar dat nu nauwelijks nog aanspreekt als mensen werkelijk willen weten hoe deze wereld is ontstaan en hoe de kosmos of het universum in elkaar zit. De betekenis van dit soort verhalen moet dan ook niet worden gezocht in de zogenaamde feitelijkheid ervan – want die feiten hebben nooit plaatsgevonden. De betekenis bevindt zich op een ander niveau, op het hermeneutische niveau, waar zin wordt gevonden en gemaakt, waar zinvolheid aan het licht komt als de juiste vragen worden gesteld. Veel verhalen die buiten het religieuze domein zin-stichtend waren, jongere verhalen over bijvoorbeeld het stichten van een natie, een cultuur, een stroming in de muziek, kunst, etc. hebben ook hun zeggingskracht verloren omdat de huidige generaties in de gaten hebben dat het ‘maar verhalen’ zijn, constructen die net zo goed anders verteld kunnen worden. Het besef te leven in een digitale werkelijkheid met talloze virtuele mogelijkheden heeft een hele geschiedenis van verhalen van tafel geveegd. De verhalen zelf hebben dan nog wel betekenis, maar hun fundament als dragend voor een samenleving, is onder kritiek komen te staan. Han zegt in deze: 

Charakteristisch für heute ist der Horizontzerfall. Es verschwinden die sinn- und Identitätsstiftenden Zusammenhänge. Fragmentierung, Punktualisierung und Pluralisierung sind Symptome der Gegenwart. Sie gelten auch für die Zeiterfahrung von heute. Es gibt nicht mehr jene erfüllte Zeit, die sich einem schonen Gefüge aus Vergangenheit, Gegenwart und Zukunft, also einer Geschichte, einem narrativen Spannungsbogen verdankte. Die Zeit wird nackt, d. h. der Narration entkleidet. Es entsteht eine Punkt-oder Ereignis-Zeit, die aufgrund ihrer Horizontarmut nicht viel Sinn zu tragen vermag.

Der Seinskonstellation von heute fehlt offenbar jene Gravitation, die Teile zu einer bindenden Ganzheit vereinigte. Das Sein zerstreut sich zu einem Hyperraum aus Möglichkeiten und Ereignissen, die, statt zu gravitieren, darin gleichsam nur schwirren. Der Horizontzerfall kann als eine schmerzende Leere, als eine narrative Krise erfahren werden. Aber er lässt auch eine neue Freiheitspraxis zu. (pag. 54)

Dat zijn de twee kanten van deze ontwikkeling in ons digitaal tijdperk: verlies van zinvolheid en zinvolle samenhangen en de mogelijkheid van een nieuwe vorm van vrijheid. Virtueel kun je alle kanten uit. Alle mogelijkheden liggen open om de wereld en het zinpotentiaal opnieuw vorm te geven. Niet meer gebonden aan plaats en aan tijd, aan verhalende constructen die de basis vormen voor identiteiten die nauwelijks willen veranderen omdat ze vasthouden aan (oude) zekerheden (of aan machtsstructuren waarin ze vast verankerd zijn), kan er een nieuwe wereld groeien waarin mensen vooral bezig zijn met elkaar in nieuwe zinsverbanden: symbiotisch verbonden met de wereld, de natuur waar ze deel van uitmaken. Zonder schade aan te richten aan de natuurlijke omgeving van dieren en planten, geen uitbuiting van de aarde, geen roofbouw, geen onderdrukking van medemensen, geen mensenhandel, geen overheersing van het kapitaal en de kapitaalkrachtigen. De digitale werkelijkheid doet elke substantie verschijnen als een illusie. Een spook dat misschien nog bange geesten angst kan aanjagen, maar dat net als de angst een illusie is, een imaginaire luchtspiegeling in een tijdsdimensie die nergens houvast heeft want ook de tijd is een illusoir construct. Het Verre Oosten heeft volgens Han een andere beleving van de mens en zijn persoonlijkheid. De nadruk ligt minder sterk op een substantie-ontologische voorstelling. Ook het begrip ziel wordt daar niet onderschreven. Dat heeft nogal wat gevolgen voor het samenleven en samengaan van mensen. Han schrijft: 

Die substanzontologische Vorstellung der Kultur hat der Ferne Osten nicht entwickelt. Auch der Mensch ist keine fest umrissene substanzielle oder individuelle Einheit, d. h. keine ‚Person’. Er hat auch keine ‚Seele’. Schon das chinesische Schriftzeichen für Mensch verweist darauf, dass er keine Substanz ist. Das Zeichen fürs Zwischen steckt bereits im Wort ,Mensch’. Der Mensch ist also ein Verhältnis. Westliche Kategorien wie Inter-subjektivität oder Inter-personalität, die erst nachträglich eine Beziehung zwischen den Personen oder Subjekten zu stiften hatten, sind dem fernöstlichen Denken fremd. Vor jedem Inter- ist der Mensch ein Zwischen. Dementsprechend ist auch der ,Dia-log’ ein westlicher Begriff. Die Beredtheit des dia-legein kennt die fernöstliche Kultur nicht. Dieses andere Kultur Verständnis erklärt auch, dass es im Fernen Osten nicht einmal eine einheitliche Bezeichnung oder Übersetzung für die Interkulturalität gibt. Dafür verwendet man u.a. unterschiedliche Umschreibungen, die oft sehr künstlich klingen. 

(Han merkt hierbij op in Noot 70: Das chinesische, japanische oder koreanische Wort für ,Kultur” (chin. wenhua, Jap. bun-ka, kor. mun-wha) ist eine Übersetzung des europäischen Begriffes. Ende des 19. Jahrhunderts wurde der europäische Kulturbegriff vermutlich von den Japanern übernommen und übersetzt, wobei sie sich auf chinesische Quellen bezogen. Das erste chinesische Zeichen “wen” bedeutet Muster, Linie, Zeichen, Schrift oder Literatur. Das zweite Zeichen „hua” bedeutet Wandlung, Veränderung oder Verwandlung. Auch der moderne Begriff für “Chemie” enthalt das Zeichen „hua”.)

Misschien brengen wij nu vanuit westers perspectief het argument naar voren dat ons eigen lichaam het sterkste argument is om te geloven in de substantie die wij zijn. Dit tegenover een digitale werkelijkheid waarin alles wankel is en waarin materialiteit relatief is, onderdeel van een groter geheel. Maar zelfs ons lichaam kan in mijn ogen niet aan die behoefte aan substantialiteit beantwoorden. Want hoewel wij ons lichaam zijn en ons lichaam hebben zijn we niet de meester over de transities van dit lichaam. Hebben we geen zeggenschap over de dood die ons uiteindelijk altijd wacht. Is onze gezondheid vaak broos. Zijn we onderworpen aan groei en aan vergankelijkheid. En in deze wereld worden wij als lichaam door autocraten en dictators zonder pardon ingezet als kanonnenvlees in oorlogen die volslagen zinloos zijn. Zie de strijd in Oekraïne en op tal van andere plekken in deze wereld. Mensen worden opgeofferd aan leugens die als substantiële verhalen worden verkocht maar die niet meer zijn als verzinsels om de machthebbers in het zadel te houden en hun corrupte praktijken te ondersteunen. Ook die leugenachtige verhalen zullen worden doorgeprikt en dan zullen er velen gedesillusioneerd terugkeren van het slachtveld als ze het al overleven. De digitale werkelijkheid zou ons moeten leren dat het alle kanten op kan maar dat geen enkel verhaal, geen enkele ideologie het rechtvaardigt dat talloze onschuldigen worden vermoord en dat velen zinloze oorlogen worden ingestuurd. 

John Hacking 

13 december 2022

Byung-Chul Han, Hyperkulturalität. Kultur und Globalisierung Merve Verlag Berlin 2005